Incidenteel vonnis van de
kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
1.[X]
2.[Y]
beiden wonende te
[woonplaats]
eisers in de hoofdzaak en in het incident
gemachtigde: mr. M.A. Hupkes
t e g e n:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND
N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident
nader te
noemen Dexia
gemachtigde: P. Swier, deurwaarder
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 28 oktober 2005 hebben eisers Dexia
gedagvaard voor de Rechtbank
Amsterdam, waarbij zij diverse bewijsstukken
hebben laten meebetekenen.
Op 2 januari 2006 heeft Dexia een akte tot schorsing van
de procedure ingediend vanwege het feit
dat zij met de hieronder genoemde
rechtspersonen op 18 november 2005 bij het Gerechtshof te
Amsterdam een
verzoek heeft ingediend tot verbindendverklaring van de overeenkomst die
zij
gesloten heeft met de Stichting Leaseverlies, de Stichting Eegalease, de
Consumentenbond en de
Vereniging van Effectenbezitters, welke overeenkomst -
hierna gemakshalve te noemen "de
Duisenbergregeling" - volgens haar een
overeenkomst is, strekkende tot collectieve schadeafwikkeling,
als bedoeld in
artikel 7:907 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De
rolkantonrechter
heeft daarop bij mededeling ter rolle doen weten dat door de
akte van schorsing van Dexia het
geding met onmiddellijke ingang geschorst
was.
Bij exploot, uitgebracht op 24 maart 2006, hebben eisers
aan Dexia aangezegd dat het geding bij
de kantonrechter te Amsterdam hervat
dient te worden en Dexia opgeroepen ter terechtzitting van
27 april 2006 te
verschijnen. Bij akte hebben eisers op 27 april 2006 de gronden van hun
stelling
dat de procedure hervat dient te worden, uiteengezet. Op 18 mei 2006
heeft Dexia bij akte ter rolle
geconcludeerd dat het verzoek tot hervatting
van de procedure van eisers bij rolbeschikking moet
worden
afgewezen.
Daarna is in dit incident vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Inleiding
1. In de hoofdzaak vorderen eisers dat
de kantonrechter bij vonnis, voorzover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat het door
eiseres met Dexia gesloten effectenleasecontract
met
kenmerknummer 315.....
buitengerechtelijk vernietigd is, althans dit contract
zal
vernietigen, althans dit contract
zal ontbinden, althans voor recht zal verklaren dat
Dexia
jegens eisers onrechtmatig heeft
gehandeld op grond waarvan eisers' schade
vergoed
dient te worden;
b. Dexia zal veroordelen tot terugbetaling
van de betaalde bedragen, zijnde in
totaal
€ 9.594,-, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 19 juli 2002;
c. voor recht zal verklaren dat Dexia in de
toekomende tijd niets meer te vorderen heeft
noch
in de verleden tijd iets te
vorderen heeft gehad uit hoofde van voornoemde
overeenkomst,
althans voor recht zal
verklaren dat Dexia niets meer te vorderen heeft uit hoofde
van
voornoemde
overeenkomst;
d. Dexia zal gebieden om per aangetekende
brief aan het Bureau Krediet Registratie te
Tiel
met afschrift aan eisers binnen
tien dagen na betekening van het in deze zaak te
wijzen
vonnis, te melden dat de
inschrijving en achterstandscodering op het onderhavige
contract
ten onrechte zijn geschied en
ongedaan dienen te worden gemaakt, zulks onder
verbeurte
van een dwangsom van € 250,-
per dag met een maximum van € 15.000,-, voor
zover
aan dit gebod niet wordt
voldaan;
e. Dexia zal veroordelen in de kosten van
deze procedure.
de vordering van eisers
2. In het exploot tot hervatting van de
procedure hebben eisers als hun mening gesteld dat
de
door Dexia aangevoerde gronden voor schorsing op
het onderhavige geding niet van
toepassing zijn,
zodat het geding hervat dient te worden. Zij stoelen hun mening op
de
volgende gronden.
3. De effectenlease-overeenkomst die eiseres
sub 2 en Dexia sloten, is een "aflossingsproduct"
als gedefinieerd in de bijlage met definities, behorende bij de
Duisenbergregeling. Daaronder
wordt verstaan een
effectenleasecontract, waarop na ommekomst van de looptijd
geen
restschuld kan bestaan doordat Dexia heeft
gegarandeerd dat een eventuele restschuld bij het
einde van de looptijd van de overeenkomst wordt kwijtgescholden. Bij een
"aflossingsproduct",
waarbij op of na 1 mei 2005 een
reguliere beëindiging plaatsvond, wordt ingevolge artikel
9.1
van de Duisenbergregeling geen vergoeding
toegekend, ongeacht of Dexia binnen drie jaar en
zes
maanden na de aanvangsdatum van de effectenlease-overeenkomst een brief van
de
echtgenoot tot vernietiging van de overeenkomst
heeft ontvangen. Bij de effectenlease-
overeenkomst die eiseres sub 2 en Dexia sloten, zal na 1 mei 2005, en wel op 19 juni
2007
een reguliere beëindiging plaatsvinden, zodat
eisers ingevolge de Duisenbergregeling niet op
enige
vergoeding aanspraak hebben.
4. Artikel 9.1 van de Duisenbergregeling dient
volgens eisers geďnterpreteerd worden in de
sleutel
van artikel 1015 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(Rv).
Dan wordt duidelijk dat de onderhavige
procedure hervat dient te worden, omdat een
vergoeding voor eisers in de Duisenbergregeling uitdrukkelijk en
onvoorwaardelijk is
uitgesloten. Dat is letterlijk
de strekking van artikel 9.1 van de Duisenbergregeling,
terwijl
artikel 1015 lid 2 sub a Rv op zijn beurt
letterlijk voorschrijft dat in een dergelijk geval
de
procedure hervat dient te worden.
5. Eisers hebben ook belang bij hervatting van de
procedure, omdat de door Dexia gehanteerde
kwalificatie van de overeenkomst tot aflossingsproduct onverlet laat dat zij
ingevolge artikel
1:88 en 89 BW aanspraak hebben op
terugbetaling van de gehele inleg. Voor een
kwalificatie
ingevolge artikel 1:88 BW is niet
relevant of het betreffende effectenleaseproduct een
aflossingsproduct is dan wel een product waarop een restschuld kan resteren.
Relevant is
slechts of het gaat om een
huurkoopovereenkomst en dat is het geval.
6. Op zich genomen wordt door eisers niet
bestreden dat door Dexia de hoofdzaak door de akte
ter rolle van 2 januari 2006 geschorst is.
het verweer van Dexia
7. Dexia heeft de rechtsgeldigheid van het beroep
van eisers op artikel 1015 lid 2 sub a Rv
gemotiveerd weersproken.
8. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de
schorsingsmogelijkheid van artikel 1015 lid 1 Rv
toepasbaar is op alle procedures die hetzelfde geschil betreffen als de door het
Gerechtshof te
Amsterdam al dan niet verbindend te
verklaren WCAM-overeenkomst. De wetgever heeft
uitdrukkelijk niet gewild dat enige partij zich op voorhand aan de
verbindendverklaring zou
kunnen onttrekken. Het
verschijnen van nieuwe jurisprudentie zou de behandeling van
het
verzoekschrift tot verbindendverklaring kunnen
doorkruisen.
9. Een verklaring als bedoeld in artikel 7:908
lid.2 BW tot niet gebondenheid aan een verbindend
verklaarde WCAM-overeenkomst, kan pas worden afgelegd, nadat het Gerechtshof
te
Amsterdam onherroepelijk op het verzoek tot
verbindendverklaring heeft beslist. In dit verband
wijst Dexia erop dat de wetgever beoogd heeft dat ook zaken die na de
verbindendverklaring
vermoedelijk voortgezet zullen
worden, onder de schorsing zullen vallen.
10. Naar haar oordeel is het maatschappelijk belang dat
het aandelenleaseconflict zoveel mogelijk
tot een
minnelijk einde wordt gebracht, gediend met een jurisprudentiële adempauze.
Dat
belang prevaleert boven het belang van eisers
bij onbelemmerde voortzetting van de strijd.
Beoordeling
11. Als een partij zoals Dexia die een procedure
ingevolge artikel 1015 lid 1 Rv geschorst heeft,
zich verzet tegen hervatting van de procedure, waartoe door de wederpartij een
exploot aan
haar uitgebracht is, dient door de
rechter over hervatting van de procedure een beslissing
genomen te worden.
12. In aanmerking genomen de aard van de geschillen, die
ingevolge de bepalingen van het
Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering bij wege van een incidentele vordering
aanhangig
gemaakt dienen te worden en waarop moet
worden beslist bij een voor beroep vatbaar
tussenvonnis enerzijds en gelet op de aard van het onderhavige geschil en het
belang van de
beslissing die dienaangaande genomen
wordt anderzijds, moet de door Dexia weersproken
verklaring van eisers bij het exploot d.d. 24 maart 2006 dat de procedure van
partijen hervat
dient te worden, aangemerkt worden
als een incidentele vordering van eisers tot
hervatting
van de procedure, waarover bij
tussenvonnis en niet bij rolbeschikking beslist dient te worden.
13. In artikel 1015 lid 2 Rv is limitatief opgesomd in
welke gevallen een geschorste procedure
hervat
wordt. Een van die gevallen is het geval, genoemd in artikel 1015 lid 2 onder a
Rv, dat
in de procedure een schadevergoeding
gevorderd wordt in de vergoeding waarin de
overeenkomst, als bedoeld in artikel 7:907 BW, niet voorziet.
14. Eisers zijn van mening dat gelet op artikel 9.1 van
de Duisenbergregeling zich dit geval hier
voordoet.
Dexia heeft dat niet bestreden, zodat als vaststaand beschouwd moet worden
dat
inderdaad in de hoofdzaak een schadevergoeding
door eisers gevorderd wordt in de
vergoeding waarin
de Duisenbergregeling niet voorziet.
15. Indien in een procedure een
schadevergoeding gevorderd wordt in de vergoeding waarin de
overeenkomst, als bedoeld in artikel 7:907 BW, niet voorziet, zoals in de
hoofdzaak van
partijen, dient de procedure inderdaad
ingevolge artikel 1015 lid 2 onder a Rv hervat te
worden.
16. Een uitleg van artikel 1015 lid 2 onder a Rv, zoals
deze door Dexia bepleit wordt, zou van die
bepaling
een dode letter maken en zou leiden tot een resultaat dat niet te verenigen is
met
artikel 6 van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM). In artikel 6 EVRM staat dat een ieder onder meer
bij het
vaststellen van zijn burgerlijke rechten en
verplichtingen recht heeft op een eerlijke en
openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn door een
onafhankelijk en
onpartijdig gerecht dat bij de wet
is ingesteld. Door de schorsing van de procedure
worden
eisers gedurende een nog onbepaalde tijd
afgehouden van de vaststelling van hun rechten en
verplichtingen jegens Dexia door de overheidsrechter.
17. Dit betekent dat eisers het gelijk aan hun kant
hebben en hun vordering moet worden
toegewezen. Er
zijn termen te bepalen dat reeds nu van dit incidenteel vonnis
beroep
ingesteld mag worden.
18. In de hoofdzaak moet nu aan Dexia de gelegenheid
gegeven te worden voor antwoord te
concluderen. Zij
zal daartoe peremptoir gesteld worden.
19. Gelet op de uitkomst van de procedure moet Dexia
veroordeeld worden in de proceskosten in
het
incident.
BESLISSING
De kantonrechter:
in het incident
I. stelt vast dat de procedure van partijen
is hervat;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de
procedure die aan de zijde van eisers gevallen zijn
en die tot aan deze uitspraak begroot worden op € 144,87, waarvan € 84,87
inclusief BTW
wegens explootkosten en € 60,-
inclusief BTW als salaris gemachtigde;
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad;
IV. bepaalt dat van dit vonnis nu al meteen beroep
ingesteld kan worden.
in de hoofdzaak
V. verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 13 juli 2006 om 10.00 uur voor het
nemen van de conclusie van antwoord door Dexia, peremptoir.
Aldus gewezen door mr. ----- kantonrechter, en
uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 8 juni 2006 in tegenwoordigheid
van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL