GERECHTSHOF TE ARNHEM
Beschikking
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland
N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoeker in het
principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
verder te noemen
"Dexia"
procureur mr N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats],
gemeente [gemeente],
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het
incidenteel beroep,
verder te noemen "[X]",
procureur mr J.M.
Bosnak.
1 Het geding in
eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te
Almelo van 14 februari
2005, uitgesproken onder zaaknummer 68461/ HA RK
B2/2004.
2 Het geding in hoger
beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof
op 13 april 2005, Is Dexia in
hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
Dexia verzoekt het hof bij
beschikking die beschikking te vernietigenen
opnieuw beschikkende [X] niet-
ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek,
althans dat verzoek af te wijzen, alsmede
[X] te veroordelen tot
terugbetaling aan Dexia van al hetgeen door Dexia op
grond van de beschikking
a quo is betaald of door [X] zal zijn verhaald, een
en ander te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door (naar
het hof
begrijpt) Dexia, althans vanaf de dag van het verhaal door [X] tot aan
de dag
der terugbetaling, met veroordeling van [X], uitvoerbaar bij voorraad,
in de
kosten van deze procedure in beide instanties.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het
hof op 17 mei 2005, heeft
[X] het verzoek in hoger beroep van Dexia
bestreden. Daarbij is tevens
incidenteel beroep ingesteld, waarbij [X] zijn
verzoek heeft vermeerderd.
[X] verzoekt het hof bij beschikking, voorzover
wettelijk mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad, in het principaal beroep Dexia
niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger
beroep, althans haar vordering
in hoger beroep af te wijzenen in het incidenteel
beroep de bestreden
beschikking te vernietigen voorzover de aandeelbewijzen door
de rechtbank
niet als persoonsgegevens zijn aangemerkt in de zin van de
Wet
beschermingpersoonsgegevens (hierna:"WBP") en [X] is veroordeeld in
zijn
proceskosten, de bestredenbeschikking - voorzover nodig onder
verbetering van
gronden - voor het overige te bekrachtigen en Dexia te
veroordelen in de proceskosten
in hoger beroep en eerste aanleg en Dexia te
veroordelen te voldoen aan het
inzageverzoek van [X] / het bevel van de
rechtbank in de bestreden
beschikking dan wel de door het hof te geven
beschikking op straffe van een
dwangsom van € 1.000,- per dag met een
maximum van € 100.000,-.
2.3 Daarop heeft Dexia in het incidenteel beroep een
verweerschrift ingediend op
13 juni 2005 ingekomen ter griffie van het hof,
waarin zij het hof verzoekt om het
verzoek in het incidenteel beroep af te
wijzen, met veroordeling van [X],
uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van
deze procedure.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 10 januari 2006
plaatsgevonden. Namens
Dexia is verschenen mr J.M. Tijssen, advocaat te
Amsterdam. [X] is in
persoon verschenen, bijgestaan door mr A.G.J. Kamst,
advocaat te Enschede.
2.5 Het hof heeft kennisgenomen van een formulier van
Economie Data Research
B.V. (hierna: "EDR"), waarnaar in de brief van 7 april
2004 van EDR, welke brief als
productie 9 bij de pleitnota in eerste aanleg
van mr M.S. Knippenberg is aangehecht,
wordt verwezen. Voornoemd formulier is
door mr Kamst op verzoek van het hof en met
instemming van mr Tijssen
nagezonden en is op 11 januari 2006 ter griffie ingekomen.
3 De vaststaande
feiten
3.1 Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de
rechtbank bij de bestreden
beschikking zijn vastgesteld en door partijen niet
zijn weersproken:
I. [X] is met een rechtsvoorganger van
Dexia een aantal effectenlease-
overeenkomsten
aangegaan, te weten:
• Op 7 november 1996 een
overeenkomst met nummer .....464, een hoofdsom
van f 7.194,74, een leasesom van f 11.194,74 en einddatum 7
november 2001;
• Op24 april 1997 een overeenkomst met
nummer .....372, een hoofdsom van
f 21.617,70,
een leasesom van f 36.641,70 en einddatum, na verlenging, 24
apr11
2005;
• Op 12
juni 1997 een overeenkomst met nummer .....414, een hoofdsom
van
f 21.788,25, een leasesom van f 42.987,33
en einddatum 12juni 2004;
• Op 11 september 1997 een
overeenkomst met nummer .....081, een hoofdsom
van f 20.366,-, een leasesom van f 50.506,40 en einddatum 10 juli
2001;
• Op 19 september 2000 een overeenkomst met
nummer .....650, een hoofdsom
van € 16.727,40,
een leasesom van € 30.341,40 en einddatum 4 oktober
2010;'
• Op 27 september 2000 een overeenkomst met
nummer .....408, een hoofdsom
van €
9.184,86, een leasesom van € 22.778,46 en einddatum 27 september
2010;
II. Bij brief van 16 november 2002 heeft [Y], hierna:
"[Y]",
echtgenote van [X], aan Dexia
bericht dat zij haar echtgenoot geen
toestemming heeft gegeven om de effectenlease-overeenkomsten met
de
eindcijfers 414, 4372, 650, 408 en
372 aan te gaan en heeft zij deze
overeenkomsten vernietigd;
III. Bij brief van 16 december 2002
heeft Dexia aan [Y] laten weten deze
vernietiging niet te accepteren;
IV. Bij brief van 4 februari
2003 heeft de advocaat van [X] en [Y]
aan Dexia bericht dat de lease-overeenkomsten naar zijn oordeel
als
huurkoop zijn aan te merken en dat
daarom [Y] had moeten mee
tekenen,
hetgeen niet is gebeurd en daarom nietigheid ten gevolge heeft;
ook
heeft hij Dexia tot betaling
gesommeerd;
V. Na verder schriftelijk debat tussen de
advocaat van [X] en [Y]
enerzijds en
Dexia anderzijds, heeft [Y] bij dagvaarding
van
4 januari 2005 een procedure tegen
Dexia aanhangig gemaakt bij de rechtbank
te Amsterdam;
VI. Inmiddels had [X] zijn betalingen stopgezet,
had Dexia de
betalingsachterstand bij
het Bureau Kredietregistratie, hierna: "BKR", gemeld
en
de aandelen van de overeenkomsten met
de eindcijfers 4 en 6 verkocht; zij
heeft daarvan mededeling aan [X] gedaan bij brieven
van
respectievelijk 11 september 2003 en
4 december 2003;
VII. Begin2004 heeft Dexia aan EDR opdracht gegeven om
de financiële positie
van [X] in kaart
te brengen. EDR heeft zich daartoe bij brief van
4
februari 2004 tot [X] gewend en diens
medewerking gevraagd, welke
door [X] is
geweigerd. EDR heeft vervolgens zonder medewerking
van
[X] een rapport opgemaakt en heeft
dat ter verificatie aan [X]
gestuurd.
EDR heeft haar rapport, dat persoonsgegevens van
[X]
bevat, bovendien aan Dexia
gestuurd;
VIII. Bij brief van 10 november 2004 heeft de advocaat van [X],
nadat door
het College Bescherming
Persoonsgegevens, hierna: "CBP", bij brief van
3
november 2004 een bemiddelingsverzoek
was afgewezen, namens
[X] inzage
verlangd in het door Dexia over [X]
bijgehouden
dossier;
IX.
Dat verzoek is door Dexia bij brief van 18 november 2004 afgewezen.
3.2 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te
Almelo op 30 december 2004,
heeft [X] verzocht Dexia te bevelen inzage in en
kennisneming van het door
Dexia over hem opgemaakte dossier, waaronder zijn
risicoprofiel, de aankoopbewijzen
van de in de effectenlease-overeenkomsten
genoemde aandelen, afschriften van
dividenduitkeringen alsmede de overige op
hem van toepassing zijnde documenten,
door verzoeker en diens raadsman toe te
staan, op straffe van een dwangsom van
€ 250,- per dag of gedeelte daarvan
dat Dexia na betekening van de door de rechtbank
te geven beschikking aan
haar daarmee in gebreke mocht blijven, met veroordeling van
Dexia in de
proceskosten.
3.3 Bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank te
Almelo op 31 januari 2005,
heeft Dexia verzocht om de door [X] verzochte
inzage in en afschriften van de
geregistreerde persoonsgegevens te weigeren,
met veroordeling van [X],
uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de
procedure.
3.4 Ter gelegenheid van zijn pleidooi heeft de advocaat
van [X] ook de in
3.1 ander VII genoemde, door EDR aan Dexia verstrekte
inlichtingen met name
genoemd als gegevens waarin inzage verlangd
wordt.
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank
Dexia bevolen om binnen vier
weken na betekening van de beschikking aan haar
een schriftelijk overzicht als bedoeld
in artikel 35, tweede lid WBP aan [X]
te verstrekken, zulks met inachtneming
van hetgeen in de bestreden
beschikking onder 12, 13, 14, 15 en 16 is overwogen,
zulks op straffe van
verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat Dexia in
gebreke zou
blijven om aan deze veroordeling te voldoen, zulks tot een maximum van
€
5.000,-, voorts heeft de rechtbank bepaald dat elke partij haar eigen kosten
draagt en
heeft zij het meer of anders gevorderde afgewezen.
4 De motivering van de
beslissing
Het principaal beroep
4.1 De WBP vloeit voort uit de Richtlijn 95/46/EG van 23
november 1995
(PbEG L 281) en heeft tot doel om de betrokkene, in dit geval
[X], in de
gelegenheid te stellen om na te kunnen gaan of hem betreffende
persoonsgegevens bij
een verantwoordelijke in de zin van artikel 1 aanhef en
onder d WBP, in dit geval
Dexia, worden verwerkt.
4.2 Dexia weigert gehoor te geven aan het inzageverzoek
van [X], dat is
gegrond op artikel 35 WBP. Dexia stelt in de eerste plaats
dat [X] misbruik
maakt van zijn bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3:13 BW
en dat hij onvoldoende
belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW. Het hof
overweegt dat [X] op
grond van artikel 35 WBP recht heeft op inzage in
persoonsgegevens die Dexia van
hem heeft verwerkt. Onder omstandigheden is
het niet uitgesloten dat een betrokkene
misbruik maakt van zijn recht op
inzage, doch onvoldoende is komen vast te staan dat
dit het geval is bij [X],
nu hij aannemelijk heeft gemaakt een rechtens te
respecteren belang te hebben
bij zijn inzageverzoek. Dit belang van [X] is,
zoals door hem tijdens de
mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld en door
Dexia niet, althans
onvoldoende bestreden, gelegen in het verkrijgen van inzicht in de
gegevens
die Dexia heeft geregistreerd naar aanleiding van een door
het
informatiebureau EDR ten behoeve van Dexia verricht onderzoek en in het
verkrijgen
van inzicht in de gegevens die Dexia omtrent de kredietwaardigheid
van [X]
heeft verwerkt. Van een zogenaamde "fishing expedition" is dus geen
sprake. De
grieven 1, 2 en 3 in het principaal beroep falen
daarmee.
4.3 Dexia stelt zich voorts op het standpunt dat zij op
grond van het bepaalde in
artikel 43 lid 1 sub e WBP niet gehouden zou zijn
te voldoen aan het inzageverzoek
van [X], nu [X] met dit verzoek zijn
procespositie ten opzichte van
Dexia zou willen versterken. Vast staat dat er
geen andere procedures dan de
onderhavige tussen Dexia en [X] aanhangig zijn.
Voorzover [X] in
de toekomst in een procedure tegen Dexia betrokken zou raken
geldt dat beide partijen
in die procedure verplicht zijn in gevolge artikel
21 van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering (Rv) de voor de beslissing
van belang zijnde feiten volledig en naar
waarheid aan te voeren. Weliswaar
valt voorafgaand aan een procedure niet met
zekerheid te zeggen wat de voor
de beslissing van belang zijnde feiten zijn en moet dat
in beginsel in die
procedure worden beoordeeld, het verzoek van [X] is echter
onder meer
specifiek gericht op het verkrijgen van inzicht in gegevens die
Dexia
verwerkt heeft omtrent zijn kredietwaardigheid. Nu dit bij uitstek
gegevens zijn die tot
de persoonlijke levenssfeer behoren en de WBP strekt
tot bescherming daarvan, dient
het belang van [X] bij inzage te prevaleren
boven het belang van Dexia een
eventuele processuele positie in een eventuele
toekomstige procedure, niet prijs te
geven, nog afgezien van de vraag of dit
een gerechtvaardigd belang is. Dit zou wellicht
anders zijn indien [X]
ongespecificeerd inzage in zijn totale dossier bij Dexia
zou verlangen. Dat
is echter niet het geval en het verzoek van [X] is door de
rechtbank ook niet
in die zin toegewezen.
4.4 Dexia heeft verder in eerste aanleg aangevoerd dat
zij zich geconfronteerd ziet
met een groot aantal inzageverzoeken, waarvan de
beantwoording disproportioneel
hoge administratieve lasten veroorzaakt. De
rechtbank heeft terecht aangènomen dat
Dexia dit aannemelijk moet maken.
Anders dan Dexia betoogt in haar toelichting op
grief 4 heeft de rechtbank
niet overwogen dat Dexia dit dient te bewijzen. Wat er
overigens ook zij van
deze grief, gegrondverklaring kan niet leiden tot vernietiging van
de
bestreden beschikking. Dexia heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat
de
administratieve lasten veroorzaakt door het verzoek van [X]
disproportioneel
hoog zijn, te meer nu vast staat dat [X] niet heeft verzocht
om inzage in de
inhoud van opgenomen telefoongesprekken. Daarmee faalt grief
7 eveneens. Het
enkele feit dat ook andere cliënten van Dexia soortgelijke
verzoeken hebben ingediend
is hiervoor niet voldoende; de bedrijfsvoering van
Dexia en haar rechtsvoorgangers,
die er kennelijk op is gericht met zo veel
mogelijk individuele beleggers
overeenkomsten te sluiten, brengt nu eenmaal
een zekere administratie mee, terwijl
alle (financiële) instellingen aan
verzoeken op grond van de WBP zullen moeten
voldoen. Dat [X] zijn verzoek zou
hebben ingediend met het enkele oogmerk
om Dexia te schaden is ook niet komen
vast te staan. Ter mondelinge behandeling
heeft [X] aangegeven het
televisieprogramma Tros Radar niet te kennen en
zijn verzoek niet naar
aanleiding van dat programma te hebben gedaan. Dit komt het
hof aannemelijk
voor gezien het feit dat partijen al sinds november 2002 in
correspondentie
verwikkeld zijn en de uitzending pas op 13 september 2004 heeft
plaats
gevonden. [X] heeft zijn verzoek voldoende gespecificeerd en heeft
daarbij
een gerechtvaardigd belang, zoals hiervoor reeds overwogen. Grief 5
gaat
daarmee niet op.
4.5 Ten aanzien het standpunt van Dexia dat op haar niet
de verplichting rust om
een beleggers profiel op te stellen en dat daarmee
het recht op inzage in het
beleggersprofiel dus ook niet aan de orde is,
overweegt het hof als volgt. Het hof treedt
niet in de beantwoording van de
vraag of Dexia al dan niet gehouden is een
beleggersprofiel op te stellen,
doch stelt vast dat voorzover een beleggersprofiel ten
aanzien van [X] is
opgemaakt, er sprake is van persoonsgegevens als
bedoeld in artikel 1 WBP,
zodat Dexia gehouden is deze gegevens te verstrekken.
Gelet op het
vorenoverwogene faalt grief 6 in het principaalberoep.
4.6 Het hof overweegt voorts dat ook de gegevens die
Dexia heeft verwerkt met
betrekking tot de kredietwaardigheid van [X] zijn
aan te merken als
persoonsgegevens. Ten aanzien van de informatie afkomstig
van EDR, die zich in het
dossier van Dexia bevindt, geldt mutatis mutandis
hetzelfde. Dexia is dan ook
gehouden om inzage te verschaffen in deze door
haar verwerkte gegevens en kan zich
niet van haar plicht kwijten door [X] te
verwijzen naar BKR en of EDR.
Immers, het gaat er juist om welke gegevens
Dexia over [X] heeft
geregistreerd en verwerkt en niet welke gegevens BKR en
EDR hebben verwerkt met
betrekking tot [X]. Anders dan Dexia kennelijk meent,
ziet het verzoek van
[X] niet op gegevens die Dexia aan BKR heeft
doorgegeven, maar slechts op
de gegevens die zijzelf heeft verwerkt (mogelijk
mede naar aanleiding van door BKR
verstrekte gegevens) met betrekking tot de
kredietwaardigheid van [X].
Hiermeefalen ookde grieven8 en 9 in het
principaal beroep.
4.7 Ten aanzien van de aan Dexia opgelegde dwangsom gaat
het hof voorbij aan
het primaire standpunt van Dexia, inhoudende dat de
dwangsom niet in stand kan
blijven als de grieven slagen, nu de grieven,
gelet op al het vorenoverwogene, falen.
Ten aanzien van het subsidiaire
standpunt van Dexia, te weten dat de rechtbank niet
heeft gemotiveerd waarom
de gevorderde dwangsom moet worden opgelegd,
overweegt het hof dat de rechter
een discretionaire bevoegdheid toekomt bij het al dan
niet (gedeeltelijk)
honoreren van die vordering. Naar het oordeel van het hof heeft de
rechtbank
zijn desbetreffende beslissing voldoende gemotiveerd, zodat ook grief 10
in
het principaal beroep faalt.
Onverminderd het vorenstaande ziet het hof
gelet op de proceshouding van Dexia, die
geen aanleiding geeft ervan uit te
gaan dat zij zonder prikkel gehoor zal geven aan de
bestreden beschikking of
dit arrest voordat de beslissingen in kracht van gewijsde zijn
gegaan,
aanleiding om het totaal aan te verbeuren dwangsommen te verhogen. Het
hof
acht een maximum van € 100.000,- zoals door [X] in zijn aanvullend
verzoek
gevorderd echter bovenmatig en stelt het totaal aan te verbeuren
dwangsommen
vast op € 10.000,-.
Het incidenteel beroep
4.8 [X] heeft in grief 1 van zijn incidenteel beroep
aangevoerd dat, anders
dan de rechtbank heeft overwogen, in onderhavig geval
aankoopbewijzen van
aandelenen dividendbewijzen wel degelijkals
persoonsgegevens dienen te worden
beschouwd. Door verschillende
lease-overeenkomsten aangegaan met Dexia, in
combinatie met de door Dexia
voor [X] gedane aankoop van aandelen, zijn
deze aankoopbewijzen immers weer
naar [X] terug te leiden. Dexia heeft zich
hier tegen verweerd en stelt zich
op het standpunt dat aankoopbewijzen van aandelen
geen persoonsgegevens zijn,
maar objectgegevens.
Het hof overweegt dat aankoopbewijzen en
dividendbewijzen in beginsel als
objectgegevens dienen te worden beschouwd.
Echter, indien en voorzover in verband
met de aankoop van effecten gegevens
betreffende [X] worden verwerkt, is er
sprake van persoonsgegevens als
bedoeld in artikel 1 onder a WBP zoals de
rechtbank ook heeft overwogcn en
dient Dexia deze verwerkte gegevens conform het
bepaalde in artikel 35 WBP
aan [X] te verstrekken. Met betrekking tot
dividendbewijzen geldt mutatis
mutandis hetzelfde. Gelet op het vorenoverwogene faalt
deze grief dan
ook.
4.9 Ten aanzien van het (aanvullend) verzoek van [X] om
de bestreden
beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren,
althans om de door het hof te
geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren, overweegt het hof als volgt:
Nu [X] in eerste aanleg niet om een
uitvoerbaar bij voorraad-verklaring heeft
verzocht, heeft de rechtbank dat
terecht achterwege kunnen laten. Nu dit verzoek in
hoger beroep alsnog is
gedaan en zich niets tegen toewijzing daarvan verzet, zal het
worden
toegewezen.
4.10 Mede gelet op al hetgeen het hof hierboven heeft
overwogen, acht het hof geen
termen aanwezig om de proceskosten in eerste
aanleg tussen partijen te
compenseren. Het hof zal, gelet op het bepaalde in
artikel 289 Rv, Dexia als in het
ongelijk gestelde partij veroordelen in deze
proceskosten, alsook in de proceskosten in
hoger beroep. Grief 2 in het
incidenteel beroep gaat dus op.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen zal het
hof de bestreden
beschikking deels bekrachtigen en deels vernietigen. Om
proceseconomische redenen
zal het hof een nieuw dictum
formuleren.
5.2 Het hof zal, gelet op het vorenoverwogene, Dexia
veroordelen in de kosten van
het geding in beide instanties.
6 De beslissing
Het hof beschikkende in het principaal en het
incidenteel beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Almelo
van 14 februari 2005.
behalve ter zake de hoogte van de op naleving van het
bevel gestelde dwangsom en
de compensatie van proceskosten, in zoverre de
beschikking vernietigende en
opnieuw beschikkende:
bepaalt dat Dexla een dwangsom verbeurt van € 250,- voor
iedere dag of
gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijft aan deze
veroordeling te voldoen, zulks
tot een maximum van € 10.000.-;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide
instanties, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van [X] voor wat betreft de
eerste aanleg begroot op
€ 904,- voor salaris van de procureuren op € 241,
voor griffierechten voor wat betreft
het hoger beroep begroot op € 1788,-
voor salaris van de procureur en op € 291, voor
griffierecht;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij
voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze
beschikking is gegeven door mrs Ter Veer, Van den Dungen en
8rands-Bottema en
is op 28 februari 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting
in
aanwezigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL