Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK
MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/rolnr.: 139347/06-2055
vonnis van de kantonrechter d.d. 3
december 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap Dexia Bank
Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in
conventie,
gedaagde partij in reconventie,
verder te noemen:
Dexia,
gemachtigde: mr. F.R.H, van der Leeuw,
tegen:
[X],
wonende te
[woonplaats],
gedaagde partij in conventie.
eisende partij in
reconventie,
verder te noemen: [X],
gemachtigde: mr. J.M.
Both.
het verloop van de
procedure
De procedure is als volgt verlopen:
-
dagvaarding van 15 juni 2004; de conclusie in het incident van [X];
-
de conclusie van antwoord in het incident;
- het vonnis in het incident
van 25 januari 2006 van de civiele sector in deze rechtbank;
- akte
uitlating zijdens Dexia;
- antwoordakte zijdens [X]
- het
vonnis in het incident van 31 mei 2006 van de civiele sector in deze rechtbank
houdende verwijzing naar de sector kanton;
- de conclusie van antwoord
in conventie en van eis in reconventie;
- akte van schorsing zijdens
Dexia;
- antwoordakte zijdens [X];
- de rolbeschikking van 22
januari 2007;
- akten zijdens ieder van partijen;
- de
conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
- de
conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie; de conclusie
van dupliek in reconventie;
de beoordeling van de
zaak
in conventie en in
reconventie:
1. Dexia is de rechtsopvolgster van
bank Labouchere N.V. Deze rechtsvoorgangster wordt hierna ook Dexia
genoemd.
Partijen hebben op 3 maart 2000 een overeenkomst gesloten met het
opschrift:
"Profit Effect met vooruitbetaling
Effecten Lease-overeenkomst
nummer 56081407"
2. Blijkens de tekst ervan hield de
overeenkomst in dat [X] als "lessee" een aantal in de tekst aangeduide aandelen
van Dexia "leasde" met een aankoopwaarde van in totaal 13.223,60,
waartegenover [X] een leasesom van in totaal 29.620,40 (de aankoopwaarde
vermeerderd met een rente van 16.396,80) zou betalen aan Dexia. De looptijd
van de overeenkomst was 120 maanden.
3. [X] diende krachtens de artikelen
3 en 4 van de overeenkomsi: de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te
voldoen:
- Op of omstreeks de Ie van de maand volgend op de
aankoopdatum een bedrag van 4.427,28 (de som van 36 maandtermijnen minus 10%
korting),
- Vanaf ιιn maand na afloop van de eerste 36 maanden 84
maandtermijnen waarvan het bedrag wordt bepaald aan de hand van een percentage
van 12,4% per jaar over het aankoopbedrag minus een van de koers van de aandelen
afhankelijke korting,
- f. 100,-- ( 45,38) op of omstreeks de
119e maand na de aankoopdatum;
- 13.178,22 aan het einde van de
overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de
verkoopopbrengst van de aandelen.
4. De overeenkomst hield ook in dat
[X] eigenaar van de aandelen zou worden, zodra hij al hetgeen hij uit de
overeenkomst aan Dexia verschuldigd was of zou worden zou hebben
voldaan.
5. De sector civiel van deze
rechtbank heeft de overeenkomst bestempeld als een huurkoopovereenkomst en op
grond daarvan deze zaak verwezen naar de sector kanton.
De kantonrechter
deelt deze opvatting. De overeenkomst voldoet aan de definitie van huurkoop in
art. 7A:1576h BW, heeft althans dezelfde strekking. Voor de motivering van dit
oordeel verwijst de kantonrechter naar de overwegingen in het arrest van het
gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9721), welke overwegingen de
kantonrechter hier overneemt en tot de zijne maakt. Kort samengevat is de
kantonrechter van oordeel dat huurkoop op de voet van de art. 7:47 en 7A: 1576
lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten (als de onderhavige). De
afnemer heeft zich verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan twee of
meer verschijnen nadat de aandelen aan hem zijn afgeleverd. Hierbij is niet
relevant of de termijnen aflossing en/of rente betreffen en evenmin welke omvang
zij hebben.
6. [X] heeft voormeld bedrag van
4.427,28 betaald en na 36 maanden nog 7 maandtermijnen betaald en daarna verdere
betalingen achterwege gelaten. Dexia heeft daarom de overeenkomsten beλindigd en
de onderliggende aandelen verkocht. Zij heeft daarbij aan [X] een eindafrekening
gepresenteerd inhoudende dat deze uit de overeenkomst aan Dexia nog verschuldigd
was 9.937,74. [X] heeft dat bedrag niet betaald en Dexia vordert in conventie
betaling daarvan verminderd met 46,80 vanwege een dividendverrekening ten
gunste van [X]. Per saldo vordert Dexia dus 9.890,94. Zij vordert tevens
contractuele rente en een vergoeding wegens buitengerechtelijke
kosten.
7. [X] heeft deze vordering bestreden
en daartoe als meest ver stekkend verweer aangevoerd dat de overeenkomst nietig
is wegens het ontbreken van de daarvoor ingevolge artikel 1: 88 van het
Burgerlijk Wetboek vereiste toestemming van zijn echtgenote Dexia heeft dit
verweer gemotiveerd bestreden.
8. De kantonrechter overweegt
hieromtrent als volgt:
8.1. Tussen partijen staat vast dat de echtgenote
van [X] voor het aangaan van de overeenkomsten geen schriftelijke toestemming
heeft verleend en dat zij bij brief van 14 maart 2003 op grond daarvan de
nietigheid van de overeenkomst heeft ingeroepen.
8.2. Dexia heeft aangevoerd dat het bepaalde in
artikel 1: 88 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is voor
overeenkomsten als de onderhavige effecten leaseovcreen-komsten.
8.3. De kantonrechter sluit zich aangaande dit
punt aan bij het oordeel daarover in het voormelde arrest van het gerechtshof te
Amsterdam (r.o. 2.12 en 2.12.1). Die overwegingen in dat arrest worden hier
overgenomen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van
toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling,
met inbegrip van de in art. 7A:1576 lid 5 BW vermelde vermogensrechten, zoals de
aandelen/effecten in deze zaak. De kantonrechter volgt Dexia niet in de
voorgestelde restrictieve interpretatie van art. 1.88, lid 1 onder d,
BW.
8.4. Subsidiair heeft Dexia zich erop beroepen
dat de echtgenote van [X] anders dan schriftelijk toestemming voor de
overeenkomsten heeft gegeven en van die stelling bewijs aangeboden.
8.5. Dit standpunt van Dexia faalt. Art. 1:88,
lid 3, BW houdt in dat de echtgenoot schriftelijk toestemming moet verlenen,
indien de wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft.
Nu volgens art. 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende de
echtgenoot schriftelijk toestemming te geven voor de overeenkomst. Bij het
ontbreken van een schriftelijke toestemming heeft de echtgenoot de bevoegdheid
een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. (Zie ook het
voormelde arrest r.o. 2.12.3).
8.6. Uit het voorgaande volgt dat de echtgenote
van [X] bevoegd was om bij de brief van 14 maart 2003 tot vernietiging van de in
het geding zijnde overeenkomst over te gaan, waaruit volgt dat Dexia aan die
overeenkomst geen rechten kan ontlenen.
Het gevolg daarvan is dat de op deze
overeenkomst gebaseerde vordering van Dexia moet worden afgewezen.
9. Op de overige verweren behoeft dan
niet te worden ingegaan.
10. In reconventie heeft [X] op diverse
primaire en subsidiaire gronden vernietiging dan wel nietig verklaring van de
overeenkomst gevorderd, alsmede ontbinding ervan en een verklaring voor recht
dat Dexia jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en
dientengevolge
veroordeling van Dexia tot vergoeding van de door hem geleden schade. Op de
diverse aan deze vordering ten grondslag liggende gronden heeft [X] de
terugbetaling gevorderd van fe" 5.383,76, zijnde het bedrag dat hij in het kader
van de overeenkomst in totaal aan inleg/premie aan Dexia heeft
betaald.
11. Nu uit het voorgaande volgt dat de
overeenkomst als (ver)nietig(d) moet worden aangemerkt is al hetgeen [X]
ingevolge die overeenkomst aan Dexia heeft betaald onverschuldigd betaald, zodat
[X] om die redenen recht heeft op terugbetaling van zijn inleg. Reeds op die
grond is de reconventionele vordering voor zover gericht op de nietigverklaring
dan wel vernietiging van de overeenkomst en de daaruit voorvloeiende
gehoudenheid van Dexia tot terugbetaling van de door [X] betaalde inleg
toewijsbaar. Op de vraag of aan de overeenkomst een wilsgebrek kleeft, waarop
[X] zich tevens heeft beroepen, of dat Dexia wanprestatie heeft gepleegd behoeft
dan niet te worden ingegaan.
12. Wat betreft de gevorderde verklaring
voor recht dat Dexia jegens [X] onrechtmatig heeft gehandeld, overweegt dat
kantonrechter dat [X] door vorenstaand oordeel dat de overeenkomst
(ver)nietig(d) is en de daaruit voortvloeiende gehoudenheid van Dexia tot
terugbetaling aan [X] van hetgeen deze aan inleg heeft betaald geen belang meer
heeft bij deze vordering. [X] heeft immers aan zijn standpunt dienaangaande geen
andere consequentie verbonden dan de hierboven op andere gronden al toewijsbaar
geoordeelde vordering tot terugbetaling van de betaalde inleg. Of en in hoeverre
deze vordering eventueel ook toewijsbaar zou zijn bij wijze van schadevergoeding
op grond van onrechtmatig handelen door Dexia kan dan ook onbesproken
blijven.
13. Dexia heeft zich (aan het eind van punt
24 van haar conclusie van repliek/antwoord -hetgeen de kantonrechter vermeldt,
nu zij in punt 122 van die conclusie stelt op dat artikel geen beroep te hebben
gedaan-) nog beroepen op artikel 6: 278 van het Burgerlijk Wetboek en betoogd
dat [X], in het geval dat de overeenkomst vanwege het ontbreken van de
schriftelijke toestemming van zijn echtgenote aantastbaar zou zijn, de verliezen
geleden door de gedaalde waarde van de geleasede aandelen zelf moet
dragen.
De kantonrechter wijst dit beroep op artikel 6: 278 van het
Burgerlijk Wetboek af. Weliswaar draagt ook afnemer een eigen
verantwoordelijkheid voor de door hem gekozen belegging, maar dat kan er niet
toe leiden dat op de restitutieplicht van Dexia naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid gekort behoort te worden. Aan art. 1:89 BW ligt de gedachte ten
grondslag dat de partner, c.q. het gezin, beschermd dient te worden tegen
verplichtingen als bedoeld in art. 1:88 BW die zonder toestemming van de ene
partner door de ander zijn aangegaan. Hiermee is niet te verenigen dat op de
restitutieplicht van Dexia gekort zou worden op grond van omstandigheden die
niet aan enige gedraging van die andere partner toegerekend kunnen worden (vgl.
het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, IJN:
AZ9721).
Om dezelfde reden kunnen ook de andere argumenten van Dexia die
ertoe strekken dat, ondanks de nietigheid van de overeenkomst vanwege de
ontbrekende toestemming, [X] geen integrale restitutie toekomt van de betalingen
die ingevolge de nietige overeenkomst zijn verricht niet slagen.
14. Uit het voorgaande volgt dat de
vordering in conventie moet worden afgewezen. De reconventionele vordering voor
zover gericht op de nietigverklaring van de overeenkomst lussen partijen moet
worden toegewezen en daaruit volgt dat de reconventionele vordering gericht op
vernietiging c.q. ontbinding van de overeenkomst moet worden afgewezen. Dat
geldt ook voor de vordering gericht op de vaststelling in rechte dat Dexia
onrechtmatig heeft gehandeld bij gebrek aan belang van dit onderdeel van de
vordering.
De reeonventionele vordering tot (terug)betaling van het bedrag
van 5.383,76 is wel toe-wijsbaar evenals de daarbij gevorderde wettelijke
rente over dat bedrag, zij het pas vanaf de datum waarop daarop aanspraak is
gemaakt in de conclusie van eis in reconventie. Niet is immers gesteld of
gebleken dat [X] eerder door middel van een deugdelijke ingebrekestelling het
verzuim van Dexia tot terugbetaling van de inleg van [X] heeft doen
ingaan.
15. [X] heeft ook nog gevorderd Dexia - op
straffe van een dwangsom - te gelasten om te bewerkstelligen dat de registratie
van hem bij de Stichting Bureau Kredietregistratie in Tiel (het BKR) wordt
doorgehaald. Deze vordering zal worden afgewezen, nu aangenomen moet worden dat
Dexia hooguit het BKR kan informeren over de inhoud van dit vonnis, maar dat het
BKR zelfstandig beslist of een doorhaling als gewenst zal plaatsvinden. [X] kan
de inhoud van dit vonnis ook zelf aan BKR doorgeven.
16. Tenslotte heeft [X] ook nog
kwijtschelding van de restschuld aan Dexia gevorderd. Deze vordering vindt geen
basis in het recht en is overigens zonder belang, nu uit het oordeel dat de
overeenkomst (ver)nietig(d) is en de afwijzing van de vordering in conventie al
volgt dat er geen restschuld (meer) is voor [X] jegens Dexia uit de betreffende
overeenkomst.
17. Dexia moet als de grotendeels in het
ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de proceskosten. Tot die kosten
moet aan de zijde van [X] ook worden gerekend het griffierecht dat deze
verschuldigd is geworden doordat hij aanvankelijk als gedaagde moest verschijnen
voor de sector civiel van deze rechtbank.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vorderingen van Dexia af;
in reconventie:
verklaart de overeenkomst tussen partijen nietig
wegens het ontbreken van de schriftelijke toestemming daarvoor van de echtgenote
van [X];
veroordeelt Dexia tot betaling aan [X] van 5.383,76 vermeerderd met
de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2006 tot aan de dag der
voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in
reconventie:
veroordeelt Dexia in de kosten van dit geding welke aan de zijde
van [X] tot aan dit moment worden begroot op 282, wegens verschuldigd
griffierecht en 975, wegens gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P.
Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3
december 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL