Y,
wonende te B.,
eiseres in het incident ex
artikel 217 Rv,
procureur: mr L.E.J. Jonker
in het geding tussen:
X,
wonende te B,
appellant in de hoofdzaak bij
exploot van dagvaarding
van 1 oktober 2007,
verweerder in het incident ex
artikel 217 Rv,
procureur: mr L.E.J. Jonker,
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde bij gemeld
exploot,
verweerster in het incident ex artikel 217 Rv,
procureur: mr J.E.
Benner,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda,
sector kanton, locatie Breda gewezen vonnis van 1 augustus 2007 tussen appellant
– X – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde – Dexia –
als eiseres in conventie, verweerster in
reconventie.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr.
322679/cv/04-6028)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar
voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij incidentele memorie van 4 maart 2008 heeft
eiseres in het incident – Y – een incidentele vordering tot voeging en
tussenkomst ex artikel 217 Rv ingesteld.
X presenteert zich in deze
incidentele memorie als (mede)eiser in het incident, doch in procesrechtelijke
zin komt daar geen betekenis aan toe.
2.2. Vervolgens heeft Dexia een memorie van antwoord in
het incident genomen.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd
en uitspraak in het incident gevraagd.
3. De beoordeling van de incidentele
vordering
3.1. In de hoofdzaak heeft Dexia X gedagvaard en (in
conventie) betaling gevorderd van een bedrag van € 28.824,49, vermeerderd met
rente en kosten, zulks uit hoofde van in maart 2000 tussen X en de
rechtsvoorgangster van Dexia gesloten aandelenleaseovereenkomst genaamd
“WinstVerDriedubbelaar” met nummer 74402892.
3.2. In reconventie heeft X gevorderd voormelde
overeenkomst te vernietigen althans nietig te verklaren, alsmede Dexia te
veroordelen tot terugbetaling van de door X betaalde inleg ad € 8.226,02,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2005, althans een in goede
justitie te bepalen datum.
3.3. De rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda,
heeft bij het vonnis waarvan beroep (in conventie) X veroordeeld tot betaling
van een bedrag van € 6.160,57 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart
2003. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van X
afgewezen.
3.4. Y vordert dat het hof haar zal toelaten om zich te
voegen aan de zijde van X en te mogen tussenkomen in de hoofdzaak tussen Dexia
en X, met veroordeling van Dexia in de kosten van het incident.
3.5. Y heeft aan haar incidentele vordering ten
grondslag gelegd dat voormelde overeenkomst tussen Dexia en X een
huurkoopovereenkomst is, een species van de overeenkomst van koop op afbetaling,
waarvoor X ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW de (schriftelijke) toestemming
van zijn echtgenote Y behoefde. Y stelt dat zij die toestemming niet heeft
verleend, om welke reden zij de overeenkomst – nadat zij op 20 augustus 2004 met
het bestaan daarvan bekend raakte – bij brief van 25 augustus 2004 (productie 2
bij incidentele memorie van 4 maart 2008) buitengerechtelijk heeft
vernietigd.
3.6. Gelet daarop wil Y de in artikel 1:89 lid 5 BW
bedoelde vorderingen instellen tegen Dexia, te weten de vordering tot
terugbetaling van de door X betaalde inleg, vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf de dag van betaling door X.
3.7. Het hof begrijpt de incidentele vordering van Y als
een vordering tot voeging. X heeft immers in eerste aanleg een reconventionele
vordering ingesteld tot terugbetaling van de (door X betaalde) inleg,
vermeerderd met de wettelijke rente. Y beoogt blijkens haar incidentele memorie
niet meer of anders dan toewijzing van deze reconventionele vordering van
X.
3.8. Dexia heeft in de memorie van antwoord in het
incident aangevoerd dat de onderhavige effectenleaseovereenkomst (op nader in de
hoofdzaak uiteen te zetten gronden) niet kwalificeert als koop op afbetaling
zodat de toestemming van de echtgenote van X niet vereist was. Dexia heeft zich
echter om proceseconomische redenen gerefereerd aan het oordeel van het
hof.
3.9. X heeft geen memorie van antwoord in het incident
genomen maar heeft reeds op voorhand in de appeldagvaarding geconcludeerd tot
toewijzing van de incidentele vordering van Y.
3.10. Voor toewijzing van een verzoek tot voeging is
voldoend dat blijkt van een belang van Y bij de uitkomst van de procedure tussen
X en Dexia in verband met de feitelijke of juridische gevolgen die zij mogelijk
van het vonnis in die procedure zal ondervinden.
3.11. Bij de beantwoording van de vraag of Y het door
haar gestelde belang in de zin van artikel 217 Rv heeft om zich te voegen aan de
zijde van X, gaat het om de beantwoording van de vraag of het
toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 sub d BW al dan niet mede betrekking
heeft op de hiervoor onder 3.1. vermelde effectenleaseovereenkomst.
3.12. Naar het (in het kader van dit incident
voorlopige) oordeel van het hof kwalificeert de onderhavige overeenkomst als
overeenkomst van koop op afbetaling. Het hof overweegt daartoe dat sprake is van
een zogenaamde ‘WinstVerDriedubbelaar’ ten aanzien waarvan dit hof reeds bij
arresten van 1 februari 2005 (met rolnummers C0400309, C0400310, C0400311, zie
JOR 2005, 69) en van 1 augustus 2005 (met rolnr. C0500462, zie NJF 2006, 452)
heeft geoordeeld dat sprake is van een huurkoopovereenkomst voor het aangaan
waarvan toestemming van de andere echtgenoot is vereist. De Hoge Raad heeft
inmiddels in een vergelijkbare zaak een gelijkluidend oordeel gegeven (HR 28
maart 2008, C07/155). Nu Dexia niet heeft aangevoerd waarom dat in het
onderhavige geval anders zou zijn, gaat het hof er (in dit incident) vanuit dat
X ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW voor het aangaan van de hiervoor onder
3.1. vermelde overeenkomst de toestemming van echtgenote Y
behoefde.
3.13. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat
de incidentele vordering behoort te worden toegewezen, nu Y er belang bij heeft
om met eigen argumenten de reconventionele vordering te ondersteunen die X in
eerste aanleg heeft ingesteld.
3.14. Nu Y de incidentele vordering voorts tijdig heeft
ingesteld gelet op artikel 353 lid 1 jo 218 Rv, zal het hof deze vordering
toewijzen.
3.15. Nu het hof de incidentele vordering tot voeging
zal toewijzen, heeft Y geen afzonderlijk belang meer bij haar incidentele
vordering tot tussenkomst, zodat laatstgenoemde vordering zal worden
afgewezen.
3.16. Het hof zal de beslissing over de kosten van dit
incident aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
4. De uitspraak
Het hof:
in het incident:
laat Y, wonende te B., toe als gevoegde partij in de
tussen X en Dexia aanhangige hoofdzaak;
reserveert de proceskosten van dit incident tot het
eindarrest in de hoofdzaak;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 19 augustus
2008 voor memorie van grieven aan de zijde van X.
Dit arrest is gewezen door mrs. Begheyn, Hendriks-Jansen
en Riemens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van
dit hof op 8 juli 2008.
griffier
rolraadsheer
w.g.
w.g.
Noot PAL:
Advocaat van partijen X en Y is de heer mr. L.C.M.
Jurgens te Amsterdam, Herengracht 503, Postbus 15524, 1001 NA, Amsterdam, 020 –
626 70 39, info@duvekot.nl.
Deze uitspraak is ook van groot belang voor zaken
waarbij de klant door Dexia is gedagvaard voor het betalen van de restschuld,
openstaande termijnen, rente en kosten, MAAR de inleg niet meer kan worden
teruggekregen omdat men te laat was met vernietigen van het contract (binnen
drie jaar nadat de echtgenoot/partner bekend is geraakt met het bestaan van het
contract).
Ook in die zaken is het heel zinvol als de echtgenoot of
geregistreerd partner zich voegt in de rechtszaak.
Het niet hebben gegeven van toestemming kan namelijk
altijd nog worden gebruikt om verweer te voeren tegen de eis van Dexia tot
betaling. Zie artikel van mr. Jurgens elders op de site van PAL en zie de
uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 6 december 2007 LJN: BB
9552.