Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector
Kanton
Locatie Amsterdam
rolnummer: DX 07-123
Vonnis van: 18 juli
2007
F.no.: 583
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
1.
[X],
2.
[X-NNNNN],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in
conventie,
verweerders in reconventie,
nader te noemen respectievelijk [X]
en [X-NNNNN] en gezamenlijk
[X-c.s.],
gemachtigde: mr. R.H.J.M
Silvertand,
tegen:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te
Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te
noemen Dexia,
gemachtigde: mr. J. Cornegoor.
De procedure
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de
dagvaarding van 17 januari 2007, met producties,
- de conclusie van antwoord
- met eis in reconventie - van Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 28 maart 2007 is een
comparitie bepaald, welke is gehouden op 11 mei
2007. Van hetgeen besproken
is ter comparitie is proces-verbaal gemaakt.
Voorafgaand aan deze comparitie
zijn door [X-c.s.] per brief van 26 april 2007 en fax
van 10 mei 2007
aanvullende stukken ingediend.
Op de comparitie hebben [X-c.s.] de conclusie
van antwoord van reconventie
ingediend.
Tijdens de comparitie is door
[X-c.s.] nog een schrijven namens hen aan Dexia d.d. 19
april 2005
overgelegd.
Tenslotte is van [X-c.s.] op 25 mei 2007 nog de opt-outverklaring
inzake de
Duisenbergregeling ontvangen.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de
beslissing
Indeling van het vonnis
Het vonnis heeft de volgende
onderdelen:
1.
Feiten
2. Vorderingen [X-c.s.] in
conventie
3. Standpunten
[X-c.s.]
4. Standpunten
Dexia
5. Vordering Dexia in
reconventie
6. Verweer [X-c.s.] in
reconventie
7. Beoordeling van de
vorderingen in conventie en reconventie
1.
Feiten
In conventie en in
reconventie
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1.1. Dexia is de
rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna:
Labouchere). Waar hierna sprake is van Dexia wordt (worden) haar
rechtsvoorganger(s) daaronder mede begrepen.
1.2. Op of omstreeks 5 januari
2000 heeft [X] een effectenlease-overeenkomst ondertekend waarop hij als lessee
stond vermeld, met als wederpartij Labouchere. Deze overeenkomst draagt de naam
"WinstVerDriedubbelaar" en is aangegaan voor de duur van 36 maanden onder nummer
[nummer] (hierna: lease-overeenkomst 1). De overeengekomen totale leasesom
bedraagt € 2.771,07 waarvan € 440,28 aan rente. De rente is bij vooruitbetaling
voldaan. De aankoopsom van de geleasede effecten, aandelen ABN AMRO, AHOLD en
ING, bedroeg € 2.330,79. Van de hoofdsom diende € 45,38 op of omstreeks de 35e
maand te worden voldaan en het restant (€ 2.285,41) zou in principe worden
verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
1.3. Lease-overeenkomst 1 met
Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease is aan [X] toegezonden nadat deze, na
enige door of namens Labouchere geïnitieerde telefonische contacten, zijn
belangstelling hiervoor kenbaar had gemaakt.
In artikel 10 van deze
lease-overeenkomst is vermeld dat deze wordt geacht niet tot stand te zijn
gekomen en lessee aan de lease-overeenkomst geen rechten kan ontlenen indien
Labouchere de lease-overeenkomst niet binnen 5 werkdagen na dagtekening door
lessee getekend heeft terugontvangen.
1.4. Op of omstreeks 14
december 2000 heeft [X] wederom een effectenlease-overeenkomst ondertekend
waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere. Deze
overeenkomst draagt de naam "Profit Effect Maandbetaling" en is voor de duur van
10 jaar (120 maanden) aangegaan onder nummer [nummer] (hierna: leaseovereenkomst
2). De overeengekomen totale leasesom bedraagt € 24.363,08 waarvan € 13.486,80
aan rente. De rente diende te worden voldaan in 120 maandelijkse termijnen van €
112,39, waarbij het volgens de overeenkomst mogelijk was dat vanaf de 37e
termijn een korting op de renteverplichting zou worden gerealiseerd. Aan de
daarvoor gestelde voorwaarden is evenwel niet voldaan. De aankoopsom van de
geleasede effecten, aandelen AHOLD, ING, KON. OLIE en UNILEVER, bedroeg €
10.876,28. Van dit bedrag diende € 45,38 op of omstreeks de 119e maand te worden
voldaan en het restant (€ 10.830,90) zou in principe worden verrekend met de
verkoopopbrengst van de effecten. [X] heeft 52 rentetermijnen van € 112,39
voldaan.
1.5. Lease-overeenkomst 2 met
Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease is door Labouchere aan [X] toegezonden
naar aanleiding van een bezoek dat een verkoopmedewerker van Spaar Select bij
[X] aan huis bracht, nadat [X] enige malen telefonisch was benaderd.
In
artikel 7 van deze lease-overeenkomst is vermeld dat deze wordt geacht niet tot
stand te zijn gekomen en lessee aan de lease-overeenkomst geen rechten kan
ontlenen indien Labouchere de lease-overeenkomst niet binnen 30 dagen na
aankoping van de waarden door lessee getekend heeft terugontvangen.
1.6. [X-NNNNN] heeft geen van
beide lease-overeenkomsten (hierna: de leaseovereenkomsten)
medeondertekend.
1.7. [X] was 56 jaar ten tijde
van het aangaan van de lease-overeenkomsten. Het inkomen van [X-c.s.] bedroeg in
januari 2000 € 1.130,11 netto per maand en in december 2000 € 1.201,27 netto per
maand.
1.8. Lease-overeenkomst 1 is in
januari 2003 geëxpireerd. De waarde van de aandelen was op dat moment
onvoldoende om de oorspronkelijke aankoopsom van de geleasede effecten te
voldoen. De eigendom van de betreffende aandelen is toen door [X]
overgenomen.
1.9. Bij brief van 19 april
2005 is namens [X-NNNNN] de nietigheid van de lease-overeenkomsten ingeroepen op
grond van artikel 1:89 BW, aangezien zij deze niet mede had ondertekend. Tevens
werd namens [X] de nietigheid van de leaseovereenkomsten ingeroepen wegens
dwaling. Bij brief van 18 augustus 2005 is tevens de nietigheid ingeroepen
wegens schending van de Wet op het consumentenkrediet (WCK), en werd, voor het
geval het inroepen van voormelde nietigheden niet zouden worden gehonoreerd,
aanspraak gemaakt op vergoeding van de door [X-c.s.] geleden schade wegens
toerekenbare tekortkoming danwei onrechtmatige daad.
1.10. Op 13 december 2005 heeft Dexia
lease-overeenkomst 2 een eindafrekening opgesteld, volgens welke [X] per saldo
nog in totaal € 8.274,40 zou zijn verschuldigd, na aftrek van de
verkoopopbrengst van de effecten.
2.
Vorderingen [X-c.s.] in conventie
[X-c.s.] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad, voor zover de wet dit toelaat:
ten
eerste
primair:
a. te verklaren voor
recht dat de lease-overeenkomsten nietig
zijn;
b. dat de lease-overeenkomsten
rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn vernietigd, althans rechtsgeldig
buitengerechtelijk zijn ontbonden;
c. dat Dexia
jegens [X-c.s.] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de
lease-overeenkomsten;
d. dat Dexia jegens
[X-c.s.] een toerekenbare onrechtmatige daad heeft
gepleegd;
e. dat Dexia jegens [X-c.s.]
aansprakelijk is voor de daardoor verschenen en nog te verschijnen
schade;
f. dat [X-c.s.] niet gehouden is de uit
de lease-overeenkomsten voortvloeiende restschulden aan Dexia te
betalen;
subsidiair:
de lease-overeenkomsten te vernietigen, danwel
te ontbinden;
ten tweede
primair:
Dexia te
veroordelen om aan [X-c.s.] binnen twee dagen na betekening van een in
deze
zaak te wijzen veroordelend vonnis te
betalen:
a. de door [X-c.s.] uit hoofde van de
lease-overeenkomsten aan Dexia betaalde en ingelegde gelden ad € 6.284,56,
althans enig ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen
bedrag;
b. het door [X-c.s.] uit hoofde van
lease-overeenkomst 1 geleden verlies ad
€ 1.073,63, zijnde het verschil is
tussen de aankoopsom van de in het kader van deze overeenkomst gekochte aandelen
minus de waarde van die - door [X-c.s.] in eigendom verkregen - aandelen op het
tijdstip van het uitbrengen van de
dagvaarding;
c. de wettelijke rente over de
betaalde en ingelegde gelden ad € 6.284,56 vanaf de datum van betaling van dat
bedrag tot aan de dag der algehele voldoening, althans met ingang van enige
andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
subsidiair:
schadevergoeding, op te
maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en € 5.000,- ten
titel van
voorschot op de nader bij staat op te maken schadevergoeding;
ten derde,
Dexia te gebieden
om binnen twee dagen na betekening van een in deze zaak te wijzen veroordelend
vonnis schriftelijk en onvoorwaardelijk aan de stichting Bureau Krediet
Registratie (BKR) te Tiel te berichten, dat de registratie van de
lease-overeenkomsten en alle eventueel daarop gebaseerde andere inschrijvingen
ten laste van [X-c.s.] blijvend dienen te worden verwijderd, en/of gestaakt
en/of gewijzigd ten gunste van [X-c.s.], op straffe van verbeurte van een
dwangsom van € 5.000,- per (gedeelte van een) dag dat Dexia met de bedoelde
berichtgeving aan BKR in gebreke blijft, met een maximum van €
100.000,-;
ten vierde,
veroordeling van
Dexia in de proceskosten.
3.
Standpunten [X-c.s.]
3.1 [X-c.s.] stellen dat
Dexia heeft gehandeld in strijd met artikel 9 van de WCK waardoor de
lease-overeenkomsten ingevolge artikel 3:40 BW nietig zijn.
3.2 [X-c.s.] stellen
vervolgens dat de lease-overeenkomsten, die moeten worden aangemerkt als
huurkoop en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW,
nietig zijn wegens het ontbreken van de toestemming van [X-NNNNN] als bedoeld in
artikel 1:88 BW. Zij stellen dat zij ten tijde van het totstandkomen van de
leaseovereenkomsten met elkaar waren gehuwd.
3.3 [X-c.s.] stellen zich
daarnaast op het standpunt dat de lease-overeenkomsten rechtsgeldig
buitengerechtelijk zijn vernietigd op grond van dwaling. In dat verband voeren
zij aan dat Dexia [X] onjuist heeft geïnformeerd, onder andere door te zeggen
dat effectenlease een spaarproduct was, dat de kans op een negatief rendement 0%
was en dat effectenlease een geschikt product was om te voorzien in de
pensioenbehoefte. Daarbij heeft Dexia - aldus [X-c.s.] - onvoldoende
gewaarschuwd voor de risico's van het zowel verliezen van de inleg als het
overhouden van een restschuld. [X] is de leaseovereenkomsten aangegaan op grond
van een onjuiste voorstelling van zaken. Zou [X] op de juiste wijze zijn
geïnformeerd, zo stellen [X-c.s.], dan zou hij de lease-overeenkomsten niet zijn
aangegaan.
3.4 Verder stellen
[X-c.s.] dat Dexia heeft verzuimd te informeren naar de financiële positie,
beleggingservaring en beleggingsdoelstelling van [X] en heeft verzuimd een
cliëntenprofiel op te stellen. De lease-overeenkomsten passen niet bij het
profiel van [X]. Hierdoor heeft Dexia tevens in strijd gehandeld met de
artikelen 28 en 33 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR).
Voorts stellen [X-c.s.] dat Dexia gebruik heeft gemaakt van een ongeoorloofde
agressieve verkoopmethode, in strijd met artikel 32 NR een misleidende
voorstelling van zaken heeft gegeven, de kredietwaardigheid van [X] niet heeft
onderzocht, geen rekening heeft gehouden met de beleggingsdoelstelling van [X],
namelijk het aanvullen van zijn pensioenvoorziening, en dat Dexia haar
verplichtingen op grond van de artikelen 28, lid 3 en 4 NR en 36 NR niet is
nagekomen en aldus gehandeld heeft in strijd met de op haar rustende zorgplicht.
Ook betwisten [X-c.s.] dat de aandelen daadwerkelijk zijn aangekocht, althans
zijn aangekocht tegen de best mogelijke prijs. Dexia is daarom op grond van een
toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen en/of op grond
van onrechtmatig handelen aansprakelijk voor de door [X-c.s.] geleden schade,
bestaande uit de nadelige financiële gevolgen voor [X-c.s.] uit de
lease-overeenkomsten. Tot slot achten [X-c.s.] het in strijd met de redelijkheid
en billijkheid indien zij gehouden worden tot onverkorte nakoming van de
lease-overeenkomsten.
3.5 Daarnaast stellen
[X-c.s.] zich op het standpunt dat Dexia [X] onterecht heeft doen registreren
bij het BKR te Tiel.
4.
Standpunten Dexia
4.1. Dexia betwist de
vorderingen van [X-c.s.] en voert - kort gezegd - aan dat lease-overeenkomst 2
is gesloten door middel van een tussenpersoon, voor wiens gedragingen Dexia niet
verantwoordelijk kan worden gehouden. Verder betwist Dexia de toepasselijkheid
van de WCK.
4.2. Dexia stelt zich op het
standpunt dat de lease-overeenkomsten niet kunnen worden aangemerkt als koop op
afbetaling en dat [X-c.s.] dan ook geen beroep toekomt op de artikelen 1:88 en
1:89 BW. Zij betwist overigens ook dat [X-c.s.] ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomsten met elkaar gehuwd waren. Voorts stelt Dexia dat toestemming
ook anders dan schriftelijk kan worden gegeven en dat dit in dit geval is
geschied.
4.3. Subsidiair voert Dexia aan
dat het beroep op nietigheid op 18 augustus
2005 was verjaard. Dexia stelt
zich op het standpunt dat de verjaringstermijn begint te lopen op het moment dat
de niet-handelende echtgenoot bekend is of behoort te zijn met de betreffende
overeenkomst(en). Volgens Dexia is het binnen Nederlandse gezinsverhoudingen
gebruikelijk dat beleggingsbeslissingen zoals het aangaan van een overeenkomst
van effectenlease, nu het om een grote som geld gaat, met medeweten en
instemming van beide partners worden genomen en dat uitgaande van een normale
gezinssituatie niet is vol te houden dat [X-c.s.] niet vanaf het begin van de
looptijd van de lease-overeenkomsten van het bestaan hiervan op de hoogte was.
Ook is volgens Dexia niet onwaarschijnlijk dat [X-c.s.] voorafgaand aan het
sluiten van de lease-overeenkomsten hebben overlegd over het aangaan daarvan, nu
dat een gebruikelijke gang van zaken binnen een gezin is.
4.4. Dexia betwist voorts dat
de lease-overeenkomsten door dwaling tot stand zijn gekomen, dat zij tekort zou
zijn geschoten in de nakoming van haar zorgplicht en/of dat zij onrechtmatig zou
hebben gehandeld. Volgens Dexia beschikte [X] bij het aangaan van de
lease-overeenkomsten over alle relevante informatie en had [X] op basis van de
tekst van de overeenkomsten en de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease kunnen
weten wat de lease-overeenkomsten inhielden, welke verplichtingen hij aanging en
welke risico's daarbij hoorden, zodat hem geen beroep op dwaling toekomt.
Hetzelfde geldt voor het beroep op de NR nu Dexia [X] voldoende heeft
gewaarschuwd voor de risico's en de NR niet meebrengt dat meer informatie had
moeten worden ingewonnen dan zij feitelijk heeft gedaan. Voorts stelt Dexia dat
de artikelen 28 en 33 NR toepassing missen en dat zij ook overigens niet in
strijd met enige bepaling van de NR heeft gehandeld, subsidiair dat het causale
verband met de door [X-c.s.] geclaimde schade ontbreekt. Dexia ontkent dat de
aandelen niet daadwerkelijk zijn aangekocht danwei verkocht. Dit heeft wel
degelijk plaatsgevonden, tegen een realistische prijs.
4.5. Wat betreft de
BKR-notering stelt Dexia dat zij slechts haar verplichting tegenover BKR is
nagekomen.
4.6. Tenslotte betwist Dexia de
schade, althans betwist zij daarvoor aansprakelijk te zijn. Zij meent voorts dat
de door [X-c.s.] genoten voordelen uit de lease-overeenkomsten in aanmerking
dienen te worden genomen, zoals het fiscale voordeel en het voordeel dat
[X-c.s.] hebben genoten nu zij leningen in het kader van de lease-overeenkomsten
hebben gesloten en geen gewone leningen tegen marktconforme tarieven. Volgens
Dexia is sprake van eigen schuld aan de zijde van [X] omdat hij de
lease-overeenkomsten is aangegaan zonder deze te voldoende te bestuderen. Verder
doet Dexia een beroep op het bepaalde in artikel 6:278 BW.
4.7. Volledigheidshalve zij nog
vermeld dat Dexia heeft aangevoerd dat [X-c.s.] niet ontvankelijk zijn nu zij
geen opt-outverklaring ter zake de zogenoemde "Duisenberg-regeling" hebben
overgelegd. Aangezien [X-c.s.] deze verklaring bij brief van 25 mei 2007 alsnog
in het geding hebben gebracht kan dit verweer worden gepasseerd.
5.
Vordering Dexia in reconventie
5.1. Dexia vordert, na
vermindering van eis, [X], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen
tot betaling van een bedrag van € 8.260,94, zijnde het onder 1.10 genoemde saldo
van de eindafrekening, verminderd met een reeds door Dexia verrekend bedrag
ad
€ 13,46 aan dividenden. Tijdens de op 11 mei 2007 gehouden comparitie
heeft Dexia haar reconventionele eis verminderd tot een bedrag van € 5.738,00.
Dexia vordert verder betaling van de contractuele rente over dit bedrag,
stellende dat [X] in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen uit
lease-overeenkomst 2.
5.2. Dexia legt hieraan ten
grondslag dat [X] op zeker moment zijn betalingen in het kader van
lease-overeenkomst 2 heeft beëindigd. Hierop heeft Dexia de verdere uitvoering
van deze overeenkomst gestaakt en de onderliggende aandelen verkocht. De contant
gemaakte restant hoofdsom alsmede de 50% van de waarde van de resterende
termijnen, de eerste aflossingstermijn, de beëindigingskosten en de
achterstallige termijnbetalingen, verminderd met de verkoopopbrengst van de
effecten, dient [X] naar de mening van Dexia te vergoeden.
6. Verweer
[X-c.s.] in reconventie
6.1. Onder verwijzing naar het
debat in conventie voeren [X-c.s.] aan dat de tegenvordering van Dexia dient te
worden afgewezen nu lease-overeenkomst 2 is vernietigd danwei ontbonden en Dexia
aansprakelijk is voor de daaruit voor [X-c.s.] voortvloeiende
schade.
7.
Beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie
In het navolgende zal de kantonrechter eerst
ingaan op de twee meest verstrekkende verweren van Dexia, namelijk de vraag naar
de bevoegde rechter en de aansprakelijkheid van Dexia voor een tussenpersoon.
Daarna zal op de stellingen van [X-c.s.] en hetgeen Dexia daartegenover heeft
gesteld worden ingegaan. Er bestaat aanleiding de stellingen in conventie en
reconventie gezamenlijk te behandelen.
7.1 Huurkoop;
bevoegdheid
7.1.1 In het onderhavige geval is bij
beide lease-overeenkomsten sprake van een product waarbij aandelen geleased
worden. Naar het oordeel van de kantonrechter dienen deze overeenkomsten te
worden aangemerkt als huurkoop (en derhalve als koop op afbetaling). De
lease-overeenkomsten voldoen aan de definitie van huurkoop in art. 7A:1576h BW,
hebben althans dezelfde strekking. Voor de motivering van dit oordeel verwijst
de kantonrechter naar de overwegingen in het arrest van het gerechtshof te
Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9721), welke overwegingen de kantonrechter
hier overneemt en tot de hare maakt. Kort samengevat is de kantonrechter van
oordeel dat huurkoop op de voet van de artikelen 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW
betrekking kan hebben op vermogensrechten (als de onderhavige). [X] heeft zich
telkenmale verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan twee of meer
verschijnen nadat de aandelen aan hem zijn afgeleverd. Hierbij is niet relevant
of de termijnen aflossing en/of rente betreffen en evenmin welke omvang zij
hebben.
7.1.2 Daarbij is van belang dat Dexia
zich heeft verbonden de aandelen in eigendom over te dragen onder de
opschortende voorwaarde van algehele betaling van de prijs. Dexia heeft zich
verder verbonden de aandelen af te leveren. Zij heeft zich immers verbonden de
aandelen voorwaardelijk ten name van [X] bij te schrijven in haar administratie
overeenkomstig artikel 17 Wet giraal effectenverkeer (Wge) en aan [X] kwamen,
dadelijk nadat hij de lease-overeenkomsten was aangegaan, alle (dividend)baten
en alle waardeveranderingen van de aandelen toe.
7.1.3. Nu beide lease-overeenkomsten dienen
te worden gekwalificeerd als huurkoop is de kantonrechter bevoegd.
7.2. Aansprakelijkheid voor
tussenpersonen
7.2.1. In onderhavig geval is bij de
totstandkoming van lease-overeenkomst 2 door Dexia gebruik gemaakt van een
tussenpersoon. Bij de beantwoording van de vraag of een effecteninstelling
aansprakelijk is voor gedragingen van een tussenpersoon, door wiens toedoen
overeenkomsten als de onderhavige tot stand zijn gekomen, wordt aansluiting
gezocht bij het bepaalde in artikel 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij
de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van andere personen, voor hun
gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Er is
geen reden hierover anders te oordelen indien de tussenpersoon zich alleen heeft
beziggehouden met het voorbereidingstraject en dit traject geleid heeft tot een
overeenkomst met de effecteninstelling. Hierbij is niet van belang of de
tussenpersoon al dan niet kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van de
effecteninstelling. Het gaat er om dat de tussenpersoon gehandeld heeft ten
voordele van de effecteninstelling. Nadelige gevolgen van gedragingen van de
tussenpersoon behoren dan niet te worden afgewenteld op de wederpartij, maar
dienen voor risico te komen van de effecteninstelling.
7.2.2. Dexia is derhalve aansprakelijk voor
het handelen en nalaten van de tussenpersoon bij de totstandkoming van
lease-overeenkomst 2. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat het een eigen
verantwoordelijkheid is van Dexia als bank en effecteninstelling om er zorg voor
te dragen dat de afnemers van haar producten de informatie ontvangen die behoort
bij haar zorgplicht. Dexia dient er op toe te zien dat tussenpersonen die
voorlichting naar behoren geven en dient bij gebreke daarvan zelf voor de
noodzakelijke informatie zorg te dragen. Een en ander vindt steun in het arrest
van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9722, rechtsoverweging
2.15) en de beslissing van de Beroepscommissie van het DSI van 27 januari 2005
(JOR 2005, 67).
7.2.3. Dit verweer van Dexia wordt derhalve
verworpen.
7.3. Strijd met
WCK
7.3.1. Dexia beschikte niet over een
vergunning krachtens de WCK, op welke grond de nietigheid van de
lease-overeenkomsten is bepleit. Naar aanleiding daarvan wordt overwogen als
volgt.
7.3.2. Indien de lease-overeenkomsten op
bovenbedoelde grond zouden worden vernietigd, ontstaan daaruit voor beide
partijen verplichtingen. Enerzijds zal Dexia de reeds geleverde prestaties
ongedaan dienen te maken (er is dan sprake van onverschuldigde betaling).
Anderzijds zal [X] de aandelen moeten terugleveren, in welk geval, op grond van
artikel 6:278 BW, de waardedaling van de geleasede effecten voor rekening van
[X] komt. Beide verplichtingen dienen te worden beoordeeld en (zonodig) beperkt
(eventueel tot nihil) met toepassing van de maatstaven van redelijkheid en
billijkheid (artikel 6:2 BW). Die maatstaven van redelijkheid en billijkheid en
de daarbij in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden van het individuele
geval zijn dezelfde als welke dienen te gelden zonder toepasselijkheid van de
betreffende wet, waardoor het eindresultaat in beide gevallen hetzelfde zal
zijn. Voorts dient Dexia in de onderhavige gevallen ook buiten hetgeen is
bepaald in de WCK reeds aan een zorgplicht te voldoen waaraan hoge eisen worden
gesteld. Niet valt in te zien dat er een verschil bestaat tussen laatstbedoelde
algemene zorgplicht - waaraan hierna zal worden getoetst - en de zorgplicht die
de WCK in het algemeen beoogt te waarborgen.
7.3.3. De slotsom is dat het beroep op de
WCK in beginsel niet tot een ander oordeel kan leiden omtrent de (door elk van
partijen te dragen) gevolgen van het aangaan van de leaseovereenkomsten, dan zou
hebben te gelden zonder een zodanig beroep. Uit het voorgaande volgt dat er
voldoende gronden bestaan om de toepasselijkheid van de WCK en de andere hier
bedoelde wetten en regelingen in het midden te laten.
7.3.4. Hieruit volgt dat het beroep op de
nietigheid van de lease-overeenkomsten wegens handelen in strijd met de WCK niet
wordt toegewezen.
7.4. Artikelen 1:88/89 BW:
toepasselijkheid, toestemming, verjaring en gevolgen
7.4.1. De vraag of artikel 1:88 lid 1 onder
d BW van toepassing is op leaseovereenkomsten als de onderhavige is bevestigend
beantwoord in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN:
AZ9721). De overwegingen in dat arrest worden hier overgenomen. Er bestaat geen
aanleiding om in onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen. De
beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van toepassing te zijn op
de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de in
artikel 7A:1576 lid 5 BW bedoelde vermogensrechten zoals de onderhavige
effecten.
7.4.2. [X-c.s.] hebben door middel van een
huwelijksakte aangetoond dat zij ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomsten met elkaar waren gehuwd. Derhalve behoefde [X] voor het
rechtsgeldig aangaan van deze overeenkomsten instemming van
[X-NNNNN].
7.4.3. In de onderhavige zaak zijn de
lease-overeenkomsten aangegaan in januari en december 2000. Namens [X]-NNNNN is
voor het eerst een beroep op de nietigheid gedaan bij brief van 19 april 2005.
Dexia heeft de verjaring van dit beroep ingeroepen.
7.4.4. Hieromtrent wordt overwogen als
volgt. De verjaringstermijn voor dit beroep is op grond van artikel 3:52 lid 1
sub d BW 3 jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de
bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst(en). Niet
noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die
overeenkomst(en) (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN: AY8771). Hieruit
volgt dat, wil het beroep op verjaring slagen, [X-NNNNN] op 19 april 2005 ten
minste driejaar op de hoogte moet zijn geweest van het bestaan van (één van) de
lease-overeenkomsten. Ter comparitie is door [X] verklaard dat hij in ieder
geval begin 2005, maar mogelijk ook eerder, zijn echtgenote over het bestaan van
de leaseovereenkomsten heeft ingelicht. Uit de verklaringen van [X] en [X-NNNNN]
ter comparitie kan evenwel niet met zekerheid worden afgeleid dat de
verjaringstermijn op 19 april 2005 al was verstreken.
7.4.5. De bekendheid van [X-NNNNN] met de
lease-overeenkomsten kan echter worden afgeleid uit de betalingen van op grond
van de overeenkomsten verschuldigde bedragen die hebben plaatsgevonden vanaf de
en/of-bankrekening die op naam van [X] én [X-NNNNN] stond. Op grond hiervan moet
er van worden uitgegaan dat [X-NNNNN] op de hoogte was van de
lease-overeenkomsten met ingang van de ontvangstdatum van de bankafschriften
waarop die betalingen staan vermeld. Tot een ander oordeel nopende feiten en
omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De kantonrechter houdt het er daarom
voor dat de verjaringstermijn op 19 april 2005 was verstreken.
7.4.6 De stelling van [X-c.s.] dat de
lease-overeenkomsten nietig zijn gelet op het bepaalde in artikel 1:89 BW wordt
derhalve verworpen.
7.5.
Dwaling
7.5.1. Een persoon die overweegt een
overeenkomst aan te gaan, is tegenover de wederpartij gehouden om, binnen
redelijke grenzen, maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat hij onder
invloed van een onjuiste voorstelling van zaken met die overeenkomst instemt.
Uit die verplichting volgt dat van een potentiële afnemer mag worden verwacht
dat hij deze overeenkomst zorgvuldig leest alvorens ermee in te stemmen en zich
naar vermogen inspant om de reikwijdte van zijn daaruit volgende verplichtingen
en risico's te begrijpen. Als hij nalaat zich op de hier bedoelde wijze te
informeren en vervolgens onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken
een overeenkomst aangaat, komt die onjuiste voorstelling voor zijn eigen risico.
In dat geval kan zij krachtens artikel 6:228 lid 2 BW niet tot vernietiging van
de overeenkomst wegens dwaling leiden.
7.5.2. Voor onderhavige zaak leidt dit
uitgangspunt tot het volgende. Gelet op het bepaalde in artikel 10
respectievelijk 7 van de lease-overeenkomsten, zoals hiervoor in 1.3. en 1.5
weergegeven, en nu voorts niet is gesteld of gebleken dat [X] zonder
ondertekening verplichtingen jegens Dexia zou hebben, zijn de
lease-overeenkomsten tot stand gekomen nadat [X] kennis heeft kunnen nemen van
de tekst van de leaseovereenkomsten en de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden
Effecten Lease. Uit de inhoud van die stukken had [X] kunnen en moeten afleiden
dat sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de financiering van
ten behoeve van hem gekochte effecten, en van een verplichting tot het op enig
moment voldoen van het aankoopbedrag. De leaseovereenkomsten geven bovendien aan
welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale leasesom is. Bij vragen
daaromtrent had (ook) van [X] enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Er
dient in zijn algemeenheid van te worden uitgegaan dat ieder die in effecten
belegt, en ook [X], zich ervan bewust dient te zijn dat koersen van effecten ook
kunnen dalen.
7.5.3. Vorenstaande brengt mee dat het
beroep op dwaling wordt verworpen.
7.6. Aankoop
effecten
7.6.1. [X-c.s.] stellen dat Dexia de in de
lease-overeenkomsten genoemde effecten niet daadwerkelijk heeft gekocht.
Hieromtrent wordt overwogen als volgt. Het gerechtshof te Amsterdam heeft in
zijn zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) op basis van
een rapportage van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) geoordeeld dat er
onvoldoende reden is te twijfelen aan de feitelijke verwerving van de effecten
door Dexia. De kantonrechter ziet geen aanleiding thans anders te
oordelen.
7.6.2. [X-c.s.] stellen daarnaast dat Dexia
de aandelen niet tegen de best mogelijke prijs heeft aangekocht. Zonder nadere
toelichting, welke ontbreekt, en gelet op hetgeen hierover van de zijde van
Dexia is aangevoerd, acht de kantonrechter deze stelling onvoldoende
gemotiveerd. De stelling wordt dan ook gepasseerd.
7.7. Toepasselijkheid Nadere
Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR)
7.7.1. Er bestaat debat over de
toepasselijkheid van de NR zoals deze van kracht was ten tijde van het aangaan
van de lease-overeenkomst(en). In het voetspoor van het vonnis van deze
rechtbank van 30 juni 2004, NJF 2004, 410 (LJN: AP4933), van de daaromtrent
gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI van 5 februari 2004, NJF
2004, 446 en het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN:
AZ9722) is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de
onderhavige producten gehouden was aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht,
waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed
publiek aanbood. Voor zover Dexia heeft gesteld dat de NR onverbindend is treft
dit geen doel, omdat de NR haar wettelijke basis vindt in artikel 11 van de Wte
1995 (HR 24 november 2006, NJ 2006, 644 (LJN: AY9222)). Voorts volgen de daarin
neergelegde regels ook uit de zorgplicht, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest
van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116 (LJN: ZC2536), heeft beslist
"dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht
meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande
contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij
rekening behoren te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in
het maatschappelijk verkeer betaamt".
7.8. Nakoming
zorgplicht
7.8.1. De risico's van de
lease-overeenkomsten zijn aanzienlijk. Dexia behoorde zich als professionele
dienstverlener bewust te zijn van de gerede mogelijkheid dat de koersstijging
van de desbetreffende effecten ontoereikend zou zijn om [X] ten minste zijn
inleg terug te bezorgen en eventueel zijn (resterende) schuld uit hoofde van de
lease-overeenkomsten (de restant hoofdsom) aan Dexia af te lossen. Dexia had
zich tenminste rekenschap behoren te geven van de vraag of haar wederpartij naar
redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de
uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen te kunnen voldoen.
Tenslotte behoorde Dexia de (potentiële) afnemer op niet mis te verstane wijze
omtrent deze risico's te informeren en daarvoor te waarschuwen.
7.8.2. Dat klemt temeer omdat Dexia het
product voor een breed publiek beschikbaar heeft gesteld. Dexia had er op
bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen personen zouden behoren die
niet over voldoende inzicht in beleggen beschikken om zich zelfstandig in
effectentransacties te begeven. Zij heeft het product zowel rechtstreeks als via
(zelfstandige) tussenpersonen aangeboden. Zodoende heeft Dexia zich voor de
kwaliteit van de informatieverstrekking aan individuele (potentiële)
wederpartijen ten dele afhankelijk gemaakt van die tussenpersonen. Reeds daarom
diende Dexia het door haarzelf verspreide voorlichtingsmateriaal - brochures,
formulieren voor het aanvragen c.q. aangaan van de overeenkomsten,
(concept)overeenkomsten en bijbehorende (algemene) voorwaarden -zodanig in te
richten dat degene die overwoog de onderhavige overeenkomsten aan te gaan daarin
nadrukkelijk de hiervoor bedoelde waarschuwing aantrof, in bewoordingen die voor
de betreffende ondeskundige afnemer duidelijk zijn.
In het bijzonder is ten
aanzien van een beleggingsproduct met een complexiteit die de risico's voor een
niet-deskundige consument verhult, een zo compleet mogelijke en niet voor
misverstand vatbare voorlichting dringend geboden. Die voorlichting diende in
elk geval te waarschuwen voor de niet te verwaarlozen kans dat, afhankelijk van
de ontwikkelingen op de effectenmarkten, de investering - het totaal van de
contractueel voorziene termijnbetalingen - verloren zou gaan en dat in een
voorkomend geval bovendien een schuld aan Dexia kon resteren.
7.8.3. In onderhavig geval is door Dexia
onvoldoende onderbouwd dat zij ten aanzien van [X] haar zorgplicht is nagekomen.
Niet is immers gesteld of gebleken dat Dexia de in voornoemde rechtsoverwegingen
bedoelde informatie en waarschuwing heeft verstrekt en evenmin dat Dexia -
anders dan door middel van de BKR-toets - zich heeft geïnformeerd over de
bestedingsruimte van [X].
7.8.4. Onderzocht moet worden of het niet
nakomen door Dexia van haar zorgplicht met zich brengt dat Dexia aansprakelijk
is voor de daarvan door [X-c.s.] ondervonden negatieve gevolgen, hierna aan te
duiden als het nadeel. Het in artikel 6:98 BW vereiste causaal verband tussen
die tekortkoming en dat nadeel laat zich niet, althans bezwaarlijk, vaststellen
omdat achteraf niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de
lease-overeenkomst(en) tot stand zouden zijn gekomen indien Dexia wel aan haar
zorgplicht had voldaan. Gelet op de aard van de geschonden norm en de ernst van
de schending zal derhalve moeten worden geschat wat de kans is dat de
lease-overeenkomsten ook bij afdoende nakoming van de zorgplicht door Dexia tot
stand zouden zijn gekomen en de afnemer (in dit geval: [X]) zich wel bewust was
van de risico's, de kwade kansen van een koersdaling dus wenste te accepteren in
het vertrouwen dat die daling zich niet zou voordoen. Indien die kans als zeer
groot moet worden aangemerkt, zal Dexia niet aansprakelijk zijn voor het door de
afnemer geleden nadeel. Indien die kans als zeer klein moet worden aangemerkt,
zal Dexia het door de afnemer geleden nadeel dienen te vergoeden. Ten aanzien
van tussen beide uitersten gelegen gevallen is het, mede gelet op de aan de
artikelen 6:99, 6:101 en 6:248 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om Dexia onverkort
alle nadeel te laten dragen en dient het voor rekening van Dexia komende nadeel
te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting
berustende, mate waarin aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden tot diens
nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist
in zijn arrest van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal
tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde
maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
7.8.5. De kantonrechter gaat er - mede op
grond van de door de afnemer doorgaans van de tussenpersoon ontvangen adviezen -
van uit dat de afnemer zich niet voor langere tijd aan de betaling van de
maandtermijnen heeft willen binden, dan tot het moment dat de overeenkomst
boetevrij tussentijds beëindigd kon worden. Deze termijn wordt door de
kantonrechter gemaximeerd tot 5 jaar na aanvang van de lease-overeenkomsten, nu
een langere termijn, bijzondere omstandigheden daargelaten, naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid niet aanvaard kan worden.
7.8.6. Voor zover reconventionele
vorderingen van Dexia betrekking hebben op beëindigingskosten, brengen de
maatstaven van redelijkheid en billijkheid mee dat, gegeven het resultaat van de
toepassing van de in voorgaande overwegingen bedoelde uitgangspunten, die kosten
voor rekening en risico blijven van Dexia.
7.8.7. De onder 7.8.4 bedoelde schatting en
de toerekening van het nadeel aan ieder van partijen dienen plaats te vinden op
basis van de specifieke omstandigheden van het geval. Grondslag voor deze
schatting vormen de persoonlijke omstandigheden van [X] die van invloed zijn op
de waarschijnlijkheid dat de lease-overeenkomsten tot stand zouden zijn gekomen
indien Dexia volledig aan haar zorgplicht had voldaan, mede gelet op de leasesom
en op de overige verplichtingen uit de betreffende rechtsverhouding(en) met
Dexia. Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden
van [X] (bepalend voor de vraag of deze financiële risico's wenste te lopen en
in hoeverre dat verantwoord was) en de kennis en ervaring waarover [X] beschikte
(zowel ten aanzien van beleggingen als daarbuiten), een en ander ten tijde van
het aangaan van de overeenkomst(en). Daarnaast dient mee te wegen dat [X] ook
een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn keuze tot het
aangaan van de leaseovereenkomsten.
7.8.8. In onderhavig geval is van belang
dat [X] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten geen enkele
beleggingservaring of een voor beleggen relevante beroepservaring had, geen hoog
opleidingsniveau en een netto gezinsinkomen van minder dan € 1.250,00 per maand.
Van belang is voorts dat [X] wel over enig vermogen beschikte waardoor niet
geheel aan de voorwaarden voor toepassing van categorie 1 van het door de
rechtbank gehanteerde categoriemodel (zie de vonnissen van deze rechtbank,
sector kanton, van 27 april 2007) wordt voldaan. De kantonrechter is, alles
afwegende, evenwel van oordeel dat - gegeven de specifieke omstandigheden van de
onderhavige zaak - (de nadeelverdeling van) categorie 1 niettemin van toepassing
is, met na te noemen toedeling van het nadeel tussen partijen.
7.8.9. Het voorgaande brengt de
kantonrechter tot het oordeel dat in deze zaak naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid 75% van het nadeel voor rekening van Dexia, en het resterende
percentage (25%) voor rekening van [X-c.s.] behoort te blijven.
7.8.10. Onder het in aanmerking te nemen nadeel
zoals hierboven bedoeld, dient wat betreft lease-overeenkomst 1 te worden
verstaan het totaalbedrag van alle volgens de overeenkomst verschuldigde
maandelijkse termijnen gedurende de looptijd van de lease-overeenkomst, zijnde €
440,28. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met het bedrag waarvoor de
geleasede effecten in eigendom van [X-c.s.] zijn gekomen, zijnde € 2.330,79,
derhalve in totaal € 2.771,07. Op dit nadeel dient in mindering te worden
gebracht de waarde van de geleasede effecten welke [X] in eigendom heeft
gekregen. Door [X] is deze waarde gesteld op € 1.259,16. Nu deze waarde door
Dexia niet voldoende gemotiveerd is betwist zal de kantonrechter hiervan
uitgaan. Aldus bedraagt het in aanmerking te nemen nadeel uit hoofde van
lease-overeenkomst 1 €1.511,91.
7.8.11. Van het bedrag van € 1.511,91 dient,
gelet het in 7.8.9 genoemde percentage, een bedrag van € 377,98 voor rekening
van [X-c.s.] te blijven.
7.8.12. Wat betreft lease-overeenkomst 1 is door
[X], zoals hiervoor onder rechtsoverweging 7.8.10 is overwogen, betaald een
bedrag van € 2.771,07. Daarop moet in mindering worden gebracht de waarde van de
effecten die [X] in eigendom heeft gekregen, welke, blijkens rechtsoverweging
7.8.10, wordt gesteld op € 1.259,16. Aldus resteert een bedrag van € 1.511,91.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 7.8.11 is bepaald dient een bedrag van €
377,98 voor rekening van [X-c.s.] te blijven. Derhalve dient Dexia in verband
met lease-overeenkomst 1 een bedrag van € 1.133,93 (€ 1.511,91 -
€ 377,98)
aan [X] te betalen.
7.8.13. Voor wat betreft lease-overeenkomst 2
wordt onder het in aanmerking te nemen nadeel verstaan het totaalbedrag van alle
volgens de overeenkomst verschuldigde maandelijkse termijnen gedurende de
looptijd van de lease-overeenkomst, conform rechtsoverweging 7.8.5 beperkt tot 5
jaar (60 maanden), hetgeen neerkomt op een bedrag van € 6.743,40, te
vermeerderen met de contant gemaakte restant hoofdsom, zijnde
€ 8.521,85
(inclusief € 45,38 als eerste aflossingstermijn), en te verminderen met de
opbrengst van de geleasede effecten per 13 december 2005, zijnde € 7.113,60, en
een bedrag van € 1.008,15 wegens aan [X-c.s.] uitgekeerde dividenden. Het totale
nadeel uit lease-overeenkomst 2 bedraagt derhalve € 7.143,50.
7.8.14. Van het bedrag van € 7.143,50 dient,
gelet op het in 7.8.9 genoemde percentage, voor wat betreft lease-overeenkomst 2
een bedrag van € 1.785,88 voor rekening van [X-c.s.] te blijven.
7.8.15. Wat betreft lease-overeenkomst 2 zijn
door [X] 52 termijnen van € 112,39 betaald, derhalve een bedrag van € 5.844,28.
Daarop moeten in mindering worden gebracht de door [X] ontvangen dividenden ad €
1.008,15. Aldus resteert een bedrag van
€ 4.836,13. Zoals hiervoor in
rechtsoverweging 7.8.14 is bepaald dient een bedrag van
€ 1.785,88 voor
rekening van [X-c.s.] te blijven. Derhalve dient Dexia in verband
met
lease-overeenkomst 2 een bedrag van € 3.050,25 aan [X] te
betalen.
7.8.16. Wat betreft de wettelijke rente wordt als
volgt geoordeeld. In lijn met het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24
mei 2007 (LJN: BA 5684, 2188/04) neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat de
wettelijke rente in beginsel berekend dient te worden per (termijn)betaling
vanaf de respectievelijke betaalmomenten, met toepassing van de in deze zaak
geldende procentuele verdeling van het nadeel tussen [X] en Dexia.
7.8.17. Wat betreft lease-overeenkomst 1 dient
Dexia een bedrag van €1.133,93 (zie rechtsoverweging 7.8.12 hiervoor) aan [X] te
betalen. Nu de uit hoofde van deze overeenkomst door [X] aan Dexia verrichte
betalingen (€ 2.771,07; zie rechtsoverweging 7.8.10) voor 84,11% (€ 2.330,79)
betrekking hadden op een betaling in verband met eigendomsoverdracht van de
geleasede effecten en voor 15,89% (€ 440,28) op termijnbetalingen, zal wat
betreft de wettelijke rente een zelfde verdeling worden aangehouden. Dit komt
neer op het volgende.
Over 84,11% van € 1.133,93, zijnde € 953,75, is de
wettelijke rente verschuldigd vanaf 5 januari 2003, de datum van
eigendomsoverdracht van de geleasede effecten. Over 15,89% van € 1.133,93,
zijnde € 180,18, zal - aangezien hier sprake is van gespreide termijnbetalingen
van gelijke grootte en het nadeel derhalve geleidelijk is ontstaan - de
ingangsdatum van de wettelijke rente over het door [X] in dit kader van Dexia te
ontvangen bedrag met toepassing van artikel 6:97 BW worden bepaald op de datum
gelegen halverwege de aanvang van de lease-overeenkomst en de laatste
termijnbetaling. Aldus wordt de ingangsdatum van de termijn waarover de
wettelijke rente is verschuldigd bepaald op 5 juli 2001.
7.8.18. Wat betreft lease-overeenkomst 2 dient
Dexia een bedrag van € 3.050,25 aan [X] te betalen (zie rechtsoverweging 7.8.15
hiervoor), welk bedrag in zijn geheel betrekking heeft op termijnbetalingen. De
ingangsdatum van de periode waarover wettelijke rente is verschuldigd wordt, op
de wijze zoals hiervoor met betrekking tot de termijnbetalingen onder
lease-overeenkomst 1 vermeld, bepaald op 14 februari 2003.
7.8.19. Gelet op het te dezen te wijzen vonnis
zal de vordering van [X-c.s.] inzake de BKR-registratie worden toegewezen met
dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd.
7.8.20. De overige vorderingen van [X-c.s.],
waaronder die gericht op een verklaring voor recht en verwijzing naar een
schadestaatprocedure, worden afgewezen nu [X-c.s.] daarbij, gelet op het
voorgaande, geen belang meer heeft.
7.8.21. De door Dexia ingestelde reconventionele
vordering wordt eveneens afgewezen. De in verband daarmee gestelde gronden,
feiten en omstandigheden zijn verdisconteerd in het oordeel omtrent de
verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen
partijen hebben te gelden.
7.8.22. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen
partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige
rechtsverhouding(en). De eigendom van de in het kader van lease-overeenkomst 2
gekochte effecten zal bij Dexia verblijven.
7.8.23. Dit betekent dat op de vorderingen van
partijen wordt beslist als hieronder vermeld.
7.8.24. Gelet op de uitkomst van de procedure
wordt omtrent de kostenveroordeling geoordeeld als hierna vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt
Dexia om aan [X] te betalen een bedrag van € 1.133,93 te vermeerderen met de
wettelijke rente over € 953,75 vanaf 5 januari 2003 tot aan de dag der algehele
voldoening en met de wettelijke rente over € 180,18 vanaf 5 juli 2001 tot aan de
dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 3.050,25 te vermeerderen
met de wettelijke rente hierover vanaf 14 februari 2003 tot aan de dag der
algehele
voldoening;
.
II. gebiedt Dexia om binnen twee dagen na
betekening van dit vonnis schriftelijk en onvoorwaardelijk aan de stichting
Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel te berichten, dat de registratie van de
lease-overeenkomsten en alle eventueel daarop gebaseerde andere inschrijvingen
ten laste van [X-c.s.] blijvend dienen te worden verwijderd, en/of gestaakt
en/of gewijzigd ten gunste van [X-c.s.], met veroordeling van Dexia tot betaling
aan [X] van een dwangsom van
€ 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat
Dexia nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan dwangsommen
van € 10.000,00;
III. verklaart deze
veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad
in reconventie
I. wijst de
vordering af;
in conventie en reconventie
I. veroordeelt
Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [X-c.s.] gevallen, tot op
heden begroot op:
voor verschuldigd
griffierecht €
196,00
voor het exploot van dagvaarding
€ 84,31
voor salaris van
gemachtigde
€ 600,00
In
totaal
€ 880,31
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief
BTW;
II. verklaart deze
proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
in conventie
I. wijst af het
meer en anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. M.S.F. Voskens,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2007 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL