Gronden van de
beslissing
1. De
feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1.1. Dexia is de
rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van
Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van
Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
1.2. [X] heeft
de volgende overeenkomsten tot effectenlease (hierna: de lease-overeenkomsten)
ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij
Dexia:
Nr. Contractnr. Datum
Naam
overeenkomst
Leasesom Looptijd
I 20010329
30.06.98 Capital
Effect
€ 20.294,32 180mnd
II 51102090
27.11.98 Triple Effect met vooruitbetaling € 10.220,17 36
mnd
1.3. In totaal
heeft [X] op grond van de lease-overeenkomsten € 11.059,80
(€ 9.244,68 (I)+
€1.815,12 (II)) aan maandtermijnen aan Dexia betaald en € 1.285,73 (I) aan
dividenden en andere voordelen ontvangen.
1.4. De lease-overeenkomsten zijn inmiddels geëindigd.
Dexia heeft met betrekking tot de lease-overeenkomsten eindafrekeningen
opgesteld waaraan de kantonrechter de volgende gegevens ontleent:
Nr. Contractnr Datum eindafrekening
Saldo eindafrekening Waarvan achterstallige termijnen Datum
betaald
I 20010329
06.01.2006
€ -
69,52
€
877,38 10.07.2007
II
51102090
26.11.2001
€
1.027,59
" "
1.5. Ten tijde
van het aangaan van de lease-overeenkomsten was de inkomens- en vermogenspositie
van [X] en - indien van toepassing - van diegenen met wie hij een gezamenlijke
huishouding voerde, zoals weergegeven in bijlagen IA en IIA bij dit
vonnis.
2.
Het geschil
2.1. [X] vordert op
gronden als vermeld in de processtukken dat de kantonrechter bij vonnis, voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de
overeenkomsten zijn of worden vernietigd, althans ontbonden, althans dat Dexia
onrechtmatig heeft gehandeld. [X] vordert terugbetaling van al hetgeen in het
kader van de onderhavige overeenkomsten aan Dexia is betaald, bij dagvaarding
gesteld op € 11.285,96, vermeerderd met de wettelijke rente over die betalingen
vanaf de dag van de betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling door
Dexia. Voorts vordert [X] dat de kantonrechter Dexia beveelt om binnen twee
weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat de
registratie van [X] bij het BKR te Tiel, althans de aan die registratie
gekoppelde achterstandcodering, ongedaan wordt gemaakt, zulks op straffe van een
dwangsom. Ten slotte vordert [X] dat de kantonrechter Dexia veroordeelt tot
betaling van de werkelijke proceskosten.
2.2. [X] heeft aan
deze vorderingen - voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Dexia heeft de op haar rustende zorgplicht geschonden. Dexia is aansprakelijk
voor de daardoor ontstane schade.
2.3. Dexia heeft de
vorderingen en de grondslag daarvan bestreden op gronden die, voor zover van
belang, hierna aan de orde zullen komen.
3. De
beoordeling
3.1. Voor de
maatstaven en beoordelingskaders verwijst de kantonrechter naar de arresten van
de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van
het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en
BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen althans
onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een
afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en
beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende
conclusies:
A. er is sprake van
huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling,
misleidende reclame en/of misbruik van
omstandigheden;
C. Dexia heeft haar bijzondere
zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor
onrechtmatig gehandeld;
D. [X] heeft schade
geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en
restschuld;
E. er is voldoende causaal verband
aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van
Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter
Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de
rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden
overgenomen.
3.2. In het
onderhavige geval dient op de schade eerst in mindering te worden gebracht het
voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel
van de schade dat [X] wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf
dient te dragen. De wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voor de
concrete berekening in het onderhavige geval wordt verwezen naar bijlage IB en
IIB bij dit vonnis.
3.3. Ingevolge
artikel 6:100 BW dient in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [X]
ingevolge de lease-overeenkomsten heeft genoten, zoals aan [X] betaalde of
toekomende dividenden. Voor zover [X] een batig saldo heeft behaald uit eerdere
effectenlease-overeenkomsten die zijn geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één
jaar vóór het aangaan van de in de onderhavige procedure betrokken
lease-overeenkomsten, dient ook dit saldo in mindering te worden gebracht. Het
in mindering te brengen voordeel bedraagt in totaal € 1.285,73 aan ontvangen
dividenden uit hoofde van lease-overeenkomst I. De kantonrechter zal dit
voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de schade bestaande uit de
verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor
zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld. Dit ligt het
meest voor de hand, omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder hebben
voorgedaan dan dat de restschuld zich openbaarde.
3.4. Nadat het
(eventuele) voordeel op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens
worden beoordeeld in hoeverre de resterende door [X] geleden schade op de voet
van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn
rekening moet blijven. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de
termijnen en de restschuld. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7
van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010
welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het
moment van beëindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de
'betaalde' termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade
niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde
maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
Termijnen
3.5. Voorop
wordt gesteld dat de kantonrechter per lease-overeenkomst zal beoordelen of
Dexia de betreffende lease-overeenkomst had behoren te ontraden. Ten aanzien van
lease-overeenkomst II geldt dat de verplichtingen uit hoofde van
lease-overeenkomst I bij de berekening worden meegenomen.
3.6. In dit
geval zou nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat
Dexia het aangaan van de lease-overeenkomsten niet had behoren te ontraden omdat
daardoor naar redelijke verwachting niet een onaanvaardbaar zware financiële
last op [X] werd gelegd. In navolging van het Amsterdamse hof is de
kantonrechter van oordeel dat deze (na verrekening van voordeel resterende)
schade aan termijnen geheel voor rekening van [X] behoort te
blijven.
3.7. Voor de
aan bovenbedoelde beoordeling ten grondslag liggende berekening wordt verwezen
naar de aan dit vonnis gehechte bijlagen IA en IIA. Deze berekening is gebaseerd
op hetgeen het Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van 1 december
2009 heeft overwogen. De kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het
Amsterdamse hof, in aanmerking genomen de zogenoemde "Nibud-basisnorm" (Y) en
het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten,
behorende bij de gezinssamenstelling van [X] ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomst (voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de
verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de
kantonrechter naar : www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm).
3.8. Tussen
partijen is niet in geschil dat in 1998 het netto-maandinkomen van [X] €
2.580,72 bedroeg en dat zijn netto woonlasten € 434,84 per maand bedroegen. De
kantonrechter gaat dan ook bij de berekening van deze bedragen uit.
3.9. [X] stelt
dat hij naast zijn woonlasten van € 434,84 per maand als zelfstandig ondernemer
ook nog € 965,53 per maand aan bijzondere lasten had en dat deze bijzondere
lasten bij de berekening dienen te worden meegenomen. Volgens [X] bestaan deze
bijzondere lasten uit door hem betaalde premies voor een lijfrentepolis die hij
als pensioenvoorziening heeft afgesloten, hoge premies voor particuliere
verzekeringen en betaalde hypotheekrente ten behoeve van zijn bedrijfspand.
Dexia betwist dat deze bijzondere lasten bij de berekening dienen te worden
meegenomen.
3.10. De kantonrechter
overweegt als volgt. De premies voor de door [X] afgesloten particuliere
verzekeringen worden niet afzonderlijk als bijzondere lasten in de berekening
meegenomen nu dergelijke lasten al in de Nibud-basisnorm zijn verdisconteerd en
deze Nibud-basisnorm in de berekening in aanmerking wordt genomen. Er is dan ook
geen grond de door [X] betaalde premies voor de particuliere verzekeringen als
afzonderlijke post nog een keer in de berekening mee te nemen. Dat deze premies
voor een zelfstandige hoger zijn, zoals [X] stelt, maakt dit niet anders nu de
Nibud-basisnorm geen onderscheid maakt tussen inkomen dat in loondienst wordt
verworven en inkomen dat dooreen zelfstandige wordt verworven. Ook de
hypotheekrente die [X] voor zijn bedrijfspand heeft betaald, wordt niet in de
berekening meegenomen nu kosten van een bedrijfsvoering niet in de berekening
worden betrokken. De door [X] betaalde premies voor zijn lijfrentepolis worden
wel in de berekening meegenomen. Dit betreft kosten die [X] persoonlijk
betreffen, namelijk aangaande zijn pensioen, waarmee de kantonrechter in
redelijkheid rekening wenst te houden. Uit het door [X] overgelegde biljet van
proces blijkt dat deze premies f. 11.900,= (€ 5.400,=) per jaar bedroegen. Dit
is door Dexia niet betwist. De kantonrechter neemt in de berekening in bijlagen
IA en IIA onder C dan ook een bedrag van € 450,= per maand (€ 5.400,= gedeeld
door 12) aan bijzondere lasten mee.
3.11. In het midden kan
blijven wat het vermogen van [X] was nu dit voor het antwoord op de vraag of er
sprake was van een onaanvaardbare zware financiële last geen verschil maakt.
Zowel bij een vermogen van € 82.282,60, zoals Dexia stelt, als bij geen vermogen
is de uitkomst van de berekening dat er op [X] geen onaanvaardbare zware
financiële last is gelegd.
Restschuld
3.12. Ten aanzien van de
restschuld stelt de kantonrechter voorop dat leaseovereenkomst II met een
positief resultaat van € 1.027,59 is geëindigd. Dit betekent dat ter zake geen
restschuld bestaat en [X] dus ten aanzien daarvan geen vergoeding toekomt. Ten
aanzien van lease-overeenkomst I geldt dat voldoende duidelijk kenbaar was dat
een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten,
dat [X] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende
bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten.
Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de
kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening
van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in beginsel 1/3 deel
daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven. Nu uit de
berekening IB volgt dat [X] ter zake geen schade heeft geleden, de in aanmerking
te nemen restschuld is immers een negatief bedrag, komt [X] ook ter zake daarvan
geen vergoeding toe.
Algemeen
3.13. Van omstandigheden
die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan
volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [X]
aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade, waarbij het
tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [X], reeds
verdisconteerd.
3.14. Onder
verwijzing naar de in bijlagen IB en IIB weergegeven berekeningen, brengt het
voorgaande mee dat Dexia geen schade aan [X] dient te vergoeden.
Proceskosten
3.15. Gelet op de uitslag
van de procedure dient [X] te worden veroordeeld in de kosten van het
geding.
BKR-registratie
3.16. Nu Dexia ter comparitie
onweersproken heeft verklaard dat zij [X] ter zake van de lease-overeenkomsten
reeds op 15 juli 2007 bij het BKR heeft afgemeld, wordt de vordering met
betrekking tot de BKR-registratie afgewezen wegens gebrek aan
belang.
De beslissing
De kantonrechter:
I.
wijst de vorderingen af;
II.
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia tot aan
deze uitspraak begroot op € 250,= aan salaris gemachtigde;
III.
verklaart dit vonnis wat betreft de kosten veroordeling uitvoerbaar bij
voorraad.
Aldus gewezen door mr. C.S. Schoorl, kantonrechter,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL