Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 93143 HA ZA 08-391
datum vonnis:
10 september 2008 (vdv)
Vonnis van de rechtbank Almelo,
enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van;
[X]
en
[Y],
echtelieden,
beiden wonende te
[woonplaats],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
verder te
noemen [X]
advocaat: mr. E.H. Hoeksma,
tegen
de naamloze vennootschap
Dexia Bank
Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen Dexia,
advocaat; mr. J. Sleeswijk
Visser.
Procesverloop
De bij tussenvonnis van 21 mei 2008 bevolen
comparitie is op 18 juni 2008 gehouden, het daarvan opgemaakte proces-verbaal
bevindt zich bij de stukken.
Nadien heeft Dexia een akte overlegging
producties en [X] c.s. een contra-akte en akte vermindering van eis genomen,
waarna partijen wederom vonnis hebben verzocht.
De beoordeling van het geschil en de
motivering van de beslissing In conventie en reconventie
1. De rechtbank gaat voort op het
tussenvonnis van 21 mei 2008, waarin werd overgenomen hetgeen de kantonrechter
in deze zaak in zijn vonnis van 1 april 2008 reeds had overwogen.
2. Mede gezien het verhandelde ter
comparitie blijft thans te bezien de zijdens [Y] ingeroepen nietigheid op grond
van het ontbreken van haar toestemming als echtgenote van [X] tot het aangaan,
van de ten processe bedoelde effectenleaseovereenkomst.
3. Gezien het door [X] als productie
10 overgelegde uittreksel huwelijksregister van de gemeente [gemeente] en
onvoldoende verdere betwisting zijdens Dexia, acht de rechtbank
vaststaand
dat [X] en [Y] sedert 18 januari 1991 zijn gehuwd (gebleven) en mitsdien op het
moment van het sluiten van de leaseovereenkomst met Dexia op 2 december 1999 de
(schriftelijke) toestemming van [Y] daartoe vereist was.
4. Tussen partijen staat vast dat [Y]
niet binnen driejaren nadien (artikel 3:52 BW) een beroep op het ontbreken harer
toestemming tot het aangaan van de effectenleaseovereenkomst door [X] heeft
gedaan, maar zulks door haar eerst per brief van 30 maart 2005 heeft
gedaan.
5. Volgens [Y] is haar van het
aangaan van de effectenleaseovereenkomst in 1999 niets bekend geworden, daar zij
in de veronderstelling verkeerde dat er sprake was van een soort verzekering,
die "erbij hoorde", op het moment dat [X] alstoen via Defam een autofinanciering
afsloot.
6. Volgens [Y] is eerst uit de brief
van Dexia van 4 december 2002 (productie 3 dagvaarding) aan haar van het bestaan
(en de aard) van de effectenleaseovereenkomst Profit Effect met Vooruitbetaling
gebleken, is mitsdien (eerst) op dat moment het beroep op het ontbreken harer
toestemming aan [X] tot het aangaan ervan aan haar ten dienste komen te staan en
dat beroep middels haar brief van 30 maart 2Ö05 derhalve tijdig
gedaan.
7. Dexia stelt zich op het standpunt
dat de mogelijkheid van het beroep van [Y] verjaard is, nu zij vanaf het sluiten
van de effectenleaseovereenkomst daarvan op de hoogte is of moet zijn
geweest.
Daarbij beroept Dexia zich erop dat beslissingen tot het aangaan van
effectenlease-overeenkomst(en) binnen de Nederlandse gezinsverhoudingen reeds op
dat moment besproken (en besloten) plegen te worden en beroept zich daarnaast op
uitspraken van de kantonrechter te Middelburg en 's Hertogenbosch (punt 39 en 40
CvA).
De beoordeling
8. Voor de beoordeling van het moment
waarop [Y] kennis gekregen heeft van het afsluiten althans het bestaan van de
door [X] met Dexia aangegane effectenleaseovereenkomst Profit Effect met
Vooruitbetaling acht de rechtbank allereerst van belang, dat op 13 december 1999
[X] een autofinanciering dacht af te sluiten en -bij nader inziende Profit
Effect, als "bijproduct", door Van der Zee/Defam heeft "meegenomen", waarvan [X]
zelf zegt niets begrepen te hebben toen hij dat (ook) ondertekende en [Y] dacht
dat het om een soort verzekering ging,
Onder die omstandigheden is de door
Dexia gestelde gezinsdiscussie in 1999 omtrent het al of niet aangaan van een
specifieke effectenleaseovereenkomst als beleggingsproduct niet zonder meer aan
te nemen en heeft door het vooruitbetalingskarakter ervan ook niet kort nadien
door debiteringen van bijvoorbeeld een "en/of-rekening" aan [Y] kunnen blijken,
zodat zulks anderszins door Dexia zal moeten worden bewezen althans minimaal
aannemelijk worden gemaakt om een beroep op verjaring in dit kader te kunnen
honoreren.
9. Dienaangaande constateert de
rechtbank dat Dexia geen nadere feiten stelt terwijl de door Dexia bij akte na
comparitie overgelegde, destijds aan [X] gezonden jaaroverzichten alle van na
december 2002 dateren, zomede Dexia geen op dit punt specifiek gericht
getuigen-bewijs, als bijvoorbeeld het horen van de destijds opgetreden
tussenpersoon, aanbiedt
Slotsom
10. De
rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om Dexia nog ambtshalve met enig bewijs
dienaangaande te belasten en acht de conventionele vordering, als verminderd bij
de laatste akte tot € 3,219,03 in hoofdsom, als na te melden
toewijsbaar.
Gezien de wijzigingen, vermeerdering en verminderingen van eis
door [X] in de loop van de procedure, ziet de rechtbank aanleiding de
proceskosten in conventie te compenseren. In reconventie zal de vordering van
Dexia worden afgewezen en Dexia in de proceskosten worden
veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank rechtdoende:
A. In conventie:
I. Verklaart dat de tussen [X] en Dexia
effectenleaseovereenkomst Profit Effect met Vooruitbetaling met nummer 56002528
van 13 december 1999 door [Y] middel? haar brief van 30 maart 2005
buitengerechtelijk is vernietigd.
II. Veroordeelt Dexia om aan [X] c.s. te
voldoen een bedrag van € 3.219,03 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf
vanaf 15 mei 2005 tot aan de dag der voldoening.
III. Compenseert de proceskosten, des dat iedere
partij de hare drage,
IV. Verklaart de hiervoor onder IL gedane
betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders
gevorderde.
B. In reconventie
VI. Wijst af de vordering van
Dexia.
VII. Veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde
van [X] c.s. gevallen tot op deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en
€ 576,-- aan salaris voor de advocaat op de voet van artikel 243 van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit
gerecht
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van
der Veer en op 10 september 2008 in het openbaar uitgesproken in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL