Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

P/BB
vonnis 2 november 2006
 
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
 
in de zaak met nummers 352462/KG06-1699P van:
 
[X],
wonende te Amsterdam,
e i s e r e s bij dagvaarding van 9 oktober 2006,
procureur mr. M. Westerveld,
 
tegen:
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e,
procureur mr. L.O.N. Zwart.
 

VERLOOP VAN DE PROCEDURE
 
Ter terechtzitting van 18 oktober 2006 heeft eiseres, verder te noemen [X], gesteld en
gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde,
verder te noemen Dexia, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
 

GRONDEN VAN DE BESLISSING
 
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
 
a. De echtgenoot van [X], heeft op 16 september
1999 met (de rechtsvoorgangster van) Dexia een zogenoemde WinstVerdriedubbelaar
lease-overeenkomst gesloten.
 
b. Na het verstrijken van de contractuele looptijd van drie jaar heeft Dexia de aandelen
verkocht, waarna een restschuld van € 7.241,31 overbleef.
 
c. In oktober 2002 heeft [X] ter afbetaling van de restschuld met Dexia een
betalingsregeling afgesproken. Op dit moment bedraagt de restschuld € 1.593,91.
 
d. Nadat door bemiddeling van W.F. Duizenberg overeenstemming is bereikt in het
effectenlease-conflict heeft Dexia bij brief van 14 november 2005 aan een
voorstel gedaan gebaseerd op deze Duizenberg-regeling, inhoudende dat 66,67
% van de restantschuld wordt kwijtgescholden. heeft dit voorstel niet geaccepteerd.
 
e. Bij brief van 13 december 2004 van mr. Westerveld heeft [X] de tussen
en Dexia gesloten lease-overeenkomst vernietigd, op grond van het ontbreken van de in
artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek vermelde toestemming. Daarbij heeft zij
terugbetaling gevorderd van alle bedragen die op basis van de overeenkomst in het
verleden aan Dexia zijn voldaan.
 
f. Op enig moment in 2005 is [X] gestopt met het afbetalen van de schuld, waardoor een
achterstand is ontstaan. Naar aanleiding van die achterstand heeft Dexia [X] met een
A-codering aangemeld bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR).
 
g. Op 6 maart 2006 is [X] een bodemprocedure bij deze rechtbank gestart
strekkende tot terugbetaling van al hetgeen uit hoofde van de tussen [X] en Dexia
gesloten overeenkomst is betaald en tot het ongedaanmaking van de A-codering bij het
BKR. De behandeling van deze zaak is aangehouden tot 3 okober 2007.
 
h. Bij e-mailbericht van 7 maart 2006 aan mr. Westerveld heeft Dexia het volgende bericht, voor zover hier van belang:
"Ter voorkoming van een langdurige en kostbare juridische procedure is de bank bereid Uw cliënte het
aanbod te doen de zaak in der minne te regelen en wel volgens de Duisenberg Regeling, hetgeen neerkomt
op het volgende:

• De bank betaalt aan Uw cliënt € 2.500,00
• De gehele BKR-registratie op haar man's naam wordt verwijderd
• e.e.a. tegen wederzijdse finale kwijting en onder geheimhouding"

Dexia heeft aan dit voorstel de voorwaarde verbonden dat het moet worden aanvaard vóór
de rechter uitspraak doet in de door [X] aanhangig gemaakte zaak als vermeld
onder 1 g. Dit voorstel is (nog) niet door [X] geaccepteerd.
 
i. Nadat [X] de achterstand in afbetalingen had ingelost heeft Dexia op 2 februari 2006
de A-codering bij het BKR laten wijzigen in een H-codering.
 
2. [X] vordert, kort gezegd, Dexia te veroordelen om de aanmelding van de A-
codering van [X] bij het BKR ongedaan te maken, op straffe van een dwangsom en
om tot de uitspraak in de bodemprocedure zich te onthouden van aanspraken op
uit hoofde van de gesloten lease-overeenkomst.
 
3. [X] heeft daartoe primair gesteld dat zij nooit van het bestaan van de tussen haar
echtgenoot en Dexia gesloten overeenkomst en de overeengekomen betalingsregeling
heeft geweten. Met het zonder haar toestemming aangaan van deze schuld ten laste van de
tussen [X] bestaande gemeenschappelijke huishouding kan
zich niet verenigen en zij heeft dan ook op grond van artikel 1:88 van het
Burgerlijk Wetboek de overeenkomst vernietigd. Dat betekent dat al hetgeen in het kader
van de overeenkomst aan Dexia is voldaan als onverschuldigd betaald dient te worden gerestitueerd. Het door Dexia aan [X] gedane voorstel op basis van de Duizenberg-
regeling heeft [X] niet geaccepteerd omdat zij van mening is dat alle betaalde
bedragen terugbetaald dienen te worden, terwijl de Duizenberg-regeling erop neerkomt
dat door Dexia slechts een gedeelte zal worden terugbetaald. Wat de uitkomst van de nog
lopende procedures in het kader van het effecten-lease conflict en de door
gestarte bodemprocedure ook zal zijn, vaststaat dat Dexia óf het volledig betaalde bedrag
óf een gedeelte daarvan terug zal moeten betalen. In dit verband heeft
desgevraagd nog verklaard dat in het geval De Duizenberg-regeling door het Hof niet
algemeen verbindend zal worden verklaard en het beroep van [X] op de
vernietigbaarheid van de overeenkomst wordt afgewezen zij nog altijd kan terugvallen op
het door Dexia aan [X] gedane voorstel van 7 maart 2006. Onder die omstandigheden
brengt de redelijkheid en billijkheid die Dexia in het maatschappelijk verkeer betaamt met
zich dat Dexia ten tijde van het ontstaan van de betalingsachterstand geen aanspraak meer
kon maken op het doen van verdere betalingen door [X]. De aanmelding van die A-
codering van [X] bij het BKR is dan ook niet gerechtvaardigd, zodat deze zo snel
mogelijk ongedaangemaakt moet worden, nu deze vermelding belemmert in het verkrijgen van een hypotheek. Omdat [Y] als echtgenote van [X] door de BKR vermelding net zo wordt getroffen als [X], zelf handelt Dexia ten opzichte van haar onrechtmatig. In afwachting van de uitkomst van de thans nog lopende procedures heeft [X] zijn betalingsachterstand volledig ingelopen en heeft hij
nadien alle maandelijkse termijnen voldaan. Er is dan ook geen enkel belang bij een handhaving van de melding van de betalingsachterstand bij het BKR.
 
4. Dexia heeft tegen de vordering verweer gevoerd, dat voor zover van belang hierna, onder
de beoordeling van het geschil, aan de orde zal komen.
 

Beoordeling van het geschil
 
5. De vraag die beantwoord dient te worden is of, alle omstandigheden in aanmerking nemende, Dexia in alle redelijkheid tot aanmelding bij het BKR van de betalingsachterstand van [X] had mogen komen.
Vaststaat dat de afbetalingsverplichting van [X] uit hoofde van de overeenkomst door
Dexia nooit is opgeheven en dat het schikkingsvoorstel van Dexia op basis van de Duizenberg-regeling (nog) niet is geaccepteerd. Op grond van de BKR-regels was Dexia dan ook gehouden een in 2005 ontstane achterstand in betalen bij het BKR te laten registreren waardoor   [X]  een A-codering kreeg. Dit zou slechts anders zijn indien ten tijde van het ontstaan van de achterstand in de maandelijkse betalingen reeds vaststond dat [X] al meer had betaald dan hij uiteindelijk verschuldigd zou kunnen worden. [X] stelt zich op het standpunt dat dit het geval was. Het standpunt van [X] houdt echter geen rekening met de mogelijkheid dat de Duizenberg-regeling door het Hof niet algemeen verbindend wordt verklaard en het beroep van [Y] op de vernietigbaarheid van de overeenkomst in de door haar aanhangig gemaakte bodemprocedure wordt afgewezen zonder dat het voorstel van Dexia is aanvaard. In dat geval zal Dexia, zo heeft zij verklaard, aanspraak maken op het volledige van [X] te vorderen bedrag. In dit verband is nog van belang dat niet valt in te zien waarom Dexia aan het door haar aan [X] op 7 maart 2006 gedane voorstel niet de voorwaarde zou mogen stellen dat het voorstel vóór de uitspraak in de bodemprocedure dient te worden geaccepteerd. Dat [X] in het bovenstaande geval alsnog kan terugvallen op het voorstel van 7 maart 2006 is voorshands dan ook niet aannemelijk. Het voorgaande brengt met zich dat niet zonder meer gezegd kan worden dat [X] in alle gevallen al meer aan Dexia heeft betaald dan hij verschuldigd is. Gelet op het voorgaande zijn de vorderingen niet toewijsbaar.
 
6. [X] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding.
 

BESLISSING IN KORT GEDING
 
De voorzieningenrechter:
 
1. Weigert de gevraagde voorziening.
 
2. Veroordeelt [X] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Dexia begroot op:
- € 248,= aan vastrecht en
- € 816,= aan salaris procureur.
 
3. Verklaart deze kostenveroordehng uitvoerbaar bij voorraad.
 

Gewezen door de vice president mr. M.Y.C. Poelmann, voorzieningenrechter in kort geding in de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 2 november 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL