[X],
wonende te woonplaats,
eiser in
conventie, gedaagde in reconventie,
verder te noemen [X],
procureur: mr.
E.H. Hoeksma,
tegen
de naamloze
vennootschap
Dexia Bank Nederland
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie, eiseres in
reconventie,
verder te noemen Dexia,
procureur: mr, J,
Vesterďng.
Procesverloop
[X] heeft bij inleidende dagvaarding van 28 oktober 2005
Dexia gedagvaard. Na een akte van schorsing zijdens Dexia is de procedure
middels een akte tot hervatting van 2 mei 2007 voortgezet en heeft Dexia een
conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in
reconventie genomen. [X] heeft vervolgens een conclusie van repliek in conventie
tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie en akte vermeerdering van
eis en Dexia een conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie
van repliek in reconventie tevens houdende antwoordakte vermeerdering van eis.
Na een conclusie van dupliek in reconventie zijdens [X] hebben partijen vonnis
verzocht.
De beoordeling van het geschil en de motivering
van de beslissing
In conventie
De vordering van [X]
1. In mei
1998 is [X] benaderd door Hoevelaken Advies B.V, en heeft met
Labouchere
N.V., rechtsvoorganger van Dexia, een aan delenlease-overeenkomst
genaamd
Triple Effect nummer 51006566 d.d. 8 mei 1998 gesloten (productie 2
dagvaarding).
De looptijd was 36 maanden, de totaal overeengekomen lease-som
bedroeg f 59.631,24 en de
maandelijkse renteverplichting f 295,54.
Betreffende dat laatste voldeed [X] 36
termijnen oftewel €
4.827,96.
2. Na ommekomst van de looptijd van 36
maanden bleek een restschuld te zijn ontstaan en heeft [X] een verlengde
overeenkomst Triple effect Maandbetaling nummer 51006566 d.d. S mei 2001
gesloten (productie 3 dagvaarding).
De looptijd was wederom 36 maanden, de
totaal overeengekomen lease-som € 29.900,95 en de maandelijkse renteverplichting
€ 213,04. Deze zijn alle door [X] voldaan en bedroegen totaal €
7.669,44-
3. Na ommekomst van deze termijnen per mei
2004 heeft Dexia de aandelen verkocht en [X] aangeslagen voor de restschuld ad €
8.139,36 volgens eindafrekening d.d,7 mei 2004 (productie 4
dagvaarding).
Hierop heeft [X] ter afbetaling 13 termijnen van € 166,15
=€2.159,95 in totaal voldaan.
4. [X] heeft bij brief van 31 augustus 2005
(productie 5 dagvaarding) Dexia aansprakelijk gesteld, de Overeenkomst
buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en Dexia gesommeerd de betaalde
bedragen der inleg en restschuld te restitueren.
5. Dexia heeft [X] bij bet BKR te Tiel voor
wat betreft het niet-voldoen der restschuld aangemeld.
6. [X] stelt dat de Overeenkomst op grond
van bepalingen van de Wet Consumenten Krediet (WCK) nietig is en vordert op die
grond:
I. Verklaring voor recht dat de Overeenkomst
nietig is.
II. Dexia te veroordelen aan [X] te voldoen €
10.587,67.
III. Voornoemd bedrag te vermeerderen met wettelijke
rente vanaf betalingsdatum der termijnen althans 31 augustus 2005 althans de dag
der dagvaarding.
IV. Dexia te bevelen op straffe ener dwangsom het
BKR op te dragen de A-notering op naam van [X] ongedaan te
maken.
V. Dexia te veroordelen in de
proceskosten.
VI. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren.
7. Bij conclusie van repliek vermeerdert [X]
zijn vordering met de (aangevulde) grond van een onrechtmatige daad van Dexia
voorafgaande en ten tijde van het aangaan van de Triple Effect en de door Dexia
geschonden normen van de WTe en daarop gebaseerde regelingen respectievelijk
vermeerdert hij op grond van een nadere berekening het bedrag onder II. tot €
10.920,57.
Het verweer van Dexia
8. De eerste
overeenkomst Triple effect d.d. 18 mei 199S is afgesloten door bemiddeling van
Hoevelaken Advies B.V, die aan [X] de brochure en aanvraagformulier ter
beschikking hebben gesteld. Dat laatste is door de Bank ontvangen, naar
aanleiding waarvan de overeenkomst tot stand is gekomen.
9. Vanwege de tijdens de looptijd dezer
overeenkomst sterk gedaalde beurskoersen heeft Dexia tegen het einde aan [X] een
proforma berekening van de restschuld gezonden met een keuzeformulier met drie
opties:
(1) De overeenkomst verlengen met minimaal eenjaar en maximaal
driejaar;
(2) de aandelen overnemen;
(3) de overeenkomst
beëindigen.
[X] heeft gekozen voor optie (1) en zodoende is de tweede
overeenkomst d.d. 8 mei 2001 tot stand gekomen.
10. Na het verlopen van de laatste looptijd heeft
Dexia de aandelen verkocht (productie 4 dagvaarding) en een afbetalingsregeling
voor de restschuld ad 6 8,139,36 van € 166,19 per maand met [X] getroffen, die
bij maar gedeeltelijk is nagekomen.
Volgens Dexia staat met verrekening van
door [X] ontvangen dividenden nog een bedrag aan restschuld van € 7.669,38 open,
welk bedrag zij in reconventie vordert.
11. Voor alles beroept Dexia zich erop dat [X]
zich niet aan de substantičringsplicht ex artikel 111 lid 3 Rv heeft gehouden,
betwist de toepasselijkheid van de WCK op deze overeenkomst, verzet zich tegen
de gevorderde nietigverklaring en stelt niet te kunnen voldoen aan het
gevorderde betreffende de BKR.
De door [X] bij vermeerdering van eis
opgevoerde nadere grondslagen acht Dexia ondeugdelijk onderbouwd en in de
conclusie van antwoord reeds weerlegd.
12. Ten aanzien van de financiële kant stelt Dexia
de volgende betalingen van [X] te hebben ontvangen:
Overeenkomst
I:
Termijn 1 t/m 36: 36 x€ 134,11 = €4.827,96
Overeenkomst
II:
Termijn 37 t/m 49: 13 x € 213,04 = € 2,769,52
Termijn 50 t/m 71: 22 x
€ 138,95 = € 3.056,90
Afbetalingsregeling:
Termijn 74 t/m 87: 14 x €
166,19 = € 2.326,66
In totaal voldeed [X] volgens Dexia derhalve €
12.981,04.
Dexia stelt als volgt van [X] te vorderen te
hebben:
Restschuld: €
8.139,36
Betaald:
€
469,98
Verrekend:
€ 120,12
Totaal vordering €
7.549,26.
Dexia stelt dat van de hierboven vermelde afbetaling(en)
een bedrag van € 469,98 in
mindering op de restschuld strekt, de Test was
rentebetaling.
In reconventie
13. Dexia vordert het bedrag van € 7.549,26 aan
nog openstaande restschuld zulks vermeerderd met contractuele althans wettelijke
rente.
De beoordeling
In conventie
14. De hierboven onder (1)
en (2) weergegeven overeenkomsten Triple Effect van 8 mei 1998 en 8 mei 2001
staan tussen partijen vast.
Wel verschillen partijen enigszins van mening
hoeveel (termijnen) [X] in de loop der tijden heeft voldaan, gezien het feit dat
[X] de weergave van Dexia's administratie in onder punt 62 t/m 65 (CvR) niet
heeft weersproken of met betalingsbewijzen heeft weerlegd, gaat de rechtbank bij
de verdere beoordeling van die opstelling en daaruit blijkende gegevens
uit.
15. Voor de beoordeling van de vorderingen gaat de
rechtbank uitsluitend uit van de tweede overeenkomst Triple Effect van 8 mei
2001.
Zulks omdat na ommekomst van de looptijd van de eerste overeenkomst
d.d. 8 mei 1998 [X] op basis van een keuze(formulier) uit drie opties die van
een verlenging heeft gekozen, waarmede niet alleen die eerste overeenkomst als
afgesloten dient te worden beschouwd, maar bovenal omdat (de totaal
overeengekomen lease-som van f 59.631,24 van) die eerste overeenkomst gezien het
alstoen geldende plafond van de WCK (f 50.000,--) niet onder de bepalingen van
die wet viel, maar de tweede vanwege het inmiddels opgetrokken plafond (tot €
40.840,-) wel.
Gezien de belangen die de WCK beoogt te beschermen is de
tweede overeenkomst Triple Effect d.d. 8 mei 2001 als een zelfstandige
overeenkomst te zien.
16. Wet op het consumentenkrediet
(WCK)
16.1 In de Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK)
wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder
samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de
kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de
kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art, 1 aanhef en
sub a onder 1WCK).
16.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder
meer hierdoor dat Dexia [X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover
[X] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [X] aan het einde van de
looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan
bovengenoemde definitie,
16.3 In dit verband is van belang dat de
wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: "Centraal in de wet staat
het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante voimen van
consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschiijving
wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan
bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van
ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische
werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu
ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan, geldt deze
wet.
16.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige
overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen
sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening" van effecten
van [X], reeds omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen niet eerder
dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom aan [X] kunnen worden
overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II
1986^1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld
dat de regering wat betreft effectenbel ening ervoor heeft gekozen deze niet
onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet
groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus
geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper
is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de
onderhavige.
16.5 De hiertegenover staande opvatting, die volgt uit
de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998
(aanhangsel handelingen 111997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de memorie
van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging
van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet
teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan
publiek uit te breiden (kamerstukken D. 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), dat
aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen, kan niet tot
een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de
duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever,
zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting
op de WCK3 en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat
aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid
door de kredietnemer op aandelen van hem.
16.6 Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari 2005
van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar .(LJN AS 4746) is de rechtbank ambtshalve
bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de
onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK
beschikte.
16.7 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de
overeenkomst nietig wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet
vernietigbaar is, aangezien art, 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van
een van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK
(kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, bJz. 27) wordt hieromtrent immers
gesteld: "Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het
voorgaande, de visje ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen
kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund
door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen
opnemen." Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II
1987-1988, 19 785, nr. 1, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig
vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt
kunnen betreden.
16.8 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de
voorgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten
aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond
dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed
functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere
doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het
wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004,
29 507, nr. 3„ par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige
behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante
marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op
zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
consument.
16.9 Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het
kredietdeel van de overeenkomst in onverbrekelijk verband staat met de rest van
de overeenkomst, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag
de desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art, 3:41 BW).
17.1 Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is
de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte prestaties,
(met terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter uitvoering
van de overeenkomst is betaald, dient als onverschuldigd in beginsel te worden
terugbetaald (art. 6:203 lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide
partijen (financieel) hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich
bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
17.2 Die overeenkomst bestaat uit het door Dexia ter
beschikking stellen van een geldsom tegen rente aan [X] en het door Dexia
verwerven van bepaalde aandelen ter waarde van die geldsom ten behoeve van [X],
waarbij partijen hebben afgesproken dat koersfluctuaties voor rekening van [X]
komen. Dit uitgangspunt brengt in beginsel met zich dat de aangekochte aandelen
Yoor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [X], nu
de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan de ter beschikking gestelde
geldsom. Voorts dient Dexia de door [X] betaalde rente in beginsel als
onverschuldigd aan deze terug te betalen.
17.3 In casu is het echter naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (art. 6:2 lid 2 BW) dat de
overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt
gedaan. Immers, aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst in rechte
niet aan de orde zou zijn gekomen, indien de waarde van de aandelen ten tijde
van het expireren van de overeenkomst groter zou zijn geweest dan de ter
beschikking gestelde geldsom.
Gelet hierop, in het licht van artikel 6:278
lid 2 BW, zal iedere partij de helft van de restschuld ad € 8.139,36, voor [X]
verminderd met de door hem betaalde -behoudens die van de erste overeenkomst-
(rente)termijnen ad € 8.153,08, dienen te dragen.
Dit betekent dat in
conventie dat de door [X] gevorderde hoofdsom tot een bedrag van
€ 4.083,40,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 augustus 2005 zal
worden
toegewezen.
18. Het gevorderde bevel aan de BKR is als
onmogelijk voor Dexia, niet toewijsbaar.
19. De overige gronden c,q. weren behoeven met het
oog op de nietigheid van de overeenkomst geen bespreking.
20. Waar partijen over en weer in het ongelijk
zijn gesteld? zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
In reconventie
21. Gezien het in
conventie overwogene wordt aan die vordering van Dexia niet meer toegekomen en
wordt deze afgewezen met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie:
I. Verklaart voor recht dat de overeenkomst
Triple Effect nummer 51006566 d.d. 8 mei
2001 nietig is.
II. Veroordeelt Dexia tot betaling aan [X] van een
bedrag van € 4.083,40 (vierduizenddrieentachtig EURO veertig eurocent)
vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 augustus 2005 tot aan de dag der
voldoening.
VI. Compenseert de proceskosten, des dat iedere
partij de hare drage.
IV. Verklaart het vonnis onder (II.) uitvoerbaar
bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders
gevorderde
In reconventie:
VI. Wijstaf de vordering van Dexia.
VII. Veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan
de zijde van [X] gevallen en tot op deze uitspraak begroot op nihil aan
verschotten en € 768,- aan salaris voor de procureur, op de voet van artikel 243
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de griffier van dit
gerecht.
Dit
vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer en op 24 oktober 2007 in
het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL