in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
gemeente [gemeente],
eiseres in conventie,
verweerster in
reconventie,
gemachtigde mr. L.E.M, de Vries-Blom,
tegen
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres
in reconventie,
gemachtigde Swier & Van der Weijden
Gerechtsdeurwaarders.
Partijen zullen hierna [X] en Dexia worden
genoemd.
1. De
procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt
uit:
- de dagvaarding van 6 augustus 2009, met producties;
-
de rolmededeling van 18 augustus 2009 waarbij [X] op de voet van artikel 111,
derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) is geïnstrueerd
een nadere conclusie te nemen;
- de nadere conclusie van [X], met één
productie;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende
conclusie van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis
van 28 oktober 2009 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
en
- het proces-verbaal van comparitie van 18 december 2009 met de
daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis
bepaald.
2. De
feiten
2.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder
algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio Lease B.V. (hierna:
Labouchere of Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar
rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2. [X] heeft eind oktober 1996 met Dexia
(Labouchere) een overeenkomst tot effectenlease gesloten met de naam "Security
Effect" (hierna: de Security Effect overeenkomst). Deze overeenkomst had een
looptijd van 60 maanden en de leasesom bedroeg ƒ 63.719,20 (€ 28.914,51). Ter
uitvoering van deze overeenkomst werden effecten ("waarden") aangekocht voor een
totaal aankoopbedrag van ƒ 40.076,20. In de overeenkomst is in artikel 5, voor
zover van belang, het volgende bepaald:
"Bank Labouchere N. V. te Amsterdam garandeert
lessee na afloop van deze lease-overeenkomst een minimum verkoopopbrengst van de
waarden van zegge: f 40.076,20. [ ]".
2.3. De Security Effect overeenkomst is tot
stand gekomen via een tussenpersoon van de verzekeringsmaatschappij ZLM waar [X]
was verzekerd, Don Risicobeheer te Middelburg (hierna: de tussenpersoon). De
heer E. Lefèvre (hierna: Lefèvre), die ook de verzekeringen voor [X] regelde, is
namens de tussenpersoon voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst bij [X]
thuis geweest.
2.4. In 1999 is [X] met geld uit een erfenis
van haar ouders, wederom via Lefèvre, de volgende overeenkomst tot effectenlease
aangegaan waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia
(Labouchere):
Nr. Contractnr. Datum Naam
overeenkomst Leasesom
Looptijd
1 21402955 23-07-1999 Capital
Effect
€54.155,04 240 maanden
2.5. In 2000 ontving [X] uit de Security
Effect overeenkomst een uitkering van ruim € 20.000. Via Lefèvre heeft [X] met
dit geld in augustus 2000 onder meer de volgende twee overeenkomsten tot
effectenlease ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als
wederpartij Dexia (Labouchere):
Nr. Contractnr. Datum
Naam
overeenkomst Leasesom Looptijd
2 56086623 30-8-2000 Profit
Effect Vooruitbetaling € 24.805,32 120
maanden
3 56086624 30-8-2000 Profit Effect
Vooruitbetaling € 24.805,32 120 maanden
De onder 2.4 en 2.5 genoemde overeenkomsten zullen
hierna tezamen worden aangeduid als de 'lease-overeenkomsten' en elk
afzonderlijk met het nummer uit de linkerkolom.
2.6. Ook in november 2000 heeft [X] nog drie
overeenkomsten tot effectenlease (weer met de naam 'Profit Effect', dit keer met
maandbetaling) met Dexia afgesloten.
2.7. Bij brief van 25 november 2005 heeft
(de advocaat van) [X] de leaseovereenkomsten (alsmede de drie onder 2.6
genoemde overeenkomsten) buitengerechtelijk vernietigd, met een beroep op, onder
meer, dwaling.
2.8. Bij brief van 11 januari 2006 heeft
Dexia aan (de advocaat van) [X] bericht het beroep op dwaling niet te
aanvaarden.
2.9. Met betrekking tot de onder 2.6
genoemde overeenkomsten hebben partijen op 8 mei 2009 een minnelijke regeling
getroffen.
2.10. Op grond van de lease-overeenkomsten heeft
[X] aan Dexia de volgende bedragen aan termijnbetalingen (en/of
vooruitbetaling) voldaan:
lease-overeenkomst 1: € 17.033,50;
lease-overeenkomst
2: € 6.779,46;
lease-overeenkomst 3: € 6.797,25.
Dexia heeft op grond van de overeenkomsten de volgende
bedragen (aan dividenden en andere uitkeringen) aan [X] uitgekeerd:
lease-overeenkomst 1: € 3.069,10;
lease-overeenkomst
2: € 1.004,61;
lease-overeenkomst 3: € 1.004,61.
2.11. Per 4 juli 2006 heeft Dexia met betrekking
tot de lease-overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld op grond waarvan [X] nog
de volgende bedragen aan Dexia was verschuldigd:
lease-overeenkomst 1: € 1.448,98;
lease-overeenkomst
2: € 7.284,40;
lease-overeenkomst 3: € 7.304,41.
[X] heeft deze bedragen niet aan Dexia
voldaan.
2.12. Ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomsten was gescheiden en woonde zij alleen. Zij ontving een
WAO-uitkering.
3. Het
geschil
in conventie
3.1. [X] vordert, dat de kantonrechter bij
vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij
voorraad,
primair
I. voor recht verklaart dat de
lease-overeenkomsten zijn vernietigd, althans deze vernietigt,
met
veroordeling van Dexia tot terugbetaling van al hetgeen [X] in het kader van
de
lease-overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, te vermeerderen met de
wettelijke rente over
die betalingen vanaf de dag van de betalingen tot aan
de dag der algehele voldoening,
subsidiair
II. voor recht
verklaart dat Dexia jegens [X] onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling
van Dexia tot vergoeding van de schade te begroten op het totaal van de bedragen
die [X] op grond van de lease-overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, te
vermeerderen met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de
betalingen tot aan de dag der algehele voldoening, en
III. [X] kwijt van
eventuele aanvullende betalingsverplichtingen uit hoofde van de
lease-overeenkomsten,
primair en subsidiair
IV. Dexia veroordeelt
tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, begroot op € 3.391,50,
althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
V. Dexia beveelt om binnen
10 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat
de registratie van [X] bij het BKR te Tiel ongedaan wordt gemaakt, zulks op
straffe van een dwangsom,
een en ander met veroordeling van Dexia in de
proceskosten.
3.2. [X] legt aan haar vordering, kort
weergegeven, het volgende ten grondslag. Primair stelt [X] zich op het standpunt
dat zij de lease-overeenkomsten rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van
dwaling. Dexia heeft nagelaten haar te informeren over de risico's, in het
bijzonder het restschuldrisico, die aan de leaseovereenkomsten zijn verbonden.
[X] vijst daarbij in het bijzonder op het volgende. Zij heeft eerst de Security
Effect overeenkomst afgesloten met de minimale opbrengst clausule zodat aan die
overeenkomst geen restschuldrisico was verbonden. Dexia, althans de
tussenpersoon, heeft haar vervolgens geadviseerd de lease-overeenkomsten aan te
gaan en haar deze aangeboden als vergelijkbare overeenkomsten, wederom zonder
restschuldrisico. Dexia en de tussenpersoon hebben haar er in ieder geval niet
uitdrukkelijk op gewezen dat aan deze overeenkomsten wel een restschuldrsisico
was verbonden.
Subsidiair stelt [X] dat Dexia haar zorgplicht jegens haar
heeft geschonden en aldus onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3. Dexia voert, voor zover voor de
beoordeling van belang, als volgt verweer. Zij stelt allereerst niet
aansprakelijk te zijn voor het handelen van de tussenpersoon. Van dwaling is ook
geen sprake. De lease-overeenkomsten zijn zelf voldoende duidelijk over de aard
en werking daarvan en (dus) ook over de daaraan verbonden risico's. Dexia
verwijst ter onderbouwing van haar standpunt in het bijzonder naar de arresten
van de Hoge Raad van 5 juni 2009 (LJN BH2815 en LJN BH2811) waarin in de daar
voorliggende zaken ook het beroep op dwaling werd afgewezen. Ten aanzien van het
beroep op schending van de zorgplicht verwijst Dexia ook naar de hiervoor
genoemde arresten van de Hoge Raad.
in reconventie
3.4. Dexia vordert veroordeling van [X] tot
betaling aan haar van € 13.698,61, zijnde het totaal van de openstaande bedragen
van de eindafrekeningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli
2006 (10 dagen na de eindafrekeningen), en met veroordeling van [X] in de
proceskosten.
3.5. [X] voert verweer. Op de stellingen van
partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De
beoordeling
in conventie
Aansprakelijkheid voor
tussenpersonen
4.1. Dexia is aansprakelijk voor het handelen
en nalaten van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de
lease-overeenkomsten. De kantonrechter zoekt in dit verband aansluiting bij
artikel 6:76 BW. Dexia heeft bij het aangaan van de overeenkomsten gebruik
gemaakt van de tussenpersoon en is voor de (daarbij plaatsgevonden hebbende)
mededelingen en gedragingen van deze tussenpersoon jegens [X] op gelijke
wijze aansprakelijk als voor eigen gedragingen. Daaraan kan nog worden
toegevoegd dat het een eigen verantwoordelijkheid is van Dexia als bank en
effecteninstelling om er zorg voor te dragen dat de afnemers van haar producten
de informatie ontvangen die behoort bij haar zorgplicht. Dexia dient erop toe te
zien dat tussenpersonen die voorlichting naar behoren geven en dient bij gebreke
daarvan zelf voor de noodzakelijke informatie zorg te dragen. Een en ander vindt
steun in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN
AZ9722, rechtsoverweging 2.15) en de beslissing van de Beroepscommissie van het
DSI van 27 januari 2005 (JOR 2005, 67).
Dwaling
4.2. Het beroep op
dwaling van [X] slaagt indien aan de volgende vereisten is voldaan. Dexia,
althans de tussenpersoon, heeft [X] niet of onvoldoende geïnformeerd over het
aan de lease-overeenkomsten verbonden restschuldrisico. Dexia, althans de
tussenpersoon, wist dat aan de lease-overeenkomsten een restschuldrisico was
verbonden, althans behoorde dit te weten. Dexia, althans de tussenpersoon, wist
dat het voor [X] essentieel was dat de lease-overeenkomsten voor haar geen
risico met zich brachten en Dexia, althans de tussenpersoon, moest er rekening
mee houden dat [X] dit punt dwaalde.
4.3. [X] heeft ter onderbouwing van haar
beroep op dwaling (zoals deels onder 3.2 al is weergegeven) gewezen op het
volgende. [X] wilde met de leaseovereenkomsten geen financieel risico lopen en
heeft dit ook aan de tussenpersoon in de persoon van Lefèvre kenbaar gemaakt, al
voordat zij de Security Effect overeenkomst afsloot. De Security Effect
overeenkomst voldeed ook aan haar wensen op dit punt. Met deze overeenkomst liep
zij immers geen restschuldrisico. In 1999, toen zij de erfenis van haar ouders
ontving, heeft zij aan de tussenpersoon (Lefèvre) gevraagd of hij voor haar weer
een soortgelijk product (als de Security Effect overeenkomst) had waar geen
(restschuld)risico aan zat. Lefèvre heeft aangegeven dat hij voor haar een
soortgelijk product had en haar geadviseerd lease-overeenkomst 1 (Capital
Effect) af te sluiten. Afgaand op de mededelingen van Lefèvre heeft [X]
vervolgens lease-overeenkomst 1 afgesloten in de veronderstelling dat zij met
deze overeenkomst ook geen restschuldrisico liep. [X] heeft van Lefèvre of Dexia
geen brochures ontvangen met informatie over de door haar af te sluiten
lease-overeenkomst 1. In 2000 heeft[X] wederom op advies van de tussenpersoon
(Lefèvre) lease-overeenkomsten 2 en 3 afgesloten. Lefèvre heeft haar bij die
gelegenheid door hem zelfgemaakte rekenvoorbeelden getoond waaruit bleek dat [X]
na driejaar al een behoorlijk bedrag aan winst zou kunnen ontvangen. [X] heeft
Lefèvre nog gevraagd wat er zou gebeuren als de koersen zouden dalen, maar
volgens Lefèvre zou dit niet gebeuren. In de door Lefèvre gemaakte en aan [X]
overhandigde rekenvoorbeelden wordt niet gerept van een
restschuldrisico.
Lefèvre heeft [X] geen gelegenheid gegeven om
lease-overeenkomsten 2 en 3 goed te bekijken voordat zij deze ondertekende. Hij
zei haar bovendien dat dat niet nodig was omdat deze precies inhielden wat hij
haar medegedeeld en uitgelegd. De tussenpersoon adviseerde [X] al langere tijd
(over verzekeringen) en was op de hoogte van de persoonlijke en financiële
situatie van [X]. Als [X] had geweten dat zij met de lease-overeenkomsten een
restschuldrisico liep, had zij de overeenkomsten nooit afgesloten. Aldus steeds
[X].
4.4. Dexia heeft ter onderbouwing van haar
verweer in eerste instantie slechts gewezen op de arresten van de Hoge Raad van
5 juni 2009 en een (groot) aantal vonnissen en arresten van diverse hoven en
rechtbanken. Ter comparitie heeft zij tot haar verweer in aanvulling hierop nog
aangevoerd dat in lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 geen minimale opbrengst
clausule is opgenomen en dat [X] dit (dus) zelf had kunnen lezen, zodat van
dwaling geen sprake kan zijn.
4.5. De kantonrechter overweegt als volgt.
Vast staat dat [X] eerst de Security Effect overeenkomst heeft afgesloten
waarmee zij geen restschuldrisico liep. Vervolgens heeft zij via dezelfde
tussenpersoon via wie zij deze overeenkomst had afgesloten leaseovereenkomsten
1, 2 en 3 afgesloten. Vast staat ook dat de tussenpersoon wist dat [X]
uitdrukkelijk geen financiële risico's wenste te lopen, nu Dexia de gang van
zaken rond de totstandkoming van de lease-overeenkomsten zoals geschetst door
[X] niet heeft betwist. De tussenpersoon behoorde er daarom rekening mee te
houden dat [X] dwaalde bij het aangaan van lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 omdat
daarin, naar hij wist of in ieder geval behoorde te weten, wel een aanzienlijk
(restschuld)risico aanwezig was. Het lag onder deze omstandigheden op het moment
van afsluiten van deze latere overeenkomsten op de weg van de tussenpersoon om
[X] erop te wijzen dat [X] met deze nieuwe producten meer risico liep en dat
deze producten op dit (voor [X] essentiële punt afweken van de eerder door haar
afgesloten Security Effect overeenkomst. De tussenpersoon had met andere woorden
een mededelingsplicht. Omdat Dexia, althans de tussenpersoon, zoals [X]
gemotiveerd stelt en Dexia niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist,
haar heeft gezegd dat lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 eenzelfde soort product
waren als de Security Effect overeenkomst en haar in ieder geval niet
uitdrukkelijk op het aan deze overeenkomsten verbonden extra (restschuld)risico
heeft gewezen, doet [X] terecht een beroep op dwaling. Aan alle vereisten voor
een geslaagd beroep op dwaling is dan voldaan. Het verweer van Dexia dat [X]
zelf in de lease-overeenkomsten had kunnen lezen dat in deze overeenkomsten geen
minimale opbrengst clausule was opgenomen, baat Dexia in dat geval niet. Of de
tussenpersoon aan [X] de brochures die betrekking hebben op de
lease-overeenkomsten aan [X] heeft overhandigd (hetgeen [X] betwist) kan ook in
het midden blijven. Nu Dexia, althans de tussenpersoon, een onjuiste mededeling
heeft gedaan over het karakter van de lease-overeenkomsten dan wel haar
medelingsplicht ter zake heeft geschonden, kan zij er geen beroep meer op doen
dat [X] bij nader onderzoek zelf had kunnen zien hoe de producten in elkaar
staken en welke risico's eraan waren verbonden. Het onderhavige geval wijkt dan
ook op een belangrijk punt af van de zaken waarin de Hoge Raad in zijn arresten
van 5 juni 2009 het beroep van de afnemers op dwaling heeft afgewezen. [X] had
immers eerst de Security Effect overeenkomst afgesloten waarmee zij geen
restschuldrisico liep. Het beroep op dwaling van [X] slaagt derhalve en [X]
heeft de lease-overeenkomsten bij brief van 25 november 2005 dan ook
rechtsgeldig vernietigd.
4.6. Nu de lease-overeenkomsten rechtsgeldig
zijn vernietigd dienen alle betalingen van [X] aan Dexia op grond van de
lease-overeenkomsten te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen [X] op
grond van de overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen. Op grond van de
lease-overeenkomsten heeft [X] totaal € 30.610,21 aan Dexia betaald waarop een
bedrag van € 5.078,32 voor ontvangen uitkeringen in mindering moet worden
gebracht, zodat Dexia per saldo een bedrag van € 25.531,89 aan [X] moet
restitueren.
Wettelijke rente
4.7. De
gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over het door Dexia te restitueren
bedrag vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt.
Uit de brief van Dexia van 11 januari 2006 mocht [X] afleiden dat Dexia tekort
zou schieten in de nakoming van haar terugbetalingsverplichtingen. In een
dergelijk geval treedt verzuim in zonder ingebrekestelling. De wettelijke rente
zal daarom worden toegewezen vanaf 11 januari 2006 over het totaal van de voor
die datum door [X] aan Dexia gedane betalingen verminderd met het totaal van de
voor die datum door [X] van Dexia ontvangen uitkeringen. Over de na 11 januari
2006 door [X] aan Dexia gedane betalingen is wettelijke rente verschuldigd met
ingang van de dag van elke betaling, verminderd met de over de na 11 januari
2006 door [X] van Dexia ontvangen uitkeringen berekende wettelijke rente vanaf
de dag van ontvangst van die uitkeringea
Buitengerechtelijke kosten
4.8.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen nu onvoldoende is
gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding
van processtukken en instructie van de zaak waarvoor de proceskostenveroordeling
een vergoeding pleegt in te sluiten.
BKR
4.9. Nu [X] ingevolge dit
vonnis geen betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering
met betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen met dien verstande dat
de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn
waarbinnen Dexia aan haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden
gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Proceskosten
4.10. Dexia zal als de in
het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan
de zijde van [X] tot op heden begroot op:
Griffierecht
€ 208,00
Dagvaarding
85,98
Salaris gemachtigde 800,00
(2 pnt x € 400)
+
Totaal
€ 1.093,98
.
4.11. De overige stellingen van partijen behoeven
geen behandeling meer.
in reconventie
4.12. Gelet op de uitkomst van de procedure in
conventie, zullen de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
4.13. Dexia zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 400,00 aan
salaris gemachtigde (0,5 x 2 pnt x € 400).
5. De
beslissing
De kantonrechter
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat de
lease-overeenkomsten buitengerechtelijk zijn vernietigd,
5.2. veroordeelt Dexia aan [X] te betalen
een bedrag van € 25.531,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over het
totaal van de voor 11 januari 2006 door [X] aan Dexia gedane betalingen, vanaf
11 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen
met de wettelijke rente over elke na 11 januari 2006 aan Dexia verrichte
betaling vanaf het moment van betaling, verminderd met de wettelijke rente over
de na die datum van Dexia ontvangen uitkeringen vanaf het moment van ontvangst,
tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3. veroordeelt Dexia in de kosten van het
geding, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.093,98, voorzover
verschuldigd, inclusief btw,
5.4. veroordeelt Dexia om binnen veertien
dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Krediet Registratie te Tiel te
berichten dat [X] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer heeft, op
straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze
veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,
5.5. verklaart deze veroordelingen
uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst af het meer of anders
gevorderde,
in reconventie
5.7. wijst de vorderingen af,
5.8. veroordeelt Dexia in de kosten van het
geding, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 400,00, voor zover
verschuldigd, inclusief btw.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel,
kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2010 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL