1.12. Bij brief d.d. 24 maart 2005 van de gemachtigde
van eisers is de overeenkomst van
[Y] met Dexia vernietigd door beide eisers
wegens strijdigheid van de
overeenKomst met de communautaire richtlijn die
ten grondslag ligt aan de Wet op het
Consumentenkrediet. [X] heeft bij die
brief tevens de overeenkomst van Dexia
met zijn echtgenote vernietigd om
reden dat hij het contract niet mede-ondertekend heeft.
Door eisers is er in
die brief ook nog een beroep op gedaan dat Dexia zich schuldig
gemaakt heeft
aan misbruik van omstandigheden en zij zich door te handelen in strijd
met
artikel 28 van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR 99) tevens
schuldig
gemaakt heeft aan schending van haar precontractuele zorgplicht.
Dexia heeft de
buitengerechtelijke vernietiging niet erkend.
De vordering
2. Eisers vorderen dat de
kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat het door [Y] met
Dexia gesloten
effecten leasecontract met kenmerknummer [nummer]
buitengerechtelijk vernietigd is,
althans dit contract zal vernietigen,
althans dit contract zal ontbinden, althans voor recht
zal verklaren dat
Dexia jegens eisers onrechtmatig heeft gehandeld op grond waarvan
eisers'
schade vergoed dient te worden;
b. Dexia zal veroordelen tot terugbetaling van de
betaalde bedragen, zijnde in totaal
€ 9.594,--, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 24 maart 2005;
c. voor recht zal verklaren dat Dexia in de
toekomende tijd niets meer te vorderen heeft noch
in de verleden tijd iets te
vorderen heeft gehad uit hoofde van voornoemde overeenkomst,
althans voor
recht zal verklaren dat Dexia niets meer te vorderen heeft uit hoofde
van
voornoemde overeenkomst;
d. Dexia zal gebieden om per aangetekende brief
aan het Bureau Krediet Registratie te Tiel
met afschrift aan eisers binnen
tien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen
vonnis, te melden dat
de inschrijving en achterstandscodering op het onderhavige contract
ten
onrechte zijn geschied en ongedaan dienen te worden gemaakt, zulks onder
verbeurte
van een dwangsom van € 250,-- per dag met een maximum van €
15.000,--, voor zover
aan dit gebod niet wordt voldaan;
e. Dexia zal veroordelen in de kosten van deze
procedure.
3. Eisers leggen aan hun vordering ten
grondslag dat [Y] zonder medeweten van haar
echtgenoot en dus zonder zijn
toestemming de effectenleaseovereenkomst in juni 2002 met
Dexia gesloten
heeft. Zij heeft de verschuldigde rente ad € 9.594,-- betaald van het aan
haar
vrijvallende spaarloon. Ander spaargeld dan dat had en heeft zij niet.
De vooruitbetaalde rente
is blijkbaar op "advies" van de medewerker van Spaar
Select gemaximeerd tot haar totale
besteedbare vermogen. Spaar Select ontving
van Dexia de hoogst mogelijke provisie.
4. [Y] had geen enkele ervaring met
beleggen. Zij is afgegaan op de zeer lovende
woorden van de medewerker van
Spaar Select, die het product aan haar verkocht heeft,
terwijl de markt al
aan het dalen was. Hij had haar gezegd dat het product gegarandeerd meer
zou
opleveren dan de inleg. Eisers zijn het niet eens met het standpunt van Dexia
dat het
handelen en / of nalaten van de tussenpersoon Spaar Select aan haar
niet toe te rekenen valt.
5. De overeenkomst moet gekwalificeerd
worden als een huurkoopovereenkomst, waarvoor
[X] in schriftelijke vorm zijn
toestemming had moeten geven ingevolge artikel 1:88
BW. [X] heeft de
overeenkomst binnen de wettelijke termijn en dus tijdig vernietigd.
6. Een verantwoorde instelling had een
dergelijk, risicovol product nooit aan [Y] mogen
verkopen, zeker niet in het
licht van verantwoorde kredietverlening. Dexia heeft gehandeld in
strijd met
de contractuele zorgplicht dan wel onrechtmatig jegens eisers gehandeld: er is
geen
cliëntenprofiel opgesteld noch is de ervaring van [Y] met beleggen
getoetst. Op
grond hiervan is Dexia gehouden de schade, die gelijk is aan de
verrichte betalingen, aan
eisers te vergoeden.
7. Eisers hebben er recht en belang
bij een vordering tegen Dexia ertoe strekkende dat de
aanmelding van de
onderhavige overeenkomst bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) te
Tiel
ongedaan gemaakt zal worden. Ingevolge artikel 8 sub b van de Wet
bescherming
persoongegevens (Wbp) mogen persoongegevens slechts worden
verwerkt, indien dat
noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst
waarbij de betrokkene partij is. Door
de vernietiging van de overeenkomst
zijn eisers geen partij meer en rust daarom op Dexia de
verplichting het
gegevensbestand bij BKR te doen schonen.
het verweer van Dexia
8. Dexia bestrijdt de vordering van
eisers. Zij bestrijdt in de eerste plaats dat de overeenkomst
van partijen
gekwalificeerd moet worden als een huurkoopovereenkomst. Zij meent daarom
dat
deze zaak niet door de kantonrechter behandeld en beslist moet worden, maar door
de
sector civiel van de rechtbank.
9. Omdat de overeenkomst van partijen
niet gekwalificeerd moet worden als een
huurkoopovereenkomst, was voor het
aangaan van de overeenkomst niet de toestemming
van [X] vereist. Was er wel
sprake geweest van een huurkoopovereenkomst, dan
had de echtgenoot de
toestemming ook op andere wijze dan schriftelijk kunnen geven. Dexia
heeft
uitdrukkelijk verzocht toegelaten te worden tot het bewijs dat door [X]
die
toestemming op andere wijze aan zijn echtgenote verleend is.
10. Dexia betwist dat zij in strijd met haar
zorgplicht dan wel onrechtmatig jegens [Y]
heeft gehandeld. Het is niet juist
dat zij in het geheel geen onderzoek heeft gedaan naar de
financiële positie
van [Y]. Voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst heeft
zij getoetst,
of [Y] geregistreerd stond bij het BKR. Dexia neemt het standpunt in
dat het
handelen en / of nalaten van de tussenpersoon Spaar Select haar niet toe te
rekenen valt.
11. Voor het geval wel zou worden vastgesteld dat
zij onrechtmatig jegens [Y] heeft
gehandeld, betwist Dexia gemotiveerd de
hoogte van de gevorderde schadevergoeding.
Dexia meent dat [Y] zelf heeft
bijgedragen aan de door haar gepretendeerde
schade. Er is dus eigen schuld in
de zin van artikel 6:101 BW.
12. Wat de vordering in verband met de melding van
de overeenkomst aan het BKR betreft, heeft
Dexia aangevoerd, dat zij zelf
niet tot schrapping van een registratie kan overgaan, maar
hooguit een
melding bij het BKR kan doen.
Beoordeling
13. Volgens artikel 7A:1576 lid 1 van het
Burgerlijk Wetboek (BW) is koop en verkoop op
afbetaling de koop en verkoop,
waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald
in termijnen,
waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper
is
afgeleverd.
14. Zijn partijen bij een koop en verkoop op
afbetaling overeengekomen dat de verkochte zaak
niet door de enkele
aflevering in eigendom overgaat, maar pas door de vervulling van
de
opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat de koper uit hoofde
van de
koopovereenkomst verschuldigd is, dan is er ingevolge artikel 7A:1576h
lid 1 BW sprake van
huurkoop.
15. In artikel 7A:1576 lid 5 BW staat dat het in
titel 5A van Boek 7A BW bepaalde
overeenkomstige toepassing vindt op
vermogensrechten, niet zijnde registergoederen, voor
zover dat in
overeenstemming is met de aard van die rechten.
16. De bepalingen van titel 5A van Boek 7A BW
beogen de koper op afbetaling in bepaalde
opzichten te beschermen tegen de
verkoper. Deze wettelijke bescherming van de koper op
afbetaling van effecten
moet geacht worden met de aard van effecten in overeenstemming te
zijn
evenzeer als dat het geval is bij koop op afbetaling van zaken, zoals goud,
schilderijen of
andere kostbaarheden die men ter belegging
koopt.
17. Bij de onderhavige overeenkomst kwamen
partijen overeen dat de effecten eerst in eigendom
aan [Y] over zouden gaan
door vervulling van de opschortende voorwaarde van
algehele betaling door [Y]
van wat zij aan Dexia verschuldigd was. Op die
overeenkomst is dus titel 5A
van Boek 7A BW van overeenkomstige toepassing als er
"aflevering" van de
effecten had plaatsgevonden vóór het tijdstip dat er twee of meer
termijnen
verschenen waarin de koopprijs voor de effecten betaald moest
worden. Onder "aflevering" in
de zin van artikel 7A:1576 lid 1 BW van
effecten moet verstaan worden het bewerkstelligen
dat de koper van de
effecten in economische zin daarvan rechthebbende wordt.
18. De contractuele bepalingen, zoals deze
hiervoor onder 1.3., 1.4., 1.8. en 1.9. zijn
weergegeven, bevatten alle
elementen die de overeenkomst van Dexia en [Y]
kwalificeren als een
huurkoopovereenkomst. Door uitvoering te geven aan het bepaalde in
de
artikelen 2 en 3 van de Bijzondere Voorwaarden werd bewerkstelligd dat [Y]
direct
na de verkrijging van de effecten door Dexia in economische zin
daarvan rechthebbende
werd. Er was daardoor sprake van "aflevering" de zin
van artikel 7A:1576 lid 1 BW.
19. De overeenkomst van partijen moet dus
gekwalificeerd worden als een
huurkoopovereenkomst in de zin van artikel
7A:1576h lid 1 BW, waarop de bepalingen van
titel 5A van Boek 7A BW van
overeenkomstige toepassing zijn.
20. Vraag is nu, of [Y] voor het aangaan van de
overeenkomst van haar echtgenoot
toestemming behoefde, zoals artikel 1:88 lid
1 onder d BW aan echtgenoten voorschrijft voor
het aangaan van
"overeenkomsten van koop op afbetaling", die niet kennelijk uitsluitend
of
hoofdzakelijk strekken ten behoeve van de normale uitoefening van hun
beroep of hun bedrijf.
21. Uit de parlementaire geschiedenis zou
opgemaakt kunnen worden dat de minister indertijd bij
artikel 1:88 lid 1
onder d BW alleen overeenkomsten van koop op afbetaling van zaken en niet
ook
van vermogensrechten voor ogen had, zoals Dexia van mening is.
Daarmee is dan
nog niet gezegd dat dat ook de bedoeling van de wetgever was. Hoe dat
ook
zij, er is geen reden om aan te nemen dat koop op afbetaling van
vermogensrechten niet
onder de werking van artikel 1:88 lid 1 onder d valt.
De tekst van artikel 1:88 Nd 1 onder d BW
geeft daartoe geen enkele
aanleiding en er is geen grond om in geval van koop op afbetaling
van
vermogensrechten de gezinnen van de koper de bescherming te onthouden weike de
wet
hen in artikel 1:88 lid 1 onder d BW beoogt te bieden.
22. [X] had dan ook toestemming voor de
overeenkomst van zijn echtgenote met de
Bank moeten geven. Dexia heeft
gesteld dat dat het geval is geweest en heeft aangeboden
dat door middel van
getuigen te bewijzen. Hieraan moet voorbij gegaan worden, als
[X] zijn
toestemming schriftelijk had moeten geven. Schriftelijk heeft [X]
immers die
toestemming niet gegeven.
23. Op grond van artikel 1:88 lid 3 BW moet de
toestemming door de echtgenoot schriftelijk
worden verleend, indien de wet
voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm
voorschrijft. Ingevolge
artikel 7A:1576i lid 1 BW moet huurkoop aangegaan worden bij
authentieke of
onderhandse akte, waarvan de inhoud moet voldoen aan de bepalingen
van
artikel 7A: 1576j BW. Dat artikel 7A: 1576j lid 3 BW op het niet naleven
van het voorschrift dat
de akte aan de bepalingen van artikel 7A:1576j BW
moet voldoen, niet de sanctie van
nietigheid van de overeenkomst stelt, is,
anders dan Dexia gesteld heeft, niet relevant. De
sanctie die op niet
naleving van het voorschrift van artikel 7A:1576i lid 1 BW gesteld is,
betreft
de inhoud van de akte en niet de vorm die voor het aangaan van de
huurovereenkomst door
de wet is voorgeschreven. De toestemming door de
echtgenoot dient dan ook bij akte, dus
schriftelijk, verleend te
worden.
24. Nu [X] geen schriftelijke toestemming voor het
aangaan van de overeenkomst
verleend heeft en door hem bij brief d.d. 24
maart 2005 van de gemachtigde van eisers de
overeenkomst van [Y] met Dexia
vanwege het ontbreken van zijn toestemming is
vernietigd, dient de door [X]
gevorderde verklaring voor recht dat dat het geval is, te
worden
toegewezen.
25. De vernietiging van de overeenkomst van [Y]
met Dexia heeft tot gevolg dat wat
door de ene partij aan de andere partij
ingevolge die overeenkomst betaald is, onverschuldigd
betaald is en dus over
en weer teruggevorderd kan worden.
26. [Y] is dus gerechtigd van Dexia terug te
vorderen wat zij uit hoofde van de
overeenkomst onverschuldigd aan Dexia
heeft betaald. [X] is eveneens bevoegd
van Dexia te vorderen dat zij [Y]
terug zal betalen. Artikel 1 :89 lid 5 BW geeft de
echtgenoot die ex artikel
1:89 lid 1 BW een beroep op de vernietigingsgrond heeft gedaan,
de
bevoegdheid tevens alle rechtsvorderingen in te stellen die voortvloeien
uit de nietigheid van
de zonder zijn toestemming gesloten
overeenkomst.
27. Ten verweer tegen de vordering van eisers tot
terugbetaling van de door [Y] uit
hoofde van de overeenkomst betaalde rente
ad € 9.594,- beroept Dexia zich op artikel 6:278
BW uit hoofde waarvan haar,
naar haar mening, een verrekeningsrecht toekomt op grond
waarvan zij het door
haar te betalen bedrag kan verrekenen met het bedrag dat haar op grond
van
artikel 6:278 BW toekomt. Eisers zijn van mening dat het beroep van Dexia op
deze
bepaling moet worden afgewezen, omdat de gevolgen van die bepaling zich
niet verdragen
met de bescherming van de echtgenoot die geen partij bij de
overeenkomst in kwestie was,
welke de wetgever met artikel 1:88 BW heeft
beoogd.
28. In artikel 6:278 BW is een verplichting
opgenomen voor een partij bij een wederkerige
overeenkomst die de stoot tot
ongedaanmaking van de overeenkomst geeft, om aan de
andere partij een
bijbetaling te doen ter correctie van een inmiddels ten gunste van
haar
opgetreden wijziging in de waardeverhouding van de wederzijdse
prestaties, die na de
ongedaanmaking door hen over en weer verricht moeten
worden.
29. De eerste voorwaarde voor toepassing van dit
artikel is dat bedoelde wijziging in de
waardeverhouding van de wederzijdse
prestaties is opgetreden en de tweede voorwaarde dat
aannemelijk is dat de
partij" in kwestie geen ongedaanmaking van de overeenkomst gekozen
zou
hebben, als die wijziging in de waardeverhouding niet opgetreden zou
zijn.
30. Ter beantwoording van de vraag of sprake is
van een wijziging in de waardeverhouding ten
gunste van de partij die de
overeenkomst ongedaan maakte, dient men blijkens de
parlementaire
geschiedenis van artikel 6:278 BW als volgt te werk te gaan. Eerst moet
men
vaststellen tot welke prestaties beide partijen op grond van de
wettelijke
ongedaanmakingsregefs na de ongedaanmaking van de overeenkomst
gehouden zijn om
vervolgens daarmee te vergelijken de prestaties waartoe zij
op grond van diezelfde regels
gehouden zouden zijn geweest, indien restitutie
dadelijk na de uitvoering van de
overeenkomst was geschied.
31. Uit de wetsgeschiedenis kan een argument geput
worden voor de stelling dat bij een
gedeeltelijke uitvoering van een
overeenkomst artikel 6:278 BW analogisch toegepast moet
worden, zoals Dexia
van oordeel is en dat in dat geval bij de vergelijking van
de
waardeverhoudingen bij de waarde van wat de partij die het minst heeft
ontvangen, bijgeteld
zou moeten worden hetgeen de wederpartij nog zou hebben
moeten presteren.
32. Ten tijde van de vernietiging van de
overeenkomst door [X] in maart 2005, was niet
te zeggen, wat de effecten ruim
twee jaar later, in juni 2007, zouden gaan opbrengen. Of er
toen sprake was
van een inmiddels ten gunste van [Y] opgetreden wijziging in
de
waardeverhouding van de wederzijdse prestaties, die door haar en Dexia
over en weer
moeten worden verricht, kan dan ook niet vastgesteld worden. De
vraag of aannemelijk is dat
[X] ongedaanmaking van de overeenkomst gekozen
heeft met het oog op een
opgetreden wijziging in de waardeverhouding van de
wederzijdse prestaties, valt dan ook niet
te beantwoorden. Het beroep van
Dexia op artikel 6:278 BW gaat om die reden niet op.
33. Onderzocht moet nu worden, of Dexia bezitter
te goeder trouw was van de vordering op
[Y] uit hoofde van de overeenkomst en
aan Dexia dus de vóór vernietiging van de
overeenkomst door [Y] betaalde
rente ad € 9.594,-- toebehoort krachtens artikel
6:206 juncto artikel 3:120
BW.
34. Bij dit onderzoek moet voor ogen gehouden
worden dat de regeling van artikel 1:88 BW, strekt
ter bescherming van de
echtgenote of echtgenoot tegen de gevolgen van de in artikel 1:88
BW genoemde
rechtshandelingen van haar of zijn wederhelft, waarvoor zij of hij
geen
toestemming verleend heeft.
35. Bij de toepassing van artikel 1:89 BW en
artikel 6:203 BW iuncto artikel 3:120 BW dient
onderscheid gemaakt te worden
tussen enerzijds het zijn van ontvanger ai dan niet te goeder
trouw van wat
onverschuldigd betaald is uit hoofde van een rechtshandeling als bedoeld
in
artikel 1:88 lid 1 BW en anderzijds het verrichten al dan niet te goeder
trouw in de zin van
artikel 1:89 lid 2 BW van een zodanige
rechtshandeling.
36. Toen Dexia met [Y] de overeenkomst sloot, had
zij als bank behoren te weten dat
[Y] de schriftelijke toestemming van haar
echtgenoot ingevolge artikel 1:88 BW
behoefde, wilde zij de mogelijkheid
uitsluiten dat [X] als dat voor hem opportuun
zou zijn, de overeenkomst op
grond van artikel 1:89 lid 1 BW zou vernietigen. Bij het sluiten
van de
overeenkomsten was Dexia dus niet te goeder trouw in de zin van artikel 1:89 lid
2
BW.
37. De overeenkomsten die vallen onder de in
artikel 1:88 BW genoemde rechtshandelingen, zijn
onaantastbaar voor de partij
die deze zonder (schriftelijke) toestemming van zijn of haar
echtgenoot
gesloten heeft en zijn alleen vernietigbaar voor die echtgenoot, die geen partij
bij
die overeenkomst is.
38. Nadat Dexia de overeenkomst met [Y] gesloten
had, werd zij rechthebbende van de
vordering op [Y] uit die overeenkomst.
Dexia beschouwde zich kennelijk als
rechthebbende van die vordering en mocht
zich ook redelijkerwijs als zodanig beschouwen,
tenzij zij ermee rekening had
moeten houden dat [X] de overeenkomst wegens het
ontbreken van zijn
schriftelijke toestemming zou vernietigen en zij gehouden zou zijn
tot
teruggave van wat zij op grond van die overeenkomst had ontvangen c.q.
zou hebben
ontvangen.
39. Ingevolge artikel 6:76 BW is een schuldenaar,
als hij bij de uitvoering van een verbintenis
gebruik maakt van de hulp van
andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze
aansprakelijk als voor
eigen gedragingen. Deze bepaling dient analogisch te worden
toegepast in
geval bij de totstandkoming van een verbintenis gebruik gemaakt is van
een
tussenpersoon die kennelijk in opdracht en / of ten gunste van een van de
partijen gehandeld
heeft.
40. Als onbestreden door Dexia staat vast dat
Spaar Select voor haar bemiddeling een provisie
van Dexia ontvangen heeft.
Door Dexia is ook niet gemotiveerd weersproken, dat [Y]
geen enkele kennis
had van beleggen en de medewerker van Spaar Select [Y]
geadviseerd heeft de
overeenkomst te sluiten zonder deugdelijke informatie over de aard en
de
risico's van de overeenkomst te geven. Dit moet dus ook als vaststaand
beschouwd
worden. Gegeven deze feiten en omstandigheden moet geconstateerd
worden dat Spaar
Select niet als adviseur van [Y] opgetreden is, maar louter
ten gunste van Dexia (en
haarzelf) heeft gewerkt. Artikel 6:76 BW moet daarom
analogisch toegepast worden. De
ondeugdelijk advisering door Spaar Select aan
[Y] dient aan Dexia te worden toegerekend.
41. Dexia had daarom er redelijkerwijs rekening
mee moeten houden dat zij aan [Y] zou
moeten terugbetalen, wat zij op grond
van'de overeenkomst van haar had ontvangen. Dexia
mocht zich dan ook niet als
rechthebbende van de vordering in de zin van artikel 3:120 lid 1
BW
beschouwen. Zij dient de aan haar bij de aanvang van de overeenkomst door
[Y]
betaalde rente ad € 9.594,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
24
maart 2005 terug te betalen. Het tweede onderdeel van de vordering van [X]
en [Y] dient
dan ook te worden toegewezen.
42. Bij het derde onderdeel van de vordering
hebben eisers geen belang, aangezien de eerste
twee onderdelen van de
vordering worden toegewezen.
43. Gegeven de vernietiging door [X] van de
overeenkomst van Dexia met [Y]
hebben eisers er recht en belang bij dat de
registratie van die overeenkomst bij het BKR
geschrapt zal worden. Op grond
van de wet is Dexia verplicht aangesloten bij het BKR en kan
zij dus uit dien
hoofde zich tegenover derden, in casu eisers, beroepen op de regefs die
voor
haar uit hoofde van die aansluiting bij het BKR gelden. Door eisers is
niet bestreden, dat
Dexia op grond van die regels niet verder kan gaan dan
aan BKR te melden dat [X]
de overeenkomst van haar met [Y] bij brief d.d. 24
maart 2005 van de gemachtigde
van eisers heeft vernietigd en dat bij het
onderhavige vonnis de vernietiging van de
overeenkomst voor recht verklaard
is. In deze zin zal het vierde onderdeel van de vordering
van eisers worden
toegewezen, waarbij de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
44. Als de in het ongelijk gestelde partij moet
Dexia veroordeeld worden in de kosten van deze
procedure die aan de zijde van
eisers gevallen zijn.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat de
door [Y] op of omstreeks 19 juni 2002 met Dexia
gesloten
effectenlease-overeenkomst met contractnummer [nummer] bij brief d.d.
24
maart 2005 van de gemachtigde van eisers buitengerechtelijk vernietigd
is;
II. veroordeelt Dexia tot terugbetaling
aan [Y] van € 9.594,--, te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf 24
maart 2005;
III. gebiedt Dexia om per aangetekende brief
aan het Bureau Krediet Registratie te Tiel met
afschrift aan eisers binnen
veertien dagen na betekening van dit vonnis, te melden dat
[X] de
overeenkomst van Dexia met [Y] bij brief d.d. 24 maart 2005 van
de
gemachtigde van eisers heeft vernietigd en dat dat bij het onderhavige vonnis
voor
recht is verklaard;
IV. veroordeelt Dexia om bij niet voldoening
aan dit gebod aan eisers een dwangsom te
betalen van € 100,- per dag dat aan
dit gebod niet wordt voldaan;
V. bepaalt dat boven een bedrag van €
10.000,- geen dwangsommen meer verbeurd zullen
worden;
VI. veroordeelt Dexia in de kosten van de
procedure die aan de zijde van eisers gevallen zijn
en die tot aan deze
uitspraak begroot worden op€ 1.077,60, waarvan € 192,-- wegens
griffierecht,
€ 85,60 inclusief BTW wegens explootkosten en € 800,- inclusief BTW
als
salaris gemachtigde;
VII. wijst het meer en anders gevorderde
af;
VIII. verklaart dit vonnis - met uitzondering van de
verklaring voor recht - uitvoerbaar bij
voorraad.
Aldus gewezen door mr. F.M.P.M. Strengers,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 29 november 2006 in tegenwoordigheid
van de griffier.Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL