RECHTBANK UTRECHT
SECTOR
KANTON, LOCATIE UTRECHT
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen:
Dexia,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in
reconventie,
gemachtigde: F.A.Th.Vrauwdeunt, gerechtsdeurwaarder te
Utrecht,
tegen:
[X],
wonende te [woonplaats],
gemeente [gemeente],
verder ook te noemen: [X],
gedaagde partij in
conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G.
van Truijen, advocaat te Amsterdam.
Verloop van de
procedure
in conventie:
Dexia heeft een vordering
ingesteld.
[X] heeft geantwoord op de vordering.
Dexia heeft voor repliek
en [X] heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak
bepaald.
in reconventie:
[X] heeft een tegeneis
ingediend.
Dexia heeft geantwoord op de tegeneis.
[X] heeft voor repliek
en Dexia heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak
bepaald.
Motivering in conventie
en in reconventie
1. Tussen partijen staan de volgende feiten
vast.
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van
de Bank Labouchere N.V. te
Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio,
op haar beurt rechts opvolgster
van Legio Lease B.V.,welke vennootschappen
hierna alle worden aangeduid als Dexia.
b. [X] heeft na de lagere school de Kweekschool
doorlopen. Zij heeft geen opleiding
gevolgd op het gebied van beleggen. In
juni 1999 was zij niet meer werkzaam, zodat zij
voor haar ernstig zieke
echtgenoot kon zorgen. Haar inkomen ligt beneden de € 1.500,00.
c. In juni 1999 heeft [X] met Dexia een overeenkomst
gesloten onder de naam
"WinstVerDriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De
overeenkomst heeft een loop-
tijd van 36 maanden waarbij [X] van Dexia een
door haar aangekocht pakket aande-
len/effecten met een aankoopbedrag van €
38.922,12 least voor een leasesom van
€ 47.088,76. Deze leasesom is opgebouwd
uit het voormelde aankoopbedrag en een be-
drag van € 8.166,64 aan rente. Op
de overeenkomst zjjn de "Bijzondere Voorwaarden
Effecten Lease" van
toepassing.
d. [X] diende volgens de overeenkomst de genoemde
leasesom als volgt aan Dexia te
voldoen:
-
gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36
keer,
een maandtermijn van € 226,85 op of omstreeks de 1e
dag van iedere maand;
- € 45,38 (f 100,--) op of omstreeks de 35e
maand;
- € 38.876,74 aan het einde van de overeenkomst. volgens de
overeenkomst in principe
te verrekenen met de
verkoopophrengsl van de aandelen/effecten (in de overeen-
komst ook "waarden" genoemd).
e. Artikel 5. van de overeenkomst luidt: "Zodra lessee
al datgene aan Legio-Lease heeft
betaald wat hij haar krachtens deze
lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bij-
zondere Voorwaarden Effecten
Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automa-
tisch en van
rechtswege eigenaar van de waarden geworden."
f. Op 10 mei 2004 is de echtgenoot van [X], de heer [Y]
(hierna: [Y]),
overleden. Bij brief van 3 december 2004 hebben de erfgenamen
van [Y],
te weten [X] en hun twee meerderjarige kinderen, zich beroepen op de
vernie-
tigbaarheid van de overeenkomst.
g. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de
overeenkomst een eindafrekening
opgesteld, waarin is vermeld dal de opbrengst
van de verkoop van de aandelen
€ 33.254,28 bedraagt en dat [X] een bedrag van
€ 5.894,69 aan haar dient te voldoen.
2. Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad, [X] ver-
oordeelt om aan haar te betalen €
9.640,13, bestaande uit een na de eindafrekening
openstaande hoofdsom van €
5.894,69, gespecificeerde contractuele rente ad 0,96% per
maand hierover ten
bedrage van € 2.804,74, alsmede buitengerechtelijke incassokosten
van
€ 788,97 en overige kosten ad € 151,73, vermeerderd met de contractuele rente,
al-
thans de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 22 september 2004 en de
proceskos-
ten.
3. [X] voert verweer tegen de vordering van Dexia en
concludeert tot afwijzing daar-
van.
4. In reconventie vordert [X]:
-
vernietiging van de overeenkomst wegens de door haar echtgenoot ingeroepen
nietig-
heid, op grond van dwaling, misbruik van
omstandigheden en/ofstrijd met de Wet op
het
Consumentenkrediet (WCK);
- ontbinding van de overeenkomst wegens
toerekenbare tekortkoming en/of onrecht-
matige daad van
Dexia;
- Dexia te veroordelen tot betaling van € 7.939,75,
vermeerderd met de wetteijke rente
daarover vanaf de datum
van totstandkoming van de overeenkomst, althans een in
goe-
de jusitie te bepalen andere datum;
-
Dexia te veroordelen binnen drie dagen na dagtekening van het vonnis de
registratie
de A-codering bij de Stichting Bureau
Kredietregistratie (BKR)zal doen doorhalen als
ten
onrechte te zijn geschiedt op straffe van een dwangsom van € 1.000.-- per
dag(deel)
dat Dexia hiermee in gebreke
blijft.
5. Bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in
reconventie heeft Dexia haar vor-
dering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin
dat zij, indien (enig deel van) de vordering in
reconventie wordt toegewezen
veroordeling van [X] vordert tot betaling van een be-
drag gelijk aan het
verschil tussen de aankoopwaarde van de effecten venninderd met de
waarde van
de effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeen-
komst,
althans de waarde op het moment van verkoop.
WCK
6. Het meest verstrekkende verweer van [X], tevens
dienende als grondslag voor
haar eis in reconventie, luidt dat de
overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is wegens
strijd met de
WCK.
Partijen hebben daarover uitvoerig gedebatteerd. Zij hebben echter
beiden over het
hoofd gezien dat het bedrag dat [X] van Dexia heeft geleend
voor de. aanschaf van de
aandelen in het onderhavige geval € 38.922.12 was en
daarmee hoger dan de maximale
kredietsom als bedoeld in artikel 3 lid 1 WCK
zoals die gold ten tijde van het sluiten van
de overeenkomst. Daardoor is de
WCK niet van toepassing op de overeenkomst.
Vernietiging door echtgenoot
7. [X] heeft voorts aangevoerd dat de overeenkomst bij
brief van 3 december 2004
(productie 1 bij conclusie van antwoord in
conventiel eis in reconventie) op grond van
de artikelen 1:88 en 1:89 BW
buitengerechtelijk is vernietigd door de erfgenamen van
haar echtgenoot [Y]
wegens het ontbreken van zijn toestemming.
Met betrekking tot dat standpunt
overweegt de kantonrechter dat zij met [X] van
oordeel is dat de onderhavige
overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een over-
eenkomst van koop op
afbetaling als bedoeld in artikel 7A:1576 e.v. BW en dat voor het
aangaan van
de overeenkomst dus de toestemming van de echtgenoot is vereist.
De
kantonrechter verwijst voor de motivering van dat oordeel naar het vonnis
van de kan-
tonrechter te Amsterdam van 25 augustus 2004 in de zogenaamde
Eegaleasezaak (LJN-
nr. AQ7412).De overwegingen in dat vonnis maakt de
kantonrechter tot de hare en
moeten als hier herhaald en ingelast worden
beschouwd. Kortgezegd voldoet de Winst-
VerDrieDubbelaar aan alle eisen die
artikel 7A:1576 lid 1 BW aan de overeenkomst van
koop op afbetaling stelt,
namelijk betaling van de koopprijs in termijnen, waarvan er
twee of meer
verschijnen nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd. De
be-
schermingsfunctie van het toestemmingsvereiste van de echtgenoot is van
toepassing op
de gehele wettelijke regeling van koop op afbetaling, met
inbegrip van de in art. 7A:1576
lid 5 BW bedoelde vermogensrechten zoals de
onderhavige geleasde aandelen.
Dexia betwist bij conclusie van dupliek in
reconventie na overlegging door [X] van
de huwelijksakte, de overlijdensakte
en de verklaring van erfrecht - niet langer (gemoti-
veerd) dat [X] en [Y]
ten tijde van het sluiten van de overeenkomst waren
gehuwd en dat de
vernietiging in de brief van 3 december 2004 is ingeroepen door
zijn
erfgenamen. Daarmee staan deze feiten in rechte vast.
Dat [Y] niet de
in casu wettelijk vereiste schriftelijke toestemming heeft gegeven
voor het
aangaan van de overeenkomst, wordt door Dexia onvoldoende gemotiveerd
betwist
en staat daarmee ook in rechte vast.
Uit de wet volgt dat deze vernietiging
op straffe van verjaring dient te worden ingeroe-
pen binnen drie jaar nadat
dit middel van vernietiging aan de echtgenoot die niet heeft
meegetekend ten
dienste is komen te staan. Dexia doet een beroep op de verjaring. Zij
stelt
daartoe dat het in de Nederlandse gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat
beleg-
gingsbeslissingen met medeweten en instemming van beide partners
worden genomen.
Dexia stelt dat het niet onwaarschijnlijk is dat [X]
voorafgaand aan het sluiten van de
overeenkomst hierover met [Y] heeft
overlegd en dat hieruit voortvloeit dat [Y]
reeds voor het aangaan van de
overeenkomst en in ieder geval op 17 juni 1999
op de hoogte was van het
bestaan van de overeenkomst. [X] heeft hier tegenover
geen nadere feiten
gesteld ter onderbouwing van haar venweer. De kantonrechter gaat er
dan ook
vanuit dat [Y] op 17 juni 1999 feitelijk op de hoogte was van de
over-
eenkomst. Gelet hierop stond hem vanaf die datum gedurende drie jaar
het middel van
de vernietiging ten dienste. Vast staat dat (de erfgenamen
van) [Y] hiertoe pas na
het verstrijken van die termijn zijn overgegaan. Het
beroep op de vernietiging is verjaard
en het verweer ter zake
faalt.
Dwaling, misbruik van
omstandigheden
8. Omtrent het beroep van [X] op - samengevat - een
wilsgebrek oordeelt de kanton-
rechter als volgt.
[X] voert aan dat Dexia
informatie heeft achtergehouden waardoor zij, als onervaren
belegger, de aan
het contract verbonden risico's niet heeft doorgrond. Indien zij omtrent
het
contract zou hebben geweten wat zij nu weet, en met name zou hebben geweten
dat
zij een substantieel bedrag leende en het risico liep een aanzienlijk
bedrag aan Dexia te
moeten terugbetalen, zou zij dit contract niet gesloten
hebben.
De kantonrechter verwerpt het beroep dat [X] deswege doet op dwaling
en misbruik
van omstandigheden.
Gelet op de inhoud van de overeenkomst en
de daarbij gevoegde "Bijzondere Voorwaar-
den Effecten Lease" waarover [X]
bij het aangaan van de overeenkomst kon beschik-
ken, en in aanmerking
genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt
van
informatieverschaffing aan Dexia moeten worden gesteld en anderzijds de mate
van
onderzoek die van belanghebbende mocht worden verwacht. kan niet met
vrucht wor-
den volgehouden dat [X] in dwaling is gebracht.
In de
overeenkomst zelf wordt melding gemaakt van een rentetermijn van € 8.166,64
en
van een bedrag van € 38.922,12 als restant aankoopbedrag aan het einde van
de over-
eenkomst. Dit had voor [X], wiens stellingen erop neerkomen dat zij
geen inzicht
heeft kunnen krijgen in de bijzondere risico's van de
onderhavige overeenkomst, aanlei-
ding moeten zijn tot twvijfel omtrent de
strekking van de vermelding van deze bedragen
in de overeenkomst en tot het
stellen van nadere vragen daarover. Dat zij dit heeft ge-
daan is gesteld
noch gebleken. Daarom behoort, voor zover [X] onder invloed van
een verkeerde
voorstelling van zaken de overeenkomst is aangegaan, deze dwaling op de
voet
van art. 6:228 lid 2 BW voor haar rekening te blijven.
Dat [X] onervaren was
op het gebied van beleggen en dat een bank met een goede
reputatie met haar
een risicovolle overeenkomst sloot, brengt niet zonder meer mee dat
sprake is
van misbruik van omstandigheden. Dat laat onverlet dat sprake kan zijn
van
schending van de zorgplicht door Dexia.
Zorgplicht
8. [X] heeft voorts aangevoerd dat Dexia de zorgplicht
die als financiële instelling en
kredietverstrekker op haar rustte, en die
onder meer is gecodificeerd in de Nadere rege-
ling toezicht effectenverkeer
1999 (NR). niet is nagekomen. Naar het oordeel van de
kantonrechter is deze
stelling juist.
9. In het voetspoor van het vonnis van de rechtbank
Amsterdam d.d. 30juni 2004, NJF
2004,410 en van de daaromtrent gedane
uitspraak van de Commissie van Beroep DSI
van 27 januari 2005 (te vinden op
www.dsi.nl) is de kantonrechter van oordeel dat Dexia
bij het aanbieden
van de Winstverdriedubbelaar gehouden was aan de in de NR gecodi-
ficeerde
zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct
aan
een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend
is treft geen
doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit
de zorgplicht. waarvan de
Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998. NI
1999,285, JOR 1998, 116, heeft beslist
"dat de maatschappelijke functie van
de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt,
zowel jegens haar cliënten uit
hoofde van de met hen bestaande contractuele verhou-
ding, als ten opzichte
van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op
grond van
hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer
betaamt."
10. Geoordeeld wordt dat Dexia zich op de voet van art.
28 NR tenminste rekenschap
had behoren te geven van de vraag of haar
potentiële wederpartij naar redelijke ver-
wachting over voldoende
bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract
voortvloeiende
verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot
haar
wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in
beleg-
gen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven.
Reeds gelet op die
omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden
verwacht dat potentiële
afnemers van het effectenleaseproduct indringend
werden gewezen op de daaraan ver-
bonden risico's, ook al heerste onder vele
betrokkenen de verwachting dat de aandelen-
koersen een aanhoudende en min of
meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen.
Daartoe noopte tevens de
aard van dat product.
11. Dexia heeft in ieder geval ten aanzien van het
onderzoek naar de bij [X] te ver-
wachten bestedingsruimte ontoereikende zorg
betracht. Niet is gebleken dat Dexia heeft
geďnformeerd naar de financiële
positie van [X], noch dat een (eenvoudig) cliënten-
profiel is opgesteld.
Evenmin is gebleken dat Dexia de specifieke omstandigheden van
[X] kende.
Dexia stelt immers slechts te hebben onderzocht of de afnemer geregi-
streerd
stond bij de BKR. De persoonlijke omstandigheden van [X], zoals zojuist in
de
feiten omschreven, hadden Dexia - indien zij hiervan op de
hoogte was geweest - op
grond van haar bijzondere zorgplicht ervan behoren te
weerhouden de overeenkomst
met [X] aan te gaan. Niet is immers gebleken dat
Dexia zich ervan heeft gewist dat
[X] zich bewust was van de voor haar aan de
overeenkomst verbonden gevaren maar
dat zij deze desondanks wilde aangaan. In
tegenstelling tot wat [X] betoogt, wordt
deze schending van de zorgplicht in
de precontractuele verhouding tussen Dexia en
[X] gekwalificeerd als een
toerekenbare onrechtmatige daad van Dexia, niet als wan-
prestatie. Het is zo
onaannemelijk dat [X] het aanbod van Dexia tot het sluiten van
de
overeenkomst zou hebben aanvaard indien zij zich bewust was geweest van het
ge-
vaar dat zij daardoor zou lopen, dat, nu het tegendeel niet gesteld is,
ervan moet worden
uitgegaan dat [X] dit niet zou hebben gedaan. Daarmee is
het causaal verband tussen
de schending van de zorgplicht en de geleden
schade gegeven. Dit brengt met zich mee
dat Dexia in beginsel gehouden is tot
volledige schadevergocding. dat wil zeggen tot te-
rugbetaling van al hetgeen
door [X] op grond van de overeenkomst aan haar is be-
taald en verval van de
ingevolge de overeenkomst op [X] rustende schuld.
12. Maar [X] draagt ook zelf enige verannvoordelijkheid
voor haar deelname aan de
"WinstVerDriedubbelaar", vast staat dat [X] geld in
aandelen heeft willensteken. Uit
de tekst van de overeenkomst blijkt immers
op niet voor misverstand vatbare wijze dat
het gaat om een vorm van beleggen
in aandelen (ABN AMRO, AHOLD en ING). Aange-
nomen moet worden dat zij bereid
was het bedrag dat zij aan rente heeft betaald in
aandelen te beleggen en dat
zij zich ook ervan bewust moet zijn geweest dat zij door dit
bedrag in
aandelen te beleggen koersrisico zou lopen. Nu dat risico zich heeft
gereali-
seerd eist de billijkheid daLeen deel van de schade voor rekening
van [X] blijft, doch
niet verder dan voor het deel waarvan aannemelijk is dat
zij het risico heeft kunnen
overzien, in deze gelijk te stellen aan de
waardedaling van de AEX-index gedurende de
looptijd van de overeenkomst. Dit
brengt mee dat op het aan [X] te restitueren be-
drag (de betaalde rente) in
mindering mag worden gebracht een bedrag dat overeen-
komt met het percentage
van dat bedrag waarmee de AEX-index is gedaald in de periode
van 16 juni
1999, de aankoop-/valutadatum van de aandelen, tot 16 juni 2002, het
tijd-
stip waarop de voor 36 maanden aangegane overeenkomst tot een einde
kwam (vergelijk
ook de reeds genoemde uitspraak van de Commissie van Beroep
DSI van 27 januari
2005) en dat aan Dexia de vordering op grond van de
eindafrekening dient te worden
ontzegd.
13. Nu dit beroep van [X] op schending van de zorgplicht
slaagt. behoeft het overige
dat is aangevoerd geen bespreking.
14. Uit het voorgaande volgt dat de vordering in
conventie moet worden afgewezen.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde
partij worden veroordeeld in de kosten van het
geding.
15. Uit hetgeen zojuist is overwogen volgt dat de
vordering in reconventie als volgt voor
toewijzing in aanmerking komt. De
schending van de zorgplicht in de precontractuele
fase brengt met zich dat de
vordering tot het doen doorhalen van de registratie en de A-
codering van [X]
bij de BKR toewijsbaar is, met dien verstande dat Dexia hiervoor
een wat
ruimere termijn zal worden gegund. Nu partijen over en weer gedeeltelijk in
het
ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van de procedure in reconventie
zullen worden
gecompenseerd in dier voege dat iedere partij de eigen kosten
draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op
heden aan de kant van [X]
begroot op € 540,00 aan salaris
gemachtigde:
in reconventie
veroordeelt Dexia om aan [X] tegen bewijs van kwijting
te betalen een bedrag van
€ 7.939,25. venneerderd met de wettelijke rente
vanaf de diverse data waarop de betalin-
gen door [X] zijn verricht tot de
voldoening;
bepaalt dat Dexia op dit bedrag in mindering mag brengen
een bedrag dat overeenkomt
met het percentage van € 7.939,75 waarmee de
AEX.index is gedaald in de periode van
16 juni 1999 tot 16 juni
2002;
veroordeelt Dexia om binnen zeven dagen na de betekening
van dit vonnis de BKRte
verzoeken de registratie en de A-codering van [X] in
het Centraal Krediet Informatie.
systeem, voor zover betrekking hebbende op
de onderhavige overeenkomst, door te ha-
len als zijnde ten onrechte
geschied, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,--
per dag(deel)dat
Dexia hiermee in gebreke blijft ,met een maximum van € 25.000,--;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij
voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten tussen partijen in dier
voege dat iedere partij de eigen
kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L. Keijzer,
kantonrechter, en is in aanwezigheid van de
griffier bij vervroeging in het
openbaar uitgesproken op 21 september 2005.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL