Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

Rolnr. 351496 CV 04-2603
 
TV ged. conv/eis.reconv. 4 EJ 0038
 

RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON, LOCATIE AMERSFOORT
 

Vonnis in de zaak van:
 
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen: Dexia,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: F.A.Th. Vrauwdeunt, gerechtsdeurwaarder te Utrecht,
 
tegen:
 
[X],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen: [X],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.H. de Vries, advocaat te Amsterdam
 

Verloop van de procedure in conventie en in reconventie
 
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
-   dagvaarding d.d. 27 maart 2004;
-   conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in onvoorwaardelijke
    en voorwaardelijke reconventie;
-   conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in re-
    conventie en voorwaardelijke reconventie tevens houdende voorwaardelijke wijziging
    van eis in conventie;
-   conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie tevens
    antwoordakte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie;
-   conclusie van dupliek in reconventie.
 
Dexia heeft om aanhouding van de procedure verzocht in verband met een bemidde-
lingspoging onder leiding van W. Duisenberg. [X] heeft zich hiertegen verzet. Daarna
is vonnis bepaald op 25 mei 2005.
 
Motivering in conventie en in reconventie
 
1. [X] heeft bij brief van 11 april 2005 gevraagd nog een akte te mogen nemen om te
kunnen reageren op de nieuwe stellingen van Dexia met betrekking tot de toepasselijk-
heid van de Wet op het Consumentenkrediet. Uit het navolgende blijkt dat [X] daarbij
geen belang heeft. Het verzoek wordt dus afgewezen.
 
2. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V.te
Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio, op haar beurt rechtsopvolgster
van Legio Lease B.V., welke vennootschappen hierna alle worden aangeduid als Dexia.
 
b. In mei 2000 heeft [X] met Dexia een overeenkomst gesloten onder de naam
"WinstVerDriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst) met nummer 74.......De overeenkomst
heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [X] van Dexia een door haar
aangekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van € 3.954,24 least voor
een leasesom van € 4.784,04. Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag
en een bedrag van € 829,80 aan rente. Op de overeenkomst zijn de "Bijzondere
Voorwaarden Effecten Lease" van toepassing.
 
c. [X] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te
   voldoen:
-  gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in totaal dus 36 keer, een
   maandtermijn van € 23,05 op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
-  € 45,38 (f 100,--) op of omstreeks de 35e maand;
-  € 3.908,86 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe
   te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen/effecten (in de overeen-
   komst ook "waarden" genoemd).
 
d. Artikel 5. van de overeenkomst luidt: "Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft
betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bij-
zondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automa-
tisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden."
 
e. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een eindafrekening
opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst van de verkoop van de aandelen
€ 1.770,12 bedraagt en dat [X] een bedrag van € 2.207,17aan haar dient te voldoen.
 
f. [X] heeft in juni 1999 een soortgelijke overeenkomst met Dexia gesloten onder
nummer 74.......Een kopie van deze overeenkomst is overgelegd als productie 3 bij
antwoord in conventie/eis in reconventie. Het aankoopbedrag van de effecten bedroeg
€ 3.858,48, de betaalde rente € 809,60. Deze overeenkomst is geëindigd met een verlies
van € 636,65. [X] heeft deze restschuld aan Dexia betaald.
 
g. [X] leefde ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van een bijstandsuitke-
ring.
 

3. Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [X] ver-
oordeelt om aan haar te betalen € 2.763,46, bestaande uit een na de eindafrekening van
de overeenkomst met nummer 74...... openstaande hoofdsom van € 2.207,17, gespe-
cificeerde contractuele rente ad 0,96% per maand hierover ten bedrage van € 73,15, als-
mede buitengerechtelijke incassokosten van € 483,14, vermeerderd met de contractuele
rente, althans de wettelijke rente over de hoofdsom, vanaf 9 september 2003 en de pro-
ceskosten.
 
4. [X] voert verweer tegen de vordering van Dexia en concludeert tot afwijzing daar-
van.
 
5. In reconventie vordert [X] terugbetaling van al hetgeen zij ter voldoening aan de
twee overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, te weten € 1.423,76 voor wat betreft het
contract van juni 1999 en € 829,80 voor wat betreft het contract van mei 2000, in totaal
derhalve € 2.253,56 te vermeerderen met wettelijke rente. [X] vordert in voorwaardelij-
ke reconventie, voor het geval haar verweer in conventie niet slaagt, voor recht te verkla-
ren dat het contract nietig is, althans dit te vernietigen of te ontbinden en Dexia te ver-
oordelen tot schadevergoeding.
 
6. Bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie heeft Dexia haar vor-
dering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin dat zij, indien de vordering in conventie
wordt afgewezen en de vordering in reconventie wordt toegewezen dan wel het beroep
op nietigheid, vernietigbaarheid of ontbinding wordt gehonoreerd, met een beroep op
artikel 6:278 Burgerlijk Wetboek (BW)veroordeling van [X] vordert tot betaling van
een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de effecten verminderd
met de waarde van de effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de over-
eenkomst, althans minus de waarde op het moment van verkoop.
 
7. [X] heeft gesteld dat zij de restschuld ter zake van het contract van juni 1999 onder
protest heeft betaald. Dexia heeft dit aanvankelijk betwist. Nadat [X] nogmaals met
klem had aangevoerd dat zij de restschuld onder protest en met voorbehoud van alle
rechten heeft betaald is Dexia daar niet meer op teruggekomen. De kantonrechter gaat
er daarom van uit dat Dexia haar betwisting niet langer heeft willen handhaven althans
het door [X] gestelde niet kan weerleggen.
 
8. Het meest verstrekkende verweer van [X] luidt dat de overeenkomsten nietig dan
wel vernietigbaar zijn wegens strijd met de Wet op het Consurnemenkrediet (WCK).
 
9. De kredietsom blijft zowel in de overeenkomst van juni 1999 als in de overeenkomst
van mei 2000 onder de in artikel 3 lid 1 WCK genoemde limiet.
 
10. In de WCK wordt onder krediettransactie verstaan iedere overeenkomst en ieder sa-
menstel van overeenkomsten met de strekking dat:
-  door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking
   wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet
   (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK),-,
-  door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer het genot van een roerende
   zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst
   wordt verleend en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet
   (art. 1 aanhef en sub a onder 2 WCK).
Blijkens de Memorie van Toelichting staat in de wet centraal het begrip krediettransac-
tie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Daarbij is
uitgangspunt dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende ele-
menten waaruit een krediettransactie kan bestaan.
 
11. De onderhavige overeenkomsten kenmerken zich hierdoor dat Dexia als aanbieder
van de aandelen aan [X] ter financiering van die aandelen een bedrag ter beschikking
heeft gesteld, waarover [X] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [X] aan
het einde van de looptijd diende terug te betalen.
Voor de vraag of de WCK van toepassing is op een overeenkomst met deze kenmerken is
allereerst van belang of de overeenkomst geacht moet worden een relevante vorm van
consumentenkrediet te zijn, met andere woorden of het hier gaat om een transactie
waarvoor de wet beoogt de consument bescherming te bieden.
De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. Als gevolg van de marktstrategie
van de aanbieders, waaronder Dexia, is de effectenleaseconstructie door (potentiële)
afnemers in toenemende mate opgevat als een voor iedereen toegankelijke mogelijkheid
om een graantje mee te pikken van de gunstige beursontwikkelingen.
Daarbij is door de aanbieders de nadruk gelegd op het reeds profiteren, met andere
woorden consumeren, van het genot verbonden aan de aandelen die met geleend geld
zijn, respectievelijk nog zullen worden, aangeschaft vóórdat de eigendom is overgedra-
gen. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter naar de strekking sprake van een
krediettransactie als waarop de wet ziet.
 
12. De kantonrechter stelt vast dat noch uit de bewoordingen van de wet, noch uit de
parlementaire geschiedenis valt op te maken dat de wetgever effectenleaseconstructies
als de onderhavige expliciet onder de werking van de wet heeft willen brengen.
Tegen deze achtergrond dient de vraag te worden beantwoord of Dexia thans nadeel
dient te ondervinden van de vaststelling dat een overeenkomst als de onderhavige naar
haar strekking valt onder de reikwijdte van de WCK, met andere woorden of de rechts-
zekerheid toelaat dat de beschermende werking van de wet zich, niettegenstaande
voormelde vaststelling, uitstrekt tot de effectenleaseconstructie.
 
13. Met de effectenleaseconstructie heeft Dexia een complex financieel product aange-
boden dat nieuwe mogelijkheden bood die tot dan toe niet waren voorzien. Zoals hier-
voor is vastgesteld is dat product naar zijn aard een krediettransactie als bedoeld in de
WCK. Concreet is nu de vraag of Dexia aan het feit dat noch sprake is van het daadwer-
kelijk ter beschikking stellen van een geldsom, noch van het verschaffen van roerende
zaken, de zekerheid heeft mogen ontlenen dat de werking van de wet aan de effectenlea-
seconstructie voorbij zou gaan. Dat is niet het geval. Wie nieuwe (maatschappelijke, fi-
nanciële, technologische of andere) ontwikkelingen introduceert heeft er rekening mee
te houden dat het recht daarmee, zoveel als mogelijk, gelijke tred zal trachten te houden.
De WCK biedt die mogelijkheid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het toepassings-
bereik van de WCK op principiële gronden is beperkt tot roerende zaken.
Voorts beoogt de wet, zoals hiervoor is overwogen, alle relevante vormen van consu-
mentenkrediet te omvatten, waarbij uitgangspunt is dat de wet een feitelijke omschrij-
ving geeft van de verschillende elementen waaruit een krediettransactie kan bestaan,
omdat bij een meer formeel-juridische benadering het gevaar bestaat van ontduiking
van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.
De conclusie moet zijn dat de wet beoogt ook een niet eerder "bedachte" vorm van con-
sumentenkrediet als effectenlease onder zijn toepassingsbereik te brengen, mits de be-
treffende transactie naar zijn strekking een krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia,
tegen de achtergrond van het innovatieve karakter van haar effectenleaseproduct, reke-
ning behoren te houden.
 
14. Daar komt bij dat de effectenleaseconstructie naar het oordeel van de kantonrechter
in elk geval valt onder de definitie van de kredietovereenkomst in Richtlijn 87/102/ EEG,
PB12.2.1987,L 42/48 zoals laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter
acht bij de uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht
om richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel als
een krachtig argument om de nationale wet in de richting van conformiteit te interprete-
ren.
Ook door die werking van de communautaire regelgeving behoeft Dexia niet verrast te
zijn.
 
15. Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te
verlenen.
Ambtshalve is de kantonrechter gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de
onderhavige overeenkomsten niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK be-
schikte. Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)mee dat de overeen-
komsten nietig zijn wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. De overeenkomsten
tussen partijen zijn nietig, en niet vernietigbaar, omdat artikel 9 WCK niet uitsluitend
ziet op de bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsge-
schiedenis blijkt dat het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een alge-
meen belang en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten. Nu de
WCK wel mede beoogt consumenten te beschermen tegen onvoldoende informatie en
ondeskundig optreden is er geen reden om te veronderstellen dat de uitzondering van
artikel 3:40 lid 3 BW(de wetsbepaling heeft niet de strekking de geldigheid van de daar-
mee strijdige rechtshandelingen aan te tasten) van toepassing is.
 
16. Nu de kantonrechter tot dit oordeel komt op grond van het ontbreken van een ver-
gunning en partijen daarover in deze zaak niet hebben gedebatteerd, ligt het voor de
hand hen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. In het onderhavige geval
wordt daarvan afgezien omdat de stellingen van Dexia, de partij die daar primair belang
bij heeft, de kantonrechter ambtshalve bekend zijn en, voor zover zij een andere conclu-
sie voorstaan, worden verworpen (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
26 januari 2005, LJN AS4156).
 
17. Omdat de overeenkomsten nietig blijken te zijn heeft de rechtsgrond die ten grondslag
lag aan de door partijen verrichte prestaties van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter
uitvoering van de overeenkomsten over en weer is betaald dient daarom als onverschul-
digd in beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW).Het uitgangspunt hierbij is
dat beide partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten
tijde van het sluiten van de overeenkomsten. Dit uitgangspunt brengt mee dat de aange-
kochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft
van [X], nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan het ter beschikking gestelde
geldbedrag. Voorts dient Dexia de door [X] betaalde rente in beginsel als onverschul-
digd aan [X] terug te betalen.
 
18. Met betrekking tot de gevolgen van de nietigheid overweegt de kantonrechter het
volgende. Vast staat dat [X] geld in aandelen heeft willen steken. Aangenomen moet
worden dat zij bereid was het bedrag dat zij aan rente heeft betaald in aandelen te be-
leggen en dat zij zich ook ervan bewust moet zijn geweest dat zij door dit bedrag in aan-
delen te beleggen koersrisico zou lopen. Nu dat risico zich heeft gerealiseerd is het naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de overeenkomsten met
terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet worden gedaan. De waardeda-
ling dient dan ook voor een deel voor rekening van [X] te blijven, doch niet verder dan
voor het deel waarvan aannemelijk is dat zij het risico heeft kunnen overzien, in deze
gelijk te stellen aan de waardedaling van de AEX-index gedurende de looptijd van de
overeenkomsten. Dit brengt mee dat op het aan [X] in beginsel te restitueren bedrag
(de betaalde rente) in mindering mag worden gebracht een bedrag dat overeenkomt met
het percentage van dat bedrag waarmee de AEX-index is gedaald in de periode van de
aankoop-/valutadatum van de aandelen tot het tijdstip waarop de voor 36 maanden
aangegane overeenkomsten tot een einde kwamen (vergelijk ook de uitspraak van de
Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 te vinden op
www.dsi.nl). Voor wat betreft
de overeenkomst van juni 1999 is dat de periode van 17 juni 1999 tot 17 juni 2002
(zie productie 10 bij eis in reconventie). Voor wat betreft de overeenkomst van mei 2000
is dat de periode van 10 mei 2000 tot 12 mei 2003.
 
19. Hetgeen partijen verder over en weer hebben gesteld, ook in verband met het verzoek
om aanhouding, kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen
bespreking meer.
 
20. Uit het voorgaande volgt dat de vordering in conventie moet worden afgewezen.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het
geding. De vordering in reconventie kan als volgt worden toegewezen. De kosten van de
procedure in reconventie zullen worden gecompenseerd in dier voege dat iedere partij
de eigen kosten draagt.
 
Beslissing
 
De kantonrechter:
 
in conventie
 
wijst de vordering af;
 
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de kant van [X]
begroot op € 450,-;
 
in reconventie
 
veroordeelt Dexia om aan [X] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 1.423;76. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectieve data waarop de
betalingen door [X] zijn verricht tot de voldoening;
 
bepaalt dat Dexia op dit bedrag in mindering mag brengen een bedrag dat overeenkomt
met het percentage van € 809,60 waarmee de AEX-index is gedaald in de periode van
17 juni 1999 tot 17 juni 2002;
 
veroordeelt Dexia om aan [X] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 829,80, vermeerderd met wettelijke rente;
 
bepaalt dat Dexia op dit bedrag in mindering mag brengen een bedrag dat overeenkomt
met het percemage van € 829,80 waarmee de AEX-index is gedaald in de periode van
11 mei 2000 tot 12 mei 2003;
 
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
wijst af het meer of anders gevorderde;
 
compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere partij de eigen
kosten draagt.
 
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M.Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid
van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 25 mei 2005.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL