Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

28 februari 2006
Familiekamer
Rekestnummer 368/2005
 

GERECHTSHOF TE ARNHEM
 
Beschikking
 
in de zaak van:
 
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoeker in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
verder te noemen "Dexia"
procureur mr N.L.J.M. Rijssenbeek,
 
tegen
 
[X],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen "[X]",
procureur mr J.M. Bosnak.
 

1 Het geding in eerste aanleg
 
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 14 februari
2005, uitgesproken onder zaaknummer 68461/ HA RK B2/2004.
 
2 Het geding in hoger beroep
 
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 april 2005, Is Dexia in
hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Dexia verzoekt het hof bij
beschikking die beschikking te vernietigenen opnieuw beschikkende [X] niet-
ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans dat verzoek af te wijzen, alsmede
[X] te veroordelen tot terugbetaling aan Dexia van al hetgeen door Dexia op
grond van de beschikking a quo is betaald of door [X] zal zijn verhaald, een
en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door (naar
het hof begrijpt) Dexia, althans vanaf de dag van het verhaal door [X] tot aan
de dag der terugbetaling, met veroordeling van [X], uitvoerbaar bij voorraad,
in de kosten van deze procedure in beide instanties.
 
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 mei 2005, heeft
[X] het verzoek in hoger beroep van Dexia bestreden. Daarbij is tevens
incidenteel beroep ingesteld, waarbij [X] zijn verzoek heeft vermeerderd.
[X] verzoekt het hof bij beschikking, voorzover wettelijk mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad, in het principaal beroep Dexia niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger
beroep, althans haar vordering in hoger beroep af te wijzenen in het incidenteel
beroep de bestreden beschikking te vernietigen voorzover de aandeelbewijzen door
de rechtbank niet als persoonsgegevens zijn aangemerkt in de zin van de Wet
beschermingpersoonsgegevens (hierna:"WBP") en [X] is veroordeeld in zijn
proceskosten, de bestredenbeschikking - voorzover nodig onder verbetering van
gronden - voor het overige te bekrachtigen en Dexia te veroordelen in de proceskosten
in hoger beroep en eerste aanleg en Dexia te veroordelen te voldoen aan het
inzageverzoek van [X] / het bevel van de rechtbank in de bestreden
beschikking dan wel de door het hof te geven beschikking op straffe van een
dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-.
 
2.3 Daarop heeft Dexia in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend op
13 juni 2005 ingekomen ter griffie van het hof, waarin zij het hof verzoekt om het
verzoek in het incidenteel beroep af te wijzen, met veroordeling van [X],
uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
 
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 10 januari 2006 plaatsgevonden. Namens
Dexia is verschenen mr J.M. Tijssen, advocaat te Amsterdam. [X] is in
persoon verschenen, bijgestaan door mr A.G.J. Kamst, advocaat te Enschede.
 
2.5 Het hof heeft kennisgenomen van een formulier van Economie Data Research
B.V. (hierna: "EDR"), waarnaar in de brief van 7 april 2004 van EDR, welke brief als
productie 9 bij de pleitnota in eerste aanleg van mr M.S. Knippenberg is aangehecht,
wordt verwezen. Voornoemd formulier is door mr Kamst op verzoek van het hof en met
instemming van mr Tijssen nagezonden en is op 11 januari 2006 ter griffie ingekomen.
 
3   De vaststaande feiten
 
3.1 Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank bij de bestreden
beschikking zijn vastgesteld en door partijen niet zijn weersproken:
 
I.    [X] is met een rechtsvoorganger van Dexia een aantal effectenlease-
      overeenkomsten aangegaan, te weten:
•     Op 7 november 1996 een overeenkomst met nummer .....464, een hoofdsom
      van f 7.194,74, een leasesom van f 11.194,74 en einddatum 7 november 2001;
•     Op24 april 1997 een overeenkomst met nummer .....372, een hoofdsom van
      f 21.617,70, een leasesom van f 36.641,70 en einddatum, na verlenging, 24 apr11
      2005;
•     Op 12 juni 1997 een overeenkomst met nummer .....414, een hoofdsom van
      f 21.788,25, een leasesom van f 42.987,33 en einddatum 12juni 2004;
•     Op 11 september 1997 een overeenkomst met nummer .....081, een hoofdsom
      van f 20.366,-, een leasesom van f 50.506,40 en einddatum 10 juli 2001;
•     Op 19 september 2000 een overeenkomst met nummer .....650, een hoofdsom
      van € 16.727,40, een leasesom van € 30.341,40 en einddatum 4 oktober 2010;'
•     Op 27 september 2000 een overeenkomst met nummer .....408, een hoofdsom
       van € 9.184,86, een leasesom van € 22.778,46 en einddatum 27 september 2010;
II.    Bij brief van 16 november 2002 heeft [Y], hierna: "[Y]",
       echtgenote van [X], aan Dexia bericht dat zij haar echtgenoot geen
       toestemming heeft gegeven om de effectenlease-overeenkomsten met de
       eindcijfers 414, 4372, 650, 408 en 372 aan te gaan en heeft zij deze
       overeenkomsten vernietigd;
III.   Bij brief van 16 december 2002 heeft Dexia aan [Y] laten weten deze
       vernietiging niet te accepteren;
IV.   Bij brief van 4 februari 2003 heeft de advocaat van [X] en [Y]
       aan Dexia bericht dat de lease-overeenkomsten naar zijn oordeel als
       huurkoop zijn aan te merken en dat daarom [Y] had moeten mee
       tekenen, hetgeen niet is gebeurd en daarom nietigheid ten gevolge heeft; ook
       heeft hij Dexia tot betaling gesommeerd;
V.    Na verder schriftelijk debat tussen de advocaat van [X] en [Y]
       enerzijds en Dexia anderzijds, heeft [Y] bij dagvaarding van
       4 januari 2005 een procedure tegen Dexia aanhangig gemaakt bij de rechtbank
       te Amsterdam;
VI.   Inmiddels had [X] zijn betalingen stopgezet, had Dexia de
       betalingsachterstand bij het Bureau Kredietregistratie, hierna: "BKR", gemeld en
       de aandelen van de overeenkomsten met de eindcijfers 4 en 6 verkocht; zij
       heeft daarvan mededeling aan [X] gedaan bij brieven van
       respectievelijk 11 september 2003 en 4 december 2003;
VII.  Begin2004 heeft Dexia aan EDR opdracht gegeven om de financiële positie
       van [X] in kaart te brengen. EDR heeft zich daartoe bij brief van 4
       februari 2004 tot [X] gewend en diens medewerking gevraagd, welke
       door [X] is geweigerd. EDR heeft vervolgens zonder medewerking van
       [X] een rapport opgemaakt en heeft dat ter verificatie aan [X]
       gestuurd. EDR heeft haar rapport, dat persoonsgegevens van [X]
       bevat, bovendien aan Dexia gestuurd;
VIII. Bij brief van 10 november 2004 heeft de advocaat van [X], nadat door
       het College Bescherming Persoonsgegevens, hierna: "CBP", bij brief van 3
       november 2004 een bemiddelingsverzoek was afgewezen, namens
       [X] inzage verlangd in het door Dexia over [X] bijgehouden
       dossier;
IX.   Dat verzoek is door Dexia bij brief van 18 november 2004 afgewezen.
 
3.2 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Almelo op 30 december 2004,
heeft [X] verzocht Dexia te bevelen inzage in en kennisneming van het door
Dexia over hem opgemaakte dossier, waaronder zijn risicoprofiel, de aankoopbewijzen
van de in de effectenlease-overeenkomsten genoemde aandelen, afschriften van
dividenduitkeringen alsmede de overige op hem van toepassing zijnde documenten,
door verzoeker en diens raadsman toe te staan, op straffe van een dwangsom van
€ 250,- per dag of gedeelte daarvan dat Dexia na betekening van de door de rechtbank
te geven beschikking aan haar daarmee in gebreke mocht blijven, met veroordeling van
Dexia in de proceskosten.
 
3.3 Bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank te Almelo op 31 januari 2005,
heeft Dexia verzocht om de door [X] verzochte inzage in en afschriften van de
geregistreerde persoonsgegevens te weigeren, met veroordeling van [X],
uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
 
3.4 Ter gelegenheid van zijn pleidooi heeft de advocaat van [X] ook de in
3.1 ander VII genoemde, door EDR aan Dexia verstrekte inlichtingen met name
genoemd als gegevens waarin inzage verlangd wordt.
 
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Dexia bevolen om binnen vier
weken na betekening van de beschikking aan haar een schriftelijk overzicht als bedoeld
in artikel 35, tweede lid WBP aan [X] te verstrekken, zulks met inachtneming
van hetgeen in de bestreden beschikking onder 12, 13, 14, 15 en 16 is overwogen,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat Dexia in
gebreke zou blijven om aan deze veroordeling te voldoen, zulks tot een maximum van
€ 5.000,-, voorts heeft de rechtbank bepaald dat elke partij haar eigen kosten draagt en
heeft zij het meer of anders gevorderde afgewezen.
 
4 De motivering van de beslissing
 
Het principaal beroep
 
4.1 De WBP vloeit voort uit de Richtlijn 95/46/EG van 23 november 1995
(PbEG L 281) en heeft tot doel om de betrokkene, in dit geval [X], in de
gelegenheid te stellen om na te kunnen gaan of hem betreffende persoonsgegevens bij
een verantwoordelijke in de zin van artikel 1 aanhef en onder d WBP, in dit geval
Dexia, worden verwerkt.
 
4.2 Dexia weigert gehoor te geven aan het inzageverzoek van [X], dat is
gegrond op artikel 35 WBP. Dexia stelt in de eerste plaats dat [X] misbruik
maakt van zijn bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3:13 BW en dat hij onvoldoende
belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW. Het hof overweegt dat [X] op
grond van artikel 35 WBP recht heeft op inzage in persoonsgegevens die Dexia van
hem heeft verwerkt. Onder omstandigheden is het niet uitgesloten dat een betrokkene
misbruik maakt van zijn recht op inzage, doch onvoldoende is komen vast te staan dat
dit het geval is bij [X], nu hij aannemelijk heeft gemaakt een rechtens te
respecteren belang te hebben bij zijn inzageverzoek. Dit belang van [X] is,
zoals door hem tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld en door
Dexia niet, althans onvoldoende bestreden, gelegen in het verkrijgen van inzicht in de
gegevens die Dexia heeft geregistreerd naar aanleiding van een door het
informatiebureau EDR ten behoeve van Dexia verricht onderzoek en in het verkrijgen
van inzicht in de gegevens die Dexia omtrent de kredietwaardigheid van [X]
heeft verwerkt. Van een zogenaamde "fishing expedition" is dus geen sprake. De
grieven 1, 2 en 3 in het principaal beroep falen daarmee.
 
4.3 Dexia stelt zich voorts op het standpunt dat zij op grond van het bepaalde in
artikel 43 lid 1 sub e WBP niet gehouden zou zijn te voldoen aan het inzageverzoek
van [X], nu [X] met dit verzoek zijn procespositie ten opzichte van
Dexia zou willen versterken. Vast staat dat er geen andere procedures dan de
onderhavige tussen Dexia en [X] aanhangig zijn. Voorzover [X] in
de toekomst in een procedure tegen Dexia betrokken zou raken geldt dat beide partijen
in die procedure verplicht zijn in gevolge artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering (Rv) de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar
waarheid aan te voeren. Weliswaar valt voorafgaand aan een procedure niet met
zekerheid te zeggen wat de voor de beslissing van belang zijnde feiten zijn en moet dat
in beginsel in die procedure worden beoordeeld, het verzoek van [X] is echter
onder meer specifiek gericht op het verkrijgen van inzicht in gegevens die Dexia
verwerkt heeft omtrent zijn kredietwaardigheid. Nu dit bij uitstek gegevens zijn die tot
de persoonlijke levenssfeer behoren en de WBP strekt tot bescherming daarvan, dient
het belang van [X] bij inzage te prevaleren boven het belang van Dexia een
eventuele processuele positie in een eventuele toekomstige procedure, niet prijs te
geven, nog afgezien van de vraag of dit een gerechtvaardigd belang is. Dit zou wellicht
anders zijn indien [X] ongespecificeerd inzage in zijn totale dossier bij Dexia
zou verlangen. Dat is echter niet het geval en het verzoek van [X] is door de
rechtbank ook niet in die zin toegewezen.
 
4.4 Dexia heeft verder in eerste aanleg aangevoerd dat zij zich geconfronteerd ziet
met een groot aantal inzageverzoeken, waarvan de beantwoording disproportioneel
hoge administratieve lasten veroorzaakt. De rechtbank heeft terecht aangènomen dat
Dexia dit aannemelijk moet maken. Anders dan Dexia betoogt in haar toelichting op
grief 4 heeft de rechtbank niet overwogen dat Dexia dit dient te bewijzen. Wat er
overigens ook zij van deze grief, gegrondverklaring kan niet leiden tot vernietiging van
de bestreden beschikking. Dexia heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de
administratieve lasten veroorzaakt door het verzoek van [X] disproportioneel
hoog zijn, te meer nu vast staat dat [X] niet heeft verzocht om inzage in de
inhoud van opgenomen telefoongesprekken. Daarmee faalt grief 7 eveneens. Het
enkele feit dat ook andere cliënten van Dexia soortgelijke verzoeken hebben ingediend
is hiervoor niet voldoende; de bedrijfsvoering van Dexia en haar rechtsvoorgangers,
die er kennelijk op is gericht met zo veel mogelijk individuele beleggers
overeenkomsten te sluiten, brengt nu eenmaal een zekere administratie mee, terwijl
alle (financiële) instellingen aan verzoeken op grond van de WBP zullen moeten
voldoen. Dat [X] zijn verzoek zou hebben ingediend met het enkele oogmerk
om Dexia te schaden is ook niet komen vast te staan. Ter mondelinge behandeling
heeft [X] aangegeven het televisieprogramma Tros Radar niet te kennen en
zijn verzoek niet naar aanleiding van dat programma te hebben gedaan. Dit komt het
hof aannemelijk voor gezien het feit dat partijen al sinds november 2002 in
correspondentie verwikkeld zijn en de uitzending pas op 13 september 2004 heeft
plaats gevonden. [X] heeft zijn verzoek voldoende gespecificeerd en heeft
daarbij een gerechtvaardigd belang, zoals hiervoor reeds overwogen. Grief 5 gaat
daarmee niet op.
 
4.5 Ten aanzien het standpunt van Dexia dat op haar niet de verplichting rust om
een beleggers profiel op te stellen en dat daarmee het recht op inzage in het
beleggersprofiel dus ook niet aan de orde is, overweegt het hof als volgt. Het hof treedt
niet in de beantwoording van de vraag of Dexia al dan niet gehouden is een
beleggersprofiel op te stellen, doch stelt vast dat voorzover een beleggersprofiel ten
aanzien van [X] is opgemaakt, er sprake is van persoonsgegevens als
bedoeld in artikel 1 WBP, zodat Dexia gehouden is deze gegevens te verstrekken.
Gelet op het vorenoverwogene faalt grief 6 in het principaalberoep.
 
4.6 Het hof overweegt voorts dat ook de gegevens die Dexia heeft verwerkt met
betrekking tot de kredietwaardigheid van [X] zijn aan te merken als
persoonsgegevens. Ten aanzien van de informatie afkomstig van EDR, die zich in het
dossier van Dexia bevindt, geldt mutatis mutandis hetzelfde. Dexia is dan ook
gehouden om inzage te verschaffen in deze door haar verwerkte gegevens en kan zich
niet van haar plicht kwijten door [X] te verwijzen naar BKR en of EDR.
Immers, het gaat er juist om welke gegevens Dexia over [X] heeft
geregistreerd en verwerkt en niet welke gegevens BKR en EDR hebben verwerkt met
betrekking tot [X]. Anders dan Dexia kennelijk meent, ziet het verzoek van
[X] niet op gegevens die Dexia aan BKR heeft doorgegeven, maar slechts op
de gegevens die zijzelf heeft verwerkt (mogelijk mede naar aanleiding van door BKR
verstrekte gegevens) met betrekking tot de kredietwaardigheid van [X].
Hiermeefalen ookde grieven8 en 9 in het principaal beroep.
 
4.7 Ten aanzien van de aan Dexia opgelegde dwangsom gaat het hof voorbij aan
het primaire standpunt van Dexia, inhoudende dat de dwangsom niet in stand kan
blijven als de grieven slagen, nu de grieven, gelet op al het vorenoverwogene, falen.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van Dexia, te weten dat de rechtbank niet
heeft gemotiveerd waarom de gevorderde dwangsom moet worden opgelegd,
overweegt het hof dat de rechter een discretionaire bevoegdheid toekomt bij het al dan
niet (gedeeltelijk) honoreren van die vordering. Naar het oordeel van het hof heeft de
rechtbank zijn desbetreffende beslissing voldoende gemotiveerd, zodat ook grief 10 in
het principaal beroep faalt.
Onverminderd het vorenstaande ziet het hof gelet op de proceshouding van Dexia, die
geen aanleiding geeft ervan uit te gaan dat zij zonder prikkel gehoor zal geven aan de
bestreden beschikking of dit arrest voordat de beslissingen in kracht van gewijsde zijn
gegaan, aanleiding om het totaal aan te verbeuren dwangsommen te verhogen. Het
hof acht een maximum van € 100.000,- zoals door [X] in zijn aanvullend
verzoek gevorderd echter bovenmatig en stelt het totaal aan te verbeuren
dwangsommen vast op € 10.000,-.
 
Het incidenteel beroep
 
4.8 [X] heeft in grief 1 van zijn incidenteel beroep aangevoerd dat, anders
dan de rechtbank heeft overwogen, in onderhavig geval aankoopbewijzen van
aandelenen dividendbewijzen wel degelijkals persoonsgegevens dienen te worden
beschouwd. Door verschillende lease-overeenkomsten aangegaan met Dexia, in
combinatie met de door Dexia voor [X] gedane aankoop van aandelen, zijn
deze aankoopbewijzen immers weer naar [X] terug te leiden. Dexia heeft zich
hier tegen verweerd en stelt zich op het standpunt dat aankoopbewijzen van aandelen
geen persoonsgegevens zijn, maar objectgegevens.
Het hof overweegt dat aankoopbewijzen en dividendbewijzen in beginsel als
objectgegevens dienen te worden beschouwd. Echter, indien en voorzover in verband
met de aankoop van effecten gegevens betreffende [X] worden verwerkt, is er
sprake van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1 onder a WBP zoals de
rechtbank ook heeft overwogcn en dient Dexia deze verwerkte gegevens conform het
bepaalde in artikel 35 WBP aan [X] te verstrekken. Met betrekking tot
dividendbewijzen geldt mutatis mutandis hetzelfde. Gelet op het vorenoverwogene faalt
deze grief dan ook.
 
4.9 Ten aanzien van het (aanvullend) verzoek van [X] om de bestreden
beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans om de door het hof te
geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, overweegt het hof als volgt:
Nu [X] in eerste aanleg niet om een uitvoerbaar bij voorraad-verklaring heeft
verzocht, heeft de rechtbank dat terecht achterwege kunnen laten. Nu dit verzoek in
hoger beroep alsnog is gedaan en zich niets tegen toewijzing daarvan verzet, zal het
worden toegewezen.
 
4.10 Mede gelet op al hetgeen het hof hierboven heeft overwogen, acht het hof geen
termen aanwezig om de proceskosten in eerste aanleg tussen partijen te
compenseren. Het hof zal, gelet op het bepaalde in artikel 289 Rv, Dexia als in het
ongelijk gestelde partij veroordelen in deze proceskosten, alsook in de proceskosten in
hoger beroep. Grief 2 in het incidenteel beroep gaat dus op.
 
5  De slotsom
 
5.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen zal het hof de bestreden
beschikking deels bekrachtigen en deels vernietigen. Om proceseconomische redenen
zal het hof een nieuw dictum formuleren.
 
5.2 Het hof zal, gelet op het vorenoverwogene, Dexia veroordelen in de kosten van
het geding in beide instanties.
 
6 De beslissing
 
Het hof beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
 
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Almelo van 14 februari 2005.
behalve ter zake de hoogte van de op naleving van het bevel gestelde dwangsom en
de compensatie van proceskosten, in zoverre de beschikking vernietigende en
opnieuw beschikkende:
 
bepaalt dat Dexla een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere dag of
gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, zulks
tot een maximum van € 10.000.-;
 
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van [X] voor wat betreft de eerste aanleg begroot op
€ 904,- voor salaris van de procureuren op € 241, voor griffierechten voor wat betreft
het hoger beroep begroot op € 1788,- voor salaris van de procureur en op € 291, voor
griffierecht;
 
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
 
wijst het meer of anders verzochte af.
 

Deze beschikking is gegeven door mrs Ter Veer, Van den Dungen en
8rands-Bottema en is op 28 februari 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in
aanwezigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL