dossiernr: 06-35
 
Klachtencommissie DSI
 
BINDEND ADVIES
 
inzake de klacht van
 
[Belanghebbende], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: Belanghebbende,
 
tegen
 
Fortis Bank (Nederland) N.V., gevestigd te Rotterdam, als Deelnemer bij het Dutch Securities Institute geregistreerde effecteninstelling, hierna te noemen: de Deelnemer.
 
De Commissie bedoeld in artikel 1 van het Reglement van de Klachtencommissie DSI, hierna te noemen: Reglement, heeft kennis genomen van de op 13 maart 2006 ontvangen klacht en van de overige door partijen ingezonden stukken en heeft hun meegedeeld het niet nodig te achten een hoorzitting te houden. Daartegen is niet door beide partijen bezwaar gemaakt..
 
De Commissie heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het in behandeling nemen van de klacht, als omschreven in artikel 6 van het Reglement, is voldaan.
 
VASTSTAANDE FEITEN
 
1.1.   Belanghebbende heeft op 24 augustus 2000 via een vestiging van de Deelnemer met de vennootschap X een overeenkomst betreffende het effectenleaseproduct BeursVersneller gesloten.
De Commissie heeft uit de haar voorgelegde klachten betreffende de door X ontwikkelde effec-tenleaseproducten opgemaakt dat X behoort tot het concern waartoe ook de Deelnemer behoort, maar niet tot hetzelfde onderdeel van dat concern. X was (en is) niet als deelnemer bij DSI geregistreerd.
 
1.2.   Het product BeursVersneller houdt in dat de afnemer zogenaamde AEX-Garantie-certificaten least waarvan de aankoop volledig door de aanbieder van het product wordt gefinancierd. AEX-Garantiecertificaten zijn certificaten op naam, waarvan de waarde meebeweegt met de AEX-index. De certificaten houden de garantie in dat een bepaalde waarde na vijfjaar aan de deelnemer wordt uitgekeerd, ook indien de AEX-index lager staat dan ten tijde van de aankoop van de certificaten. Daardoor kan het door de aanbieder voorgeschoten bedrag altijd worden voldaan zonder dat de afnemer behoeft bij te betalen. De afnemer betaalt gedurende 60 maanden een "deelnamebedrag". Dit deelnamebedrag bestaat uit aflossing van het verschil tussen de aankoopprijs van de AEX-Garantiecertificaten en de garantiewaarde van die certificaten, een premie voor de "Beste Start Garantie", een premie voor uitbetaling (bij afloop van de overeenkomst) van tweemaal de koerswinst, alsmede rente over zowel aankoopprijs als premies.
De "Beste Start Garantie" houdt in dat de aanbieder van het product op de afloopdatum per
AEX-Garantiecertificaat een extra uitkering doet ter compensatie van eventuele koersdaling
gedurende de eerste twaalf maanden van de contractsperiode. Deze uitkering wordt evenwel
alleen gedaan in geval de slotkoers van de AEX-index op de afloopdatum van de overeenkomst
hoger is dan het laagste niveau in het eerste jaar.
De looptijd van de BeursVersneller is, zoals in het voorgaande besloten ligt, vijfjaar.
 
1.3.   Ter zake van de op 1 oktober 2000 ingegane overeenkomst BeursVersneller diende Belanghebbende gedurende 60 maanden een maandbedrag van ƒ 100 (€ 45,38) te voldoen. Op de afloopdatum van de overeenkomst, te weten 30 september 2005, heeft Belanghebbende de garantiewaarde van de AEX-Garantiecertificaten uitgekeerd gekregen, waarmee hij het aan hem geleende bedrag heeft kunnen terugbetalen. Belanghebbende heeft een kleine uitkering verkregen op grond van de "Beste Start Garantie", zodat het uiteindelijke resultaat € 30,03 bedroeg.
 
HET GESCHIL
 
2.     klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
 
Belanghebbende is nadat hij was verhuisd naar een kantoor van de Deelnemer gegaan omdat hij een bedrag van ƒ 50 per maand gedurende een bepaalde periode wilde vastzetten om zo een hoger rendement te behalen. Een medewerker van de Deelnemer heeft Belanghebbende toen gewezen op het product BeursVersneller, waarbij deze hem goede financiële vooruitzichten voorhield. Het product zou meer rendement opleveren dan een spaarrekening. Belanghebbende heeft de medewerker hierop aangegeven geen risico te willen lopen en op ieder gewenst moment over zijn spaarsaldo te kunnen beschikken. De medewerker heeft Belanghebbende voorgehouden dat hij na verloop van vijfjaar ten minste zijn inleg terug zou ontvangen, zelfs indien de AEX zich negatief zou ontwikkelen. Het risico dat Belanghebbende zou lopen bestond erin dat Belanghebbende na verloop van vijfjaar geen rente zou ontvangen over het ingelegde bedrag. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij onvoldoende op de werking en risico's van de BeursVersneller is gewezen.
Belanghebbende was er niet mee bekend dat hij een lening aanging en dat de kans bestond dat hij zijn gehele inleg zou kwijtraken.
Belanghebbende heeft enkele weken na het gesprek ten kantore van de Deelnemer waarin hij werd gewezen op het product BeursVersneller, het deelnameformulier ondertekend waarmee hij de overeenkomst aanging.
 
Op 1 oktober 2005 kreeg Belanghebbende bericht dat hem naar verwachting slechts € 30 zou worden uitgekeerd. Pas toen heeft Belanghebbende begrepen dat er sprake was van effectenlease.
 
De Deelnemer wordt het verwijt gemaakt dat hij zich niet heeft vergewist van de geschiktheid van het aangeboden product, gelet op Belanghebbendes beleggingsdoelstellingen en financiële situatie. Volgens Belanghebbende zou hij de overeenkomst niet zijn aangegaan indien de Deelnemer hem juist en volledig had geïnformeerd.
 
Belanghebbende stelt zijn schade op het verschil tussen het door hem voldane bedrag van € 2.722,80 en het na afloop van de overeenkomst uitgekeerde bedrag van € 30, derhalve een bedrag van € 2.692. Ook verzoekt Belanghebbende de Deelnemer te veroordelen in de kosten die Belanghebbende in dit geding heeft gemaakt.
 
3.     de verweren
 
De Deelnemer heeft ten aanzien van de bevoegdheid van de Commissie en ten aanzien van de ontvankelijkheid van Belanghebbende verweren gevoerd zoals hierna, onder 'beoordeling van de klacht' weergegeven.
Voor het geval de Commissie die verweren verwerpt is in het verweerschrift, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
 
De Deelnemer meent dat in de klacht misslagen voorkomen die meebrengen dat de klacht niet naar behoren is onderbouwd. Meer in het bijzonder is de Deelnemer van mening dat Belanghebbende dient aan te tonen dat hij een gesprek heeft gevoerd met een medewerker van de Deelnemer en dat deze medewerker Belanghebbende onvoldoende heeft gewezen op de werking en de risico's van de BeursVersneller.
 
De Deelnemer bestrijdt dat Belanghebbende vóór het aangaan van de overeenkomst onvoldoende is geïnformeerd omtrent de werking en de risico's van het product BeursVersneller.
 
De Deelnemer stelt voorop dat slechts een beperkte zorgplicht toepasselijk is op zijn in de klacht bedoelde optreden, voor zover dat optreden is aan te merken als effectendienstverlening, aangezien ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in augustus 2000 de Deelnemer als cliëntenremisier niet behoefde te voldoen aan de 'know your customer'-regel. Overigens waren e Deelnemer geen omstandigheden bekend waaruit hij had moeten afleiden dat het effectenleaseproduct voor Belanghebbende een ongeschikte beleggingsvorm was, of dat dit product niet aan deze cliënt aangeboden had mogen worden.
 
De Deelnemer betwist dat Belanghebbende niet zou hebben begrepen dat hij ging beleggen met geleend geld en dat hem mondeling de toezegging is gedaan dat zijn inleg niet verloren kon gaan.
 
Voorts stelt de Deelnemer dat Belanghebbende voldoende en juiste informatie heeft ontvangen omtrent de werking van het effectenleaseproduct, in de vorm van de bij dit product behorende brochure, het door Belanghebbende ondertekende deelnameformulier, en de teksten van de "Overeenkomst" respectievelijk '"Voorwaarden" waarnaar in het deelnameformulier nadrukke-
lijk wordt verwezen. In een grafische voorstelling en onder het kopje "En als alles tegen zit?" wordt gewezen op de mogelijkheid dat de deelnemer zijn inleg verspeelt.
 
Daarenboven heeft Belanghebbende door de ondertekening van het deelnameformulier te kennen gegeven dat hij zich bewust was van de risico's die zijn verbonden aan de onder de overeenkomst verrichte beleggingen.
 
Voor zover de Commissie zich bevoegd acht de klacht in behandeling te nemen meent de Deelnemer dat die moet worden afgewezen. Hij verzoekt Belanghebbende te veroordelen in de door de Deelnemer gemaakte kosten.
 
BEOORDELING VAN DE KLACHT
 
4.     Voorvragen
 
4.1.1. De Deelnemer heeft als "formeel verweer" primair betoogd dat Belanghebbende in deze klacht niet-ontvankelijk is omdat diens bezwaren zoals deze bij de Commissie zijn ingediend niet eerst aan hem zijn voorgelegd. Subsidiair heeft de Deelnemer betoogd dat de klacht niet kan worden behandeld omdat nog niet is gebleken dat tussen partijen geen overeenstemming bereikt kan worden over de klacht in de gedaante waarin zij aan de Commissie is voorgelegd. Meer subsidiair heeft de Deelnemer betoogd dat de klacht niet in behandeling kan worden genomen omdat er méér dan eenjaar verstreken is tussen het tijdstip waarop Belanghebbende met feiten bekend is geworden en het moment waarop hij zijn klacht aan de Deelnemer heeft voorgelegd. Uiterst subsidiair heeft de Deelnemer betoogd dat Belanghebbende ten gevolge van de overeenkomst geen schade heeft geleden.
 
4.1.2. Het primaire en subsidiaire verweer doelen er op dat Belanghebbende zijn misgenoegen in sobere bewoordingen aan de Deelnemer kenbaar heeft gemaakt, terwijl de bij de Commissie aanhangig gemaakte klacht, namens Belanghebbende door een jurist als gemachtigde ingediend, is uitgewekt in diverse stellingen omtrent schendingen van op de Deelnemer rustende verplichtingen, wilsgebreken of misleiding, of het niet voldaan zijn aan wettelijke vereisten. De Commissie stelt vast dat de brief van 1 november 2005 waarmee Belanghebbende zich tot de Deelnemer heeft gewend, de mededeling behelst dat verzoeker het niet eens is met de gang van zaken rond "beleggen in groei vermogen", en dat hij de overeenkomst vijfjaar tevoren slechts was aangegaan omdat hem in het kantoor van de Deelnemer was verzekerd dat hij altijd zijn inleg terug zou krijgen "al zou de AEX helemaal onderuit gaan". Deze brief behelst voorts de mededeling dat Belanghebbende zijn geld beter op een spaarrekening had kunnen zetten zoals hij zelf van plan was geweest, maar dat hij zich had laten overreden met de verzekering dat hij "er geen kwaad mee kon". Zodoende heeft verzoeker de essentie van zijn klacht, te weten dat hem een product is aanbevolen dat niet aan zijn verwachtingen bleek te voldoen waarbij hij is afgegaan op mededelingen die niet juist zijn gebleken, aan de Deelnemer voorgelegd. Belanghebbende is in dit opzicht ontvankelijk, waarbij niet afdoet dat de bij de Commissie ingediende klacht door Belanghebbendes gemachtigde is uitgewerkt in diverse juridische stellingen.
Uit een brief van de Deelnemer van 13 december 2005 volgt dat de Deelnemer geen "compensatie [kan] uitbetalen voor de teleurstellende beleggingsresultaten", waarbij een beroep is gedaan op uitgereikte productvoorwaarden. Deze briefen Belanghebbendes klachtbrief van 1 november 2005, in onderling verband en samenhang beschouwd, maken voldoende duidelijk dat tussen partijen geen overeenstemming kon worden bereikt over een onderlinge regeling van het geschil, waarbij nog komt dat de Deelnemer op geen enkele wijze heeft gesteld dat hij zijn positie had willen heroverwegen indien de klacht hem was voorgelegd in de uitgewerkte vorm waarin zij bij de Commissie is ingediend.
 
4.1.3  Het verweer betreffende overschrijding van een termijn is uitgewerkt door te verwijzen naar diverse publicaties in media waaruit Belanghebbende naar Deelnemers inzicht al veel eerder had moeten opmaken dat de overeenkomst niet aan zijn verwachtingen kon voldoen. De Commissie wijst ook dit verweer van de hand, aangezien de klacht inhoudt dat het aan Deelnemers handelen of nalaten te wijten is geweest dat Belanghebbende zich bij het aangaan van de overeenkomst geen of onvoldoende rekenschap kon geven van de daaruit voortvloeiende risico's, en die risico's voor Belanghebbende pas later duidelijk zijn geworden. Aangezien deze stelling niet onaannemelijk kan worden genoemd zijn de in art. 7, Reglement gestelde termijnen niet overschreden. In het navolgende wordt het aannemelijk bevonden dat Belanghebbende is afgegaan op mededelingen, hem namens de Deelnemer gedaan, die bij hem de stellige indruk hebben gewekt dat zijn investering risicoloos was. Naar het oordeel van de Commissie kon Belanghebbende aan die mededelingen, toen de overeenkomst eenmaal liep, een zodanig gezag blijven toekennen dat hij uit de jaarlijks verstuurde opgaven niet behoefde af te leiden dat hij in een onjuiste veronderstelling betreffende de aard van de overeenkomst verkeerde. In dit verband wijst de Commissie er op dat de Commissie van Beroep DSI in haar uitspraak van 21 juli 2005 (gepubliceerd onder nr. 2005/123), heeft overwogen dat art. 7.2, tweede gedachtestreepje, Reglement aldus moet worden uitgelegd dat de daar bedoelde termijn eerst gaat lopen op het moment waarop de Belanghebbende daadwerkelijk bekend is geworden met de schade die hij heeft geleden, waarin besloten ligt dat bedoelde termijn geen aanvang neemt door de enkele omstandigheid dat enig bericht het vermoeden kan opwekken dat schade zal worden geleden. In ieder geval ten aanzien van overeenkomsten als de in deze klacht bedoelde, verenigt de Commissie zich met die opvatting.
Ook de door de Deelnemer bedoelde berichten die sinds 1998 via verschillende media zijn verspreid, waarin van verschillende kanten kritische opmerkingen zijn geplaatst bij effectenleaseconstructies, voeren de Commissie niet tot het oordeel dat de onderhavige klacht buiten de in art. 7.2, tweede gedachtestreepje, Reglement gestelde termijn aan de Deelnemer is voorgelegd, aangezien naar het oordeel van de Commissie niet gezegd kan worden dat ook de door de Deelnemer op de markt gebrachte efTectenleaseproducten met zoveel nadruk zijn genoemd als overeenkomsten waarop slechts verlies geleden kon worden, dat het Belanghebbende redelijkerwijs niet kan zijn ontgaan dat ook hij zo een noodzakelijkerwijs verlieslatende overeenkomst was aangegaan.
Hieruit volgt ook dat de Commissie - anders dan zij in relatie tot de producten van aanbieder Dexia naar buiten heeft gebracht - geen grond, maar ook geen mogelijkheid ziet voor het
formuleren van een algemene uiterste klachtdatum in relatie tot de door de Deelnemer aangeboden producten. Gelet op het feit dat de media-aandacht die de producten van aanbieder Dexia hebben getrokken groter en explicieter was dan de media-aandacht voor producten als de onderhavige, schuilt hierin geen ongegronde ongelijkheid van behandeling. ïn dat verband zij bovendien nog vermeld dat de Deelnemer - anders dan Dexia - in de groeiende aandacht voor de risico's van producten als de onderhavige kennelijk geen aanleiding heeft gezien zich rechtstreeks tot de afnemers van die producten te wenden met bijvoorbeeld nadere informatie en/of waarschuwingen en/of een aanbod tot tussentijdse beëindiging.
 
4.1.4  Het uiterst subsidiaire "formeel" verweer ten slotte, dat Belanghebbende geen schade heeft geleden is zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - niet aan te merken als een verweer dat afzonderlijke (gemotiveerde) beslissing zou behoeven, aangezien de klacht er in de kern over gaat dat Belanghebbende zijn deelnamebedrag heeft verspeeld en deze feitelijkheid, op zichzelf beschouwd, in het verweerschrift niet is weersproken.
 
4.2.1. De Deelnemer heeft gesteld dat de Commissie niet bevoegd is deze klacht in behandeling te nemen omdat die geen betrekking heeft op een handelen of nalaten in verband met effectendienstverlening als bedoeld in art. 5.1, Reglement. De Deelnemer heeft betoogd dat een contractuele relatie heeft ontbroken en zijn optreden beperkt is gebleven tot (terloopse) begeleiding van Belanghebbende bij deelname aan het effectenleaseproduct, met dien verstande dat slechts is gewezen op de mogelijkheid van die deelname. Van advisering omtrent efïectentransacties is, aldus de Deelnemer, geen sprake geweest.
 
4.2.2. De Commissie stelt vast dat de Deelnemer Belanghebbende op het effectenleaseproduct heeft geattendeerd, terwijl het deelnameformulier door tussenkomst van de Deelnemer is ingevuld en in behandeling genomen.
Aldus is het door Belanghebbende aanvaarde aanbod tot het aangaan van het onderhavige contract naar het oordeel van de Commissie mede door de Deelnemer gedaan. Zulke betrokkenheid bij de totstandkoming van een overeenkomst betreffende effectenlease is aan te merken als effectendienstverlening in de zin van art. 5.1, Reglement, die in het licht van art. 6:217, eerste lid, BW heeft plaatsgevonden krachtens een contractuele relatie tussen partijen. De Commissie verwerpt derhalve het verweer.
 
4.2.3. Wegens het ontbreken van voldoende verband met het begrip "effectendienstverlening" in de zin van art. 5.1. Reglement neemt de Commissie de klacht niet in behandeling voor zover deze ertoe strekt dat de met X gesloten overeenkomst nietig of vernietigbaar is omdat X niet beschikte over een ingevolgde de Wet op het consumentenkrediet vereiste vergunning.
 
5.     Inhoudelijke beoordeling van het geschil
 
5.1.   De Deelnemer kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat de op hem rustende zorgplicht werd beperkt doordat hij slechts als cliëntenremisier is opgetreden, de verkoop van het
effectenleaseproduct een vorm van 'execution only'-dienstverlening is, en ten tijde van het aangaan van de overeenkomst geen publiekrechtelijk voorschrift aan die dienstverlening bijzondere eisen stelde. De Deelnemer heeft het effectenleaseproduct op wervende wijze onder de aandacht van cliënten zoals Belanghebbende gebracht. De deelnameformulieren konden via vestigingen van de Deelnemer in behandeling worden genomen en de aldaar werkzame medewerkers waren beschikbaar voor hulp bij het invullen van die formulieren. Door deze bemoeienis met het totstandkomen van de effectenleasecontracten is de Deelnemer gaan optreden in de hoedanigheid van effecteninstelling. Dit optreden, ten gevolge waarvan de Deelnemer mede verantwoordelijk is geworden voor het aanbod de overeenkomsten te sluiten, gaat verder dan 'execution only'-dienstverlening. Het optreden van de Deelnemer is immers niet beperkt gebleven tot het uitvoeren van een opdracht die de wederpartij op grond van een volledig zelfstandig gemaakte afweging heeft gegeven. De Commissie merkt het in de klacht bedoelde optreden van de Deelnemer aan als advisering in relatie tot beleggen in effecten.
 
5.2.   Daarbij diende de Deelnemer het in art. 28, eerste lid, Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, zoals de bepaling gold ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, in acht te nemen. Ingevolge deze bepaling was de Deelnemer gehouden in het belang van zijn cliënten, waaronder Belanghebbende, de informatie betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen en hun beleggingsdoelstellingen in te winnen die redelijkerwijs van belang was te achten voor de aangeboden vorm van dienstverlening.
De Commissie merkt dit voorschrift aan als een bijzondere uitwerking van de zorgvuldigheid die een effecteninstelling - als bij uitstek deskundig te achten dienstverlener - heeft te betrachten jegens haar particuliere cliënten die niet beroepshalve werkzaam zijn op het terrein van financiële instrumenten. Reeds die in het algemeen voor het optreden van een effecteninstelling geldende zorgvuldigheidseis brengt mee dat zij zich ervan dient te vergewissen of de dienstverlening die, of het product dat, de (potentiële) cliënt wordt aangeboden in overeenstemming is met hetgeen de cliënt wenst te bereiken en - zeker indien het aangebodene tot financiële verplichtingen van de cliënt kan voeren - met diens financiële omstandigheden.
Diezelfde bijzondere zorgplicht brengt mee dat een effecteninstelling toereikende informatie dient te verschaffen omtrent de diensten en producten die zij aanbiedt. Indien het nettorendement van het aangebodene onzeker is, en indien de mogelijkheid aanwezig is dat de afnemer een schuld overhoudt, zal daarop nadrukkelijk gewezen moeten worden. Dit was ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst neergelegd in art. 33 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999.
 
5.3.   Aan beleggen met geleend geld zijn risico's verbonden. Er is in het algemeen de mogelijkheid dat de geleasde effecten bij verkoop te weinig opbrengen om de lening in te lossen, zodat een schuld blijft bestaan. De effectenleaseconstructie kent evenwel nog een ander nadeel. De rente die over het geleende bedrag wordt geheven en andere aan de constructie verbonden kosten brengen mee dat slechts bij beduidende koersstijgingen, gemeten over de volle looptijd van de effectenlease-overeenkomst, een rendement wordt behaald dat gunstiger is dan de rentevergoeding op een spaarrekening of-depot. Dit geldt in het bijzonder voor de effectenleaseproducten die X aan het publiek heeft aangeboden. Daarbij zijn premies in rekening gebracht voor (extra) uitkeringen die bij zekere koersstijgingen gedaan zouden worden. In enkele van deze leaseproducten is voorts, al dan niet verplicht, een premie begrepen voor de "0%-koersrisico-verzekering" die een eventuele waardedaling van de aandelen afdekte. Daarmee heeft X het meest in het oog springende risico van beleggen met geleend geld (het resteren van een schuld) weggenomen, maar het geheel van de in rekening gebrachte premies, naast de rente die over het geleende bedrag is berekend, maakt deze leaseconstructies tot een dure vorm van beleggen. De op de afnemer van het product gelegde kosten brengen mee dat deze zijn investering ook bij een beperkte koersdaling, en zelfs bij een beperkte koersstijging, geheel of ten dele kan verliezen. Aan deze effectenleaseconstructies is derhalve eigen, dat het nettorendement slechter kan zijn dan de rente op een spaarrekening of-depot.
 
6.1.   Deze eigenschappen van de door X ontwikkelde effectenleaseproducten dienen in verband te worden gebracht met de navolgende omstandigheden.
a)     De onderhavige effectenleaseconstructies zijn samengestelde overeenkomsten en vertonen een complexiteit waardoor niet mag worden aangenomen dat de gemiddelde consument op eigen kracht zal doorgronden welke risico's er zijn, en welke nettorendementen werkelijk verwacht mogen worden.
b)     Als professionele financiële dienstverlener diende de Deelnemer, ook ten tijde van het aanbieden van de effectenleaseproducten, bedacht te zijn op de gerede mogelijkheid dat de koers van de effecten, bemeten over de looptijd van de overeenkomsten, een minder gunstig verloop zou hebben dan in de reclame-uitingen van X en de Deelnemer is gesuggereerd.
c)     Niettemin heeft de Deelnemer de efTectenleaseproducten op wervende wijze onder de aandacht van het publiek gebracht, en ongevraagd bij bestaande cliënten aangeprezen.
 
6.2.   Naar het oordeel van de Commissie vloeit uit deze omstandigheden, samenhangend met de aard van de onderhavige effectenleaseproducten en de wijze waarop die aan de man zijn gebracht, voort dat de Deelnemer aan het totstandkomen van de effectenleaseovereenkomst niet had mogen meewerken zonder Belanghebbende nadrukkelijk, in niet mis te verstane bewoordingen, te wijzen op de bijzondere risico's van beleggen met geleend geld - met name de mogelijkheid dat het deelnamebedrag zelfs kan worden verspeeld, en, wat een aantal van de door X ontwikkelde effectenleaseproducten betreft, de mogelijkheid dat zonder de "0%-koersrisicover-zekering" een schuld aan X overblijft - en zonder zich ervan te hebben vergewist dat de overeenkomst met haar denkbare consequenties in redelijke verhouding zou staan met Belanghebbendes financiële en overige persoonlijke omstandigheden en in overeenstemming was met de verwachting die Belanghebbende van zijn investering koesterde.
De zo-even genoemde omstandigheden brengen bovendien mee dat de Deelnemer zodanige maatregelen had behoren te treffen dat hij later, in een daaromtrent gerezen geschil, zou kunnen aantonen zich naar behoren van deze voorlichtings- en vergewissingsverplichtingen te hebben gekweten. Daarin is de Deelnemer niet geslaagd.
 
6.3    De Commissie stelt vast dat X de bij de overeenkomsten behorende voorwaarden pas
na ontvangst van de deelnameformulieren aan haar wederpartijen toezond. Vóór het tekenen en
inleveren van de deelnameformulieren konden geïnteresseerden, voor zover de Commissie bekend, alleen kennisnemen van de bij de effectenleaseproducten behorende brochures, waarbij de Commissie overigens ook moet vaststellen dat de wijze waarop de Deelnemer deze producten aan de man heeft gebracht in een groot aantal gevallen meebracht dat de deelnameformulie-ren in één van haar vestigingen werden getekend zonder voorafgaande kennisneming van de brochure.
 
6.4.   In het onderhavige geval acht de Commissie aannemelijk dat Belanghebbende nadat hij bij de Deelnemer navraag had gedaan naar beschikbare spaarvormen, althans belangstelling had getoond voor mogelijkheden om een bedrag renderend te maken, op grond van de hem persoonlijk, mondeling verstrekte informatie, heeft besloten het deelnameformulier te ondertekenen.
Zelfs indien het ervoor gehouden zou moeten worden dat Belanghebbende vóór dat moment reeds kennis heeft genomen van de bij het product behorende brochure kan niet worden gezegd dat hij daardoor toereikend is voorgelicht omtrent de uit het contract voortvloeiende risico's. De brochure bevat geen nadrukkelijke waarschuwing, in duidelijke bewoordingen, voor de niet te verwaarlozen kans dat het nettorendement lager zal zijn dan de rente op een spaartegoed en dat het deelnamebedrag zelfs verloren zal gaan. Verder heeft de Deelnemer niet aannemelijk gemaakt dat de betrokken medewerker van de Deelnemer bij het geven van informatie in het persoonlijk contact met Belanghebbende, duidelijker of indringender waarschuwingen voor de risico's en de mogelijkheid van een tegenvallend nettorendement heeft gegeven dan in de brochure besloten ligt.
 
6.5.   Voor zover de Deelnemer zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Belanghebbende, voordat de overeenkomst van kracht werd, gelegenheid heeft gehad het bij het effecten-leaseproduct behorende voorlichtingsmateriaal te lezen, en bij nauwkeurige kennisneming daarvan had kunnen ontdekken dat hij het risico zou lopen zijn gehele inleg te verspelen, vindt de Commissie daarin geen aanleiding om dit deel van de schade voor rekening van Belanghebbende te laten. De Deelnemer diende er bij zijn tot Belanghebbende persoonlijk gerichte aanprijzingen van het effectenleaseproduct rekening mee te houden dat Belanghebbende die aanprijzingen zou opvatten als een op zijn persoon toegesneden advies, en daaraan een zodanig gezag zou toekennen dat hij het gedrukte voorlichtingsmateriaal niet zou gebruiken om na te gaan of hem juiste en volledige informatie was verstrekt.
 
7.1.   Het vorenstaande voert de Commissie tot de feitelijke vaststelling dat Belanghebbende de overeenkomst is aangegaan omdat hij door tekortschietende voorlichting van de Deelnemer in de veronderstelling is gebracht dat zijn investering niet geheel verloren kon gaan, maar slechts een beperkte koersdaling kon plaatsvinden, terwijl deze onjuiste veronderstelling niet (tijdig) is gecorrigeerd doordat de Deelnemer heeft nagelaten te verifiëren of het sluiten van de overeenkomst in overeenstemming was met Belanghebbendes financiële en overige persoonlijke omstandigheden en met zijn verwachtingen van het aangeboden product.
 
7.2.   Met betrekking tot het sluiten van de overeenkomst heeft de Deelnemer derhalve niet
gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend effectenadviseur moet worden verwacht. Het is aannemelijk dat Belanghebbende de overeenkomst niet zou zijn aangegaan indien hij omtrent de aard en risico's daarvan behoorlijk zou zijn geïnformeerd. Het nadeel dat Belanghebbende door het aangaan van de overeenkomst heeft geleden komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking.
 
8.1.1  Nu de Commissie heeft vastgesteld dat verwijtbare tekortkoming van de Deelnemer tot aansprakelijkheid voor het hierna te berekenen nadeel voert, en de klacht niet kan worden verstaan als rechtstreeks en uitsluitend gericht tegen het optreden van de aanbieder van het effectenleaseproduct X, behoeft de klacht geen bespreking voor zover zij ertoe strekt dat de overeenkomst aantastbaar is wegens het bepaalde in art. 6:228 BW (dwaling) of wegens handelen in strijd met art. 6:194 BW (misleidende reclame).
Om dezelfde redenen laat de Commissie zich niet uit over de door Belanghebbendes opgeworpen stellingen betreffende schending van richtlijnen met betrekking tot kredietverstrekking of -bewaking en het ontbreken van een schriftelijke kredietovereenkomst.
 
8.1.2. De Deelnemer heeft zich beroepen op art. 6:278 BW. Daartoe heeft de Deelnemer betoogd dat Belanghebbende de ongedaanmaking van de overeenkomst slechts beoogt om de gevolgen van koersdalingen te ontlopen. Dat koersverlies vormt, aldus de Deelnemer, een wijziging in waardeverhouding ten gunste van Belanghebbende die aan de Deelnemer vergoedmoet worden. Klaarblijkelijk moet Deelnemers stelling aldus worden begrepen dat de ingevolge de overeenkomst aangekochte effecten dadelijk tot het vermogen van Belanghebbende zijn gaan behoren - en de aanbieder van het effectenleaseproduct de door hem verschuldigde prestatie reeds heeft geleverd - zodat Belanghebbende zal profiteren van gewijzigde waardeverhoudingen indien de uitspraak van de Commissie er op neerkomt dat Belanghebbendes wederpartij de effecten moet terugnemen of geheel voor eigen rekening moet gaan houden zonder compensatie voor de sindsdien opgetreden waardevermindering door koersdaling.
 
8.2.   De Commissie wijst het beroep op deze bepaling van de hand. Reeds omdat, naar uit het vorenoverwogene volgt, de overeenkomst niet wordt ontbonden, noch de overeenkomst nietig wordt verklaard of een beroep op een vemietigingsgrond wordt aanvaard, kan art. 6:278 BW geen toepassing vinden.
 
9.1.   De door de Deelnemer te vergoeden schade bestaat uit het bedrag dat Belanghebbende uit hoofde van de overeenkomst aan X verschuldigd is geworden, onder aftrek van het bedrag welke Belanghebbende heeft verkregen in verband met de "Beste Start Garantie", te weten € 30. De Commissie ziet geen aanleiding voor vergoeding voor gemiste creditrente over dit bedrag, omdat die kan worden geacht te zijn gecompenseerd door de mogelijkheid betaalde rente van het belastbaar inkomen af te trekken. Belanghebbende heeft, ofschoon hij kennis heeft kunnen nemen van Deelnemers stelling betreffende het mogelijke belastingvoordeel, niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid niet kon worden benut.
 
9.2.   Belanghebbende heeft uit hoofde van de overeenkomst voldaan € 2.722.
De Commissie stelt vast dat de Deelnemer op dit door hem aan Belanghebbende terug te betalen bedrag in mindering zal mogen brengen € 30 zijnde het bedrag dat Belanghebbende op grond van de "Beste Start Garantie" uitgekeerd heeft gekregen. Het voor vergoeding in aanmerking komende bedrag is derhalve € 2.692.Voorts dient de Deelnemer aan Belanghebbende de door deze voldane bijdrage in de kosten van behandeling van deze klacht ad € 50 te vergoeden.
 
9.3.   De Commissie vindt aanleiding te bepalen dat de door Belanghebbende gemaakte kosten voor juridische bijstand hem door de Deelnemer zullen worden vergoed op basis van 3 punten als bedoeld in het "Liquidatietarief rechtbanken en hoven" van de Nederlandse Orde van Advocaten, waarbij zij de betrekkelijke eenvoud van de onderhavige zaak in aanmerking neemt. Derhalve dient de Deelnemer Belanghebbende voorts een bedrag van € 1.152 te vergoeden.
 
9.4.   Het meer of anders gevorderde dient te worden afgewezen.
 
UITSPRAAK
 
De Commissie stelt het bindend advies vast dat de Deelnemer binnen één maand na de dag van verzending aan partijen van een afschrift van dit bindend advies aan Belanghebbende vergoedt een bedrag van € 2.692, te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, ingaande op de dag waarop de klacht bij de Deelnemer is ingediend en tot aan de dag van algehele voldoening, voorts te vermeerderen met de door Belanghebbende voldane bijdrage in de kosten van behandeling van deze klacht ad € 50 en ten slotte te vermeerderen met een bedrag ad € 1.152 ter zake van door Belanghebbende gemaakte kosten voor juridische bijstand.
 
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
 

Deze uitspraak is op 11 juli 2007 tot stand gekomen met inachtneming van de bepalingen
van het Reglement. Zij is gegeven door mr J. Wortel, voorzitter, mr P.J.L.M. Bartholomeus en drs L.B. Lauwaars RA, leden, terwijl K.J. Ras als secretaris fungeerde.
 

In artikel 6 Reglement van Beroep (zie bijlage) is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Klachtencornrnissie bij de Commissie van Beroep. Daarbij geldt een termijn van één maand na dagtekening van deze uitspraak.