Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK AMSTERDAM
 
Sector Kanton
 
Locatie Amsterdam
 
zaak- en rolnummer: 772963 DX EXPL 06-340
vonnis van: 27 oktober 2010
f.no.: 582
 
Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
[X],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
nader te noemen: [X],
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
 
tegen
 
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. F.R.H, van der Leeuw.
 
De procedure in conventie en in reconventie
 
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 
-   de dagvaarding van 28 maart 2006, met producties;
 
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 23 mei 2006 is vastgesteld dat de procedure is geschorst. Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het hof te Amsterdam heeft [X] een afschrift overgelegd waaruit blijkt dat hij gebruik heeft gemaakt van de opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin hij verklaart niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat.
 
Vervolgens is ingediend:
 
-   de conclusie van antwoord met producties van Dexia;
 
Bij tussenvonnis van 11 juni 2008 is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 4 november 2008. Ter comparitie zijn verschenen [X] in persoon, bijgestaan door mr. J.M. Both en van de zijde van Dexia A. Bunnig, bijgestaan door mr. J. Vintges. Van hetgeen is besproken ter comparitie heeft de griffier aantekening gehouden. Voorafgaand aan deze comparitie zijn door [X] bij brief van 29 oktober 2008 een akte uitlating na tussenvonnis met producties en door Dexia per fax van 29 oktober 2008 aanvullende stukken ingediend, die thans tot de processtukken behoren.
 
Bij rolmededeling van 26 november 2008 zijn alle bij de rechtbank aanhangige effectenlease-zaken, waaronder de onderhavige, aangehouden in afwachting van arresten van de Hoge Raad waarin rechtsvragen zouden worden beantwoord die partijen in effectenlease-zaken verdeeld houden. Op 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een drietal arresten gewezen, waarin hij op deze rechtsvragen een antwoord heeft gegeven.
 
Bij rolmededeling van 22 juli 2009 is de zaak verwezen naar de rol van 12 augustus 2009 voor uitlating doorhaling dan wel voortprocederen, waarop [X] te kennen heeft gegeven te willen voortprocederen. Bij rolmededeling is de zaak naar de rol van 23 juni 2010 verwezen voor nadere akte aan de zijde van [X].
 
Vervolgens zijn ingediend:
 
-   de nadere conclusie van [X] met producties;
-   de nadere akte van Dexia met producties.
 
Daarop is vonnis bepaald op heden.
 

Gronden van de beslissing
 
1.         De feiten
 
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
 
1.1.      Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
 
1.2.        [X] heeft de volgende overeenkomsten tot effectenlease (hierna: de lease-overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
 
Nr. Contractnr. Datum     Naam overeenkomst                 Leasesom      Looptijd
I 20010329      30.06.98  Capital Effect                          € 20.294,32  180mnd
II 51102090     27.11.98  Triple Effect met vooruitbetaling € 10.220,17  36 mnd
 
1.3.        In totaal heeft [X] op grond van de lease-overeenkomsten € 11.059,80
(€ 9.244,68 (I)+ €1.815,12 (II)) aan maandtermijnen aan Dexia betaald en € 1.285,73 (I) aan dividenden en andere voordelen ontvangen.
 
1.4. De lease-overeenkomsten zijn inmiddels geëindigd. Dexia heeft met betrekking tot de lease-overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld waaraan de kantonrechter de volgende gegevens ontleent:
 
Nr.  Contractnr Datum eindafrekening  Saldo eindafrekening  Waarvan achterstallige termijnen  Datum betaald
I    20010329   06.01.2006                € - 69,52                 € 877,38                                  10.07.2007
II   51102090   26.11.2001                € 1.027,59                "                                            "
 
1.5.        Ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten was de inkomens- en vermogenspositie van [X] en - indien van toepassing - van diegenen met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde, zoals weergegeven in bijlagen IA en IIA bij dit vonnis.
 
2.           Het geschil
 
2.1.      [X] vordert op gronden als vermeld in de processtukken dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de overeenkomsten zijn of worden vernietigd, althans ontbonden, althans dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. [X] vordert terugbetaling van al hetgeen in het kader van de onderhavige overeenkomsten aan Dexia is betaald, bij dagvaarding gesteld op € 11.285,96, vermeerderd met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling door Dexia. Voorts vordert [X] dat de kantonrechter Dexia beveelt om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [X] bij het BKR te Tiel, althans de aan die registratie gekoppelde achterstandcodering, ongedaan wordt gemaakt, zulks op straffe van een dwangsom. Ten slotte vordert [X] dat de kantonrechter Dexia veroordeelt tot betaling van de werkelijke proceskosten.
 
2.2.       [X] heeft aan deze vorderingen - voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Dexia heeft de op haar rustende zorgplicht geschonden. Dexia is aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
 
2.3.       Dexia heeft de vorderingen en de grondslag daarvan bestreden op gronden die, voor zover van belang, hierna aan de orde zullen komen.
 
3.         De beoordeling
 
3.1.        Voor de maatstaven en beoordelingskaders verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A.     er is sprake van huurkoop;
B.     er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden;
C.     Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig  gehandeld;
D.     [X] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
E.     er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
 
3.2.        In het onderhavige geval dient op de schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [X] wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voor de concrete berekening in het onderhavige geval wordt verwezen naar bijlage IB en IIB bij dit vonnis.
 
3.3.        Ingevolge artikel 6:100 BW dient in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [X] ingevolge de lease-overeenkomsten heeft genoten, zoals aan [X] betaalde of toekomende dividenden. Voor zover [X] een batig saldo heeft behaald uit eerdere effectenlease-overeenkomsten die zijn geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één jaar vóór het aangaan van de in de onderhavige procedure betrokken lease-overeenkomsten, dient ook dit saldo in mindering te worden gebracht. Het in mindering te brengen voordeel bedraagt in totaal € 1.285,73 aan ontvangen dividenden uit hoofde van lease-overeenkomst I. De kantonrechter zal dit voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de schade bestaande uit de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld. Dit ligt het meest voor de hand, omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder hebben voorgedaan dan dat de restschuld zich openbaarde.
 
3.4.        Nadat het (eventuele) voordeel op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door [X] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de 'betaalde' termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
 
Termijnen
 
3.5.        Voorop wordt gesteld dat de kantonrechter per lease-overeenkomst zal beoordelen of Dexia de betreffende lease-overeenkomst had behoren te ontraden. Ten aanzien van lease-overeenkomst II geldt dat de verplichtingen uit hoofde van lease-overeenkomst I bij de berekening worden meegenomen.
 
3.6.        In dit geval zou nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomsten niet had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting niet een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] werd gelegd. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat deze (na verrekening van voordeel resterende) schade aan termijnen geheel voor rekening van [X] behoort te blijven.
 
3.7.        Voor de aan bovenbedoelde beoordeling ten grondslag liggende berekening wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte bijlagen IA en IIA. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van 1 december 2009 heeft overwogen. De kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking genomen de zogenoemde "Nibud-basisnorm" (Y) en het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de gezinssamenstelling van [X] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst (voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de kantonrechter naar : www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm).
 
3.8.        Tussen partijen is niet in geschil dat in 1998 het netto-maandinkomen van [X] € 2.580,72 bedroeg en dat zijn netto woonlasten € 434,84 per maand bedroegen. De kantonrechter gaat dan ook bij de berekening van deze bedragen uit.
 
3.9.        [X] stelt dat hij naast zijn woonlasten van € 434,84 per maand als zelfstandig ondernemer ook nog € 965,53 per maand aan bijzondere lasten had en dat deze bijzondere lasten bij de berekening dienen te worden meegenomen. Volgens [X] bestaan deze bijzondere lasten uit door hem betaalde premies voor een lijfrentepolis die hij als pensioenvoorziening heeft afgesloten, hoge premies voor particuliere verzekeringen en betaalde hypotheekrente ten behoeve van zijn bedrijfspand. Dexia betwist dat deze bijzondere lasten bij de berekening dienen te worden meegenomen.
 
3.10.      De kantonrechter overweegt als volgt. De premies voor de door [X] afgesloten particuliere verzekeringen worden niet afzonderlijk als bijzondere lasten in de berekening meegenomen nu dergelijke lasten al in de Nibud-basisnorm zijn verdisconteerd en deze Nibud-basisnorm in de berekening in aanmerking wordt genomen. Er is dan ook geen grond de door [X] betaalde premies voor de particuliere verzekeringen als afzonderlijke post nog een keer in de berekening mee te nemen. Dat deze premies voor een zelfstandige hoger zijn, zoals [X] stelt, maakt dit niet anders nu de Nibud-basisnorm geen onderscheid maakt tussen inkomen dat in loondienst wordt verworven en inkomen dat dooreen zelfstandige wordt verworven. Ook de hypotheekrente die [X] voor zijn bedrijfspand heeft betaald, wordt niet in de berekening meegenomen nu kosten van een bedrijfsvoering niet in de berekening worden betrokken. De door [X] betaalde premies voor zijn lijfrentepolis worden wel in de berekening meegenomen. Dit betreft kosten die [X] persoonlijk betreffen, namelijk aangaande zijn pensioen, waarmee de kantonrechter in redelijkheid rekening wenst te houden. Uit het door [X] overgelegde biljet van proces blijkt dat deze premies f. 11.900,= (€ 5.400,=) per jaar bedroegen. Dit is door Dexia niet betwist. De kantonrechter neemt in de berekening in bijlagen IA en IIA onder C dan ook een bedrag van € 450,= per maand (€ 5.400,= gedeeld door 12) aan bijzondere lasten mee.
 
3.11.      In het midden kan blijven wat het vermogen van [X] was nu dit voor het antwoord op de vraag of er sprake was van een onaanvaardbare zware financiële last geen verschil maakt. Zowel bij een vermogen van € 82.282,60, zoals Dexia stelt, als bij geen vermogen is de uitkomst van de berekening dat er op [X] geen onaanvaardbare zware financiële last is gelegd.
 
Restschuld
 
3.12.      Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat leaseovereenkomst II met een positief resultaat van € 1.027,59 is geëindigd. Dit betekent dat ter zake geen restschuld bestaat en [X] dus ten aanzien daarvan geen vergoeding toekomt. Ten aanzien van lease-overeenkomst I geldt dat voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [X] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven. Nu uit de berekening IB volgt dat [X] ter zake geen schade heeft geleden, de in aanmerking te nemen restschuld is immers een negatief bedrag, komt [X] ook ter zake daarvan geen vergoeding toe.
 
Algemeen
 
3.13.      Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [X] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [X], reeds verdisconteerd.
 
3.14.       Onder verwijzing naar de in bijlagen IB en IIB weergegeven berekeningen, brengt het voorgaande mee dat Dexia geen schade aan [X] dient te vergoeden.
 
Proceskosten
 
3.15.      Gelet op de uitslag van de procedure dient [X] te worden veroordeeld in de kosten van het geding.

BKR-registratie
 
3.16.     Nu Dexia ter comparitie onweersproken heeft verklaard dat zij [X] ter zake van de lease-overeenkomsten reeds op 15 juli 2007 bij het BKR heeft afgemeld, wordt de vordering met betrekking tot de BKR-registratie afgewezen wegens gebrek aan belang.
 
De beslissing
 
De kantonrechter:
 
I.           wijst de vorderingen af;
 
II.         veroordeelt [X] in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia tot aan deze uitspraak begroot op € 250,= aan salaris gemachtigde;
 
III.         verklaart dit vonnis wat betreft de kosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
 

Aldus gewezen door mr. C.S. Schoorl, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.


Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL