Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK ALMELO
 
Sector Civiel
 
zaaknummer   :75853 HA ZA 06/87
datum vonnis :22 november 2006 (vdv)
 
Vonnis van de rechtbank te Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak
van:
 
[X]
en
[Y],
beiden wonende te [woonplaats],
echtelieden,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna te noemen [X],
procureur: mr. E.H. Hoeksma,
 
tegen
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen Dexia,
procureur: mr. E.M.M. van de Log,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
 
Gehoord partijen en gezien de stukken.
 

Overweegt:
Over het procesverloop:
 
[X] heeft geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van de inleidende dagvaarding en
Dexia heeft hierna geconcludeerd voor antwoord in conventie tevens eis in voorwaardelijke
en onvoorwaardelijke reconventie.
Vervolgens hebben partijen de navolgende processtukken in het geding gebracht:
[X] een conclusie van repliek in conventie tevens zomede akte vermeerdering van eis
zomede antwoord in recpnventie;
Dexia een conclusie van dupliek (tevens antwoord vermeerdering van eis) in conventie
tevens repliek ïn onvoorwaardelijke en voorwaardelijke reconventie en [X] een
conclusie van dupliek in reconventie.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd.
 
Over het recht:
in conventie en in reconventie:
 
1.  Waar de rechtbank in dit vonnis de naam Dexia gebruikt is daar mede onder begrepen
Bank Labouchere N.V. rechtsvoorganger van Dexia.
 
2.  In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd
weersproken en/of blijkend uit nïet-betwiste overgelegde producties, het navolgende vast
 
a.  gedateerd op 20 november 2000 is tussen partijen onder nummer [nummer] een effecten
leaseovereenkomst tot stand gekomen, benoemd als Overwaarde Effect Maandbetaling zonder
Herbelegging;
b.  de overeenkomst en de daarmee samenhangende overeenkomst onder (f) hieronder genoemd
zijn tot stand gekomen op advies en door bemiddeling van Spaar Select Twente B.V., een
zogenaamde cliëntenremisier;
c.  de effectenleaseovereenkomst is door [X] ondertekend; erop van toepassing verklaard     
zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease waarvan de tekst vermeld is op de         
achterzijde van het door [X] ondertekende stuk, waarin de overeenkomst is vastgelegd;
d.  de overeenkomst voorziet erin dat Dexia voor een bedrag van € 42.626,10 in hoofdsom
aandelen (AEX) (als volgens die overeenkomst (productie 1 dagvaarding/productie 1 CvA)
gespecificeerd), aan [X] least en dat [X] gedurende 240 maanden maandelijks een bedrag
van € 454,57 aan Dexia betaalt;
e.  middels de onderhandse akte waarin de overeenkomst is vastgelegd heeft Dexia, onder
de opschortende voorwaarde dat [X] al datgene aan haar heeft betaald wat hij haar
krachtens de leaseovereenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten
Lease verschuldigd is of zal worden, de geleasde waarde aan [X] geleverd;
f.  daarnaast heeft [X] bij Dexia een beleggiogsrekening geopend waarop hij een bedrag
van f 48.000,- (€ 21.781,45) heeft gestort, waarmee participaties in het Labouchere
Global Aandelenfonds zijn gekocht;
g.  doel van de beleggingsrekening was om daaruit de maandelijkse termijnen te betalen;
h.  het bedrag van zijn storting op de beleggïngsrekening heeft [X] ter beschikking
gekregen doordat hij een (tweede) hypothecaire geldlening op zijn woonhuis bij Hypotrust
B.V. heeft afgesloten;
i.  in de overeenkomst was tevens bepaald dat [X] die na 60 maanden dagelijks met
onmiddellijke ingang en zonder annuleringskosten zou kunnen beëindigen onder betaling of
verrekening van de restant hoofdsom en bij beëindiging binnen 60 maanden daarnaast ook de
resterende termijnen tot en met de zestigste maand verschuldigd zou zijn, waarbij dan
over die laatst bedoelde termijnen een korting van 50% verleend zou worden;
j.  bij brief van zijn procureur van 7 april 2005 heeft [X] de overeenkomst
buitengerechtelijk zowel ontbonden als vernietigd, onder meer op grond van artikel 1:88
BW (niet meetekenen echtgenote) en heeft hij Dexia gesommeerd tot terugbetaling vóór
15 mei 2005 van het inmiddels door [X] onder Dexia gestorte bedrag van totaal
€28,239,31;
k.  [X] heeft een restschuld aan Dexia;
l.  het z.g. Dexia Aanbod is ïn 2003 door [X] aanvaard, de door Dexia ïn 2005 aan
hem aangeboden Depot Coulanceregeling niet;
m.  het zogenaamde Duisenberg-akkoord is op het onderhavige geval niet van toepassing.
 
3.  [X] vordert in dit geding, zakelijk weergegeven:
primair:
de aandelenleaseovereenkomst van [X] te ontbinden althans te vernietigen, althans voor
rechtte verklaren dat deze buitengerechtelijk is ontbonden althans buitengerechtelijk
vernietigd, met veroordeling van Dexia aan [X] te voldoen een bedrag van € 28.239,31 met
wettelijke rente, voor recht te verklaren dat de restschuld van [X] vervallen verklaard is
althans die vervallen te verklaren;
subsidiair:
verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en Dexia deswege
schadeplichtig is met veroordeling van Dexia tot betaling van € 28,239,31 verminderd met
het bedrag dat overeenkomt met het percentage van € 28.239,31, waarmee de AEX is
gedaald in de periode van 12 november 1999 tot 16 mei 2005, vermeerderd met wettelijke
rente vanaf de dag voorafgaande aan de totstandkoming van de aandelenleaseovereenkomst
althans de dag der dagvaarding, zomede dat de restschuld van [X] vervallen verklaard
is althans die schuld vervallen te verklaren:
meer subsidiair:
Dexia te veroordelen tot betaling van € 19,131,20 met wettelijke rente en verklaring voor
recht dat de restschuld van [X] vervallen verklaard is althans deze vervallen te verklaren;
en in alle gevallen een bevel aan Dexia om op straffe ener dwangsom het BKR op te
dragen de A-notering op [X]'s naam ongedaan te maken een en ander met veroordeling van
Dexia in de kosten van het geding uitvoerbaarverklaring van het vonnis bij voorraad.
 
Voorts ïn conventie
 
Dexia Aanbod
4.  Alvorens (verder) in te gaan op de -uitvoerige- toelichting en onderbouwing van de
vordering door [X] respectievelijk verweren van Dexiaj ziet de rechtbank aanleiding uit
hoofde van proceseconomie in te gaan Op het preliminaire verweer van Dexia, dat [X]
niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat hij op 6 mei 2003 het Dexia Aanbod
(productie 9 CvA) heeft geaccepteerd (productie 7 CvA), naar aanleiding van welk verweer
[X] bij wege van vermeerdering van eis in zijn conclusie van repliek ook een aanvullende
vordering heeft geformuleerd.
 
5.  Partijen verschillen niet van mening over het feit dat [X] en diens echtgenote [Y] op
6 mei 2003 het Dexia Aanbod geaccepteerd hebben.
Wel staat ter discussie of die aanvaarding zich beperkt tot een tweetal, later door [X]
in 2001 gesloten overeenkomsten, genaamd Profit Effect Vooruitbetaling (productie 6 CvA)
dan wel ook de onderhavige Overwaarde Effect Maandbetaling zonder Herbelegging betreft.
 
6.  Dexia beroept zich met name op artikel 5.1 met het hoofd "Verklaringen van Deelnemer
en afstand van recht" van het Dexia Aanbod, waarmede [X] afstand heeft gedaan van zijn
recht om tegen Dexia een procedure als de onderhavige ter zake van aandelenlease­
overeenkomst Overwaarde Effect Maandbetaling zonder Herbelegging in te stellen.
Dexia wijst er op, dat artikel 5.1 van het Dexia aanbod ziet zowel op Dexia Aenbod-
Effectenkase-overeenkomsten (DA), waartoe de Profit Effect Vooruitbetaling behoort, als
Niet Dexia Aanbod Ejfectenlease-overeenfomsten (NDA), waartoe de Overwaarde Effect
Maandbetaling behoort.
 
7.  [X] stelt zich primair op het standpunt dat een gedupeerde als [X] geen enkel
voordeel had van die afstand van recht derhalve zulks om niet deed ("sigaar uit eigen
doos") en bovenal het Dexia Aanbod niet gold voor de Overwaarde Effect Maandbetalïng
zonder Herbelegging als NDA-overeenkomst en beroept zich daarbij op artikel 1.2.1 van die
overeenkomst (productie 9 CvA).
Subsidiair betwist [X], dat (de tekst van) artikel 5.1 hem de procesbevoegdheid zou
ontnemen en doet in dat kader voor zoveel nodig een beroep op de grondwet, waar hij van
een eerlijk proces zou worden beroofd respectievelijk ziet hij strijd met artikel 6 EVRM
dat een fair trial en equality of arms zou garanderen.
Meer subsidiair stelt [X] dat artikel 5.1 een algemene voorwaarde is als bedoeld in
artikel 6:231 onder a BW en gebondenheid van [X] op basis van artikel 6:232 BW niet kan
worden aangenomen.
Voor zover die algemene voorwaarde wel geldend zou worden geacht, vernietigt [X] deze met
een beroep - gelet op de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de
wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden yan het geval - op
het onredelijk bezwarend zijn ervan voor [X] in de zin van artikel 6:236 onder b en n BW
en in elk geval vermoed onredelijk bezwarend te zijn ex artikel 6:237 onder f BW, voor
zover het hem ontzegd zou zijn diens geleden schade te vorderen.
 
8.  In lijn daarmede vermeerdert [X] zijn vordering:
dat het de rechtbank behage bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verstaan dat [X] het
onderhavige beding waarop Dexia zich baseert terzake de gestelde niet-ontvankelijkheid
van [X] in zijn vordering jegens Dexia, heeft vernietigd althans dit beding te
vernietigen, met veroordeling van Dexia in de nodeloze kosten terzake dit verweer.
 
9.  Dexia stelt dienaangaande dat de interpretatie van artikel 1.2:1 door [X] op
verkeerde lezing berust geen afstand van een procesbevoegdheid aan de orde is, maar een
getroffen schikking in de vorm van een vaststellingsovereenkomst ter vermijding voor
beide partijen van onzekerheden en (andere) mogelijke nadelen van een procedure naast
voordelen als zekerheid en zicht op de omvang van de verplichtingen en de wijze van de
afloop.
 
Dat is niet strijdig met enig dwingend recht, de grondwet of het EVRM en evenmin aan te
merken als een éénzijdige overeenkomst, waarbij om niet afstand wordt gedaan van rechten.
Inzake het beroep op vernietiging door [X] van met name artikel 5.1 als algemene
voorwaarde stelt Dexia, dat hier een kembeding als bedoeld in artikel 6:231 onder a BW
aan de orde is en derhalve niet voor vernietiging als door [X] voorgestaan, in aanmerking
komt.
Evenmin acht Dexia artikel 5.1 als kernbedïng in de zin van artikel 6:248 BW naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en mitsdien als onredelijk
bezwarend dient te worden aangemerkt; omdat de ratio van dit artikel deel uitmakend van
het Dexia Aanbod is middels deze vaststellingsovereenkomst een einde te maken aan de
aandelenJeaseovereenkomst(en) voor beide partijen klevende onzekerheden en voor zoveel
nodig beroept Dexia zich op artikel 7:902 BW ingeval de stellingen van [X] zo moeten
worden uitgelegd, dat hij meent dat Dexia met de aandelen leaseovereenkomsten enige
bepaling van dwingend recht geschonden zou hebben.
 
De beoordeling (van het Dexia Aanbod)
 
10. Tussen partijen staat vast, dat [X] op 6 mei 2003 het Dexia Aanbod heeft geaccepteerd
(productie 7 CvA) in welk acceptatieformulier wordt verwezen naar Profit Effect
Vooruitbetaling en Ovenvaarde Effect Maandbetaling als Dexia Aanbod
Effectenlease-overeenkomst (DA) respectievelijk Niet Dexia Aanbod Effectenlease-
overeenkomst (NDA), bij welke gelegenheid aan [X] hebben voorgelegen Juridische
Documenten Dexia Aanbod met begeleidende toelichtingsbrief (productie 9 CvA / 34 en 35
CvD).
Uit deze toelichting, documenten en de tekst van artikel 5.1(2) blijkt duidelijk dat de
afstand van rechten door [X] ziet Op DA- en NDA-leaseovereenkomsten, waarbij het woord
"Niet" in laatstgenoemde groep overeenkomsten met name ziet op het niet van toepassing
zijn van een (aantal) afwikkelingsmoge lijkheden in het Dexia Aanbod op die aandelenlease-
overeenkomsten.
Mitsdien beslaat de aanvaarding door [X] van het Dexia Aanbod ook de litigieuze
Overwaarde Effect Maandbetaling.
 
11. Anders dan [X] is de rechtbank van oordeel dat het Dexia Aanbod niet de
procesbevoegdheid van [X] aantast. De afstand van rechten in de zin van artikel 5,1
daarvan leiden ertoe dat een vordering van [X] binnen het bereik van het Dexia
Aanbod als vaststellingsovereenkomst wel wordt ontvangen, maar vervolgens op die grond
wordt afgewezen .
 
Kernbeding
12. De rechtbank is voorts van oordeel, dat artikel 5 van het Dexia Aanbod, waarmede [X]
afstand doet van zekere rechten ingevolge de effectenleaseovereenkomsten, naar objectieve
maatstaven dient te worden aangemerkt als de tegenover de door Dexia geboden alternatieve
mogelijkheden door [X] te leveren tegenprestatie.
Immers uit het Dexia Aanbod en de bijbehorende documentatie blijkt dat Dexia dat aanbod
deed niet alleen vanuit zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar vooral om
lopende (klachten)procedures te beëindigen en mogelijke toekomstige procedures en
onzekerheden te vermijden.
Ook indien deze prestaties niet in verhouding zouden staan met de door Dexia te
verrichten tegenprestaties en de balans volledig zou zijn "doorgeslagen" ten voordele van
Dexia, dan nog mag de rechtbank deze kernverplichtingen niet vanwege vermeend bezwarend
karakter vernietigen, omdat de uitsluiting van de beoordeling door de rechter van de
(on)redehjkheïd van dergelijke kemprestaties ingevolge artikel 6:231 onder a BW juist
bedoeld is om de rechter niet te doen treden in een beoordeling van de redelijkheid van
de waardeverhouding tussen de over en weer te leveren kernprestraties.
Dat artikel 5.1 (.1, .2 en/of .3) bedingen bevat als bedoeld in artikel 6:236 BW (zwarte
lijst) of 6:237 BW (grijze lijst) doet hieraan niet af, omdat die artikelen niet bepalen
dat de daarin opgenomen bedingen geen kernbeding zouden kunnen zijn.
 
13. Voor het overige stelt [X] geen grond waarop gehele of gedeeltelijke vernietiging van
artikel 5.1 van het Dexia Aanbod geboden zou zijn noch ziet de rechtbank daartoe enige
grond.
 
Slotsom
14. De vordering in conventie van [X] dient te worden afgewezen en hij wordt als in het
ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Dexia veroordeeld.
 
In reconventie
 
15. Dexia heeft op grond van de eindafrekening (productie 8 CvA) na de gedwongen be-
ëindiging van de overeenkomst Overwaarde Effect Maanbetaling zonder Herbelegging een
opeisbare vordering op [X] van € 14.705,44.
Volgens Dexia is [X] sedert 22 februari 2006 in verzuim met betaling van dat bedrag en
vordert zij die, vermeerderd met contractuele althans wettelijke rente vanaf die datum
zomede buitengerechtelijke incassokosten.
 
16. [X] voert tegen deze vordering geen ander verweer dan dat hij in conventie
vervallenverklaring van zijn restschuld heeft gevorderd althans op basis van een
billijkheidscorrectie het door Dexia gevorderde zich zou moeten oplossen in een
zogenaamde restschuldformule.
 
17. Vanwege de afwijzing van de vordering in conventie gaan deze weren van [X]
niet op en is, bij gebreke van enig ander verweer, de vordering van Dexia toewijsbaar wat
betreft hoofdsom en wettelijke rente. De buitengerechtelijke kosten als niet nader
aangeduid met enig bedrag en evenmin gemotiveerd of gespecificeerd;, zullen worden
afgewezen.
 
18. [X] wordt als nagenoeg geheel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van
Dexia veroordeeld.
 
De beslissing
 
De rechtbank:
 
In conventie:
I.   Wijst af de vordering van [X].
 
II.  Veroordeelt [X] in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot
op deze uitspraak begroot op € 620,- aan verschotten en € 1.158,-- aan salaris voor de
procureur.
 
In reconventie:
III. Veroordeelt [X] tot betaling aan Dexia van bedrag van € 14,705,44 (veertienduizendzevenhonderdenvijf EURO 44/100)
vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 februari 2006
tot aan de dag der voldoening.
 
IV.  Veroordeelt [X] in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot
op deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en € 579,-- aan salaris voor de
procureur.
 
V.   Wijst af het meer of anders gevorderde.
 
Zowel in conventie als reconventie:
 
VI.  Verklaart de onderdelen II, III en IV van het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad.
 

Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer en op 22 november 2006 in het
openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL