Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
typ. cb
zaaknr. HD 103.001.425
ARREST VAN HET GERECHTSHOF
's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
eerste kamer, van 9 september
2008,
gewezen in de zaak van:
[X],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND
N.V. ,
gevestigd te Amsterdam,
geintimeerde,
procureur: mr. J.E.
Benner,
als vervolg op het door het hof gewezen
tussenarrest van 27 november 2007 in het hoger beroep van het door de rechtbank
's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond, onder nummer 2056/04 gewezen
vonnis van 25 augustus 2004. Het hof zal de nummering van dat arrest
voortzetten.
6. Het verdere
procesverloop
Bij voormeld tussenarrest heeft het hof Dexia een
bewijsopdracht verstrekt en iedere verdere beslissing aangehouden.
Ter
uitvoering van de verstrekte bewijsopdracht heeft Dexia twee getuigen doen
horen. [X] heeft afgezien van contra-enquête.
Dexia heeft, onder overlegging
van één productie, een memorie na enquête genomen, en [X] een antwoordmemorie na
enquête.
Ten slotte hebben partijen gefourneerd voor arrest.
7. De verdere
beoordeling van het geschil
7.1. Het hof heeft Dexia in de
gelegenheid gesteld te bewijzen dat [Y] al op een zodanig tijdstip van de
overeenkomsten tussen [X] en Dexia op de hoogte was, dat haar brief van 17
februari 2005 door Dexia niet is ontvangen binnen drie jaar nadat de bevoegdheid
om deze vernietigingsgrond in te roepen aan [Y] ten dienste was komen te
staan.
7.1.1. De getuige [X] heeft verklaard dat pas na
ontvangst van de brief van de deurwaarder, naar de getuige meent was dat in
augustus 2004, hij zijn vrouw heeft verteld over de overeenkomsten die hij met
Dexia had gesloten. [X] heeft voorts verklaard dat hij niet met zijn vrouw heeft
gesproken over het afsluiten van aandelenlease-overeenkomsten, dat hij de
financiële administratie beheert en dat hij de bankpost openmaakte van de
gemeenschappelijke rekening waarvan de maandelijkse aan Dexia te betalen
termijnen werden afgeschreven. Ook heeft hij verklaard dat hij zijn vrouw
huishoudgeld gaf, en dat zij destijds geen pinpas had van de gemeenschappelijke
bankrekening.
De getuige [Y] heeft in gelijke zin verklaard. Zij heeft
verklaard dat in augustus 2004 een deurwaarder aan de deur stond en haar een
gesloten enveloppe overhandigde die zij 's-avonds aan haar man heeft gegeven.
Haar man heeft toen pas tegen haar gezegd dat hij de overeenkomsten had
gesloten, aldus [Y]. Ook heeft zij verklaard dat haar man de bankzaken doet en
de bankpost openmaakt, en dat zij huishoudgeld van hem krijgt.
7.1.2, Het hof is van oordeel dat uit deze
verklaringen niet kan worden afgeleid hetgeen Dexia diende te
bewijzen.
7.1.3. Dexia heeft betoogd dat uit het feit dat
het salaris van [X] en [Y] op de gemeenschappelijke bankrekening werd gestort,
en van die bankrekening de maandelijks aan Dexia te betalen termijnen werden
afgeschreven kan worden afgeleid dat [Y] van de overeenkomsten op de hoogte was.
Het hof deelt dit standpunt niet, üit de verklaringen van de getuigen, zoals
hiervoor weergegeven, blijkt immers dat de bankafschriften door [X] werden
opengemaakt en opgeruimd, dat [Y] de bankafschriften nooit bekeek omdat de
financiële zaken door [X] werden beheerd, en dat [Y] zich daarmee ook overigens
niet bemoeide.
7.2. Nu Dexia er niet in is geslaagd
te bewijzen dat [Y] te laat een beroep op nietigheid heeft gedaan, moet er van
worden uitgegaan dat zij de nietigheid tijdig heeft ingeroepen. De
overeenkomsten met [X], op nakoming waarvan Dexia zich in deze procedure
beroept, zijn derhalve rechtsgeldig vernietigd. Grief l slaagt
derhalve.
7.3. Dexia heeft in de paragrafen
3.39-3.60 van haar memorie van antwoord haar verweer aangevuld, en op een aantal
gronden aangevoerd dat de vernietiging van de overeenkomsten niet met zich
brengt dat de vordering van Dexia geheel moet worden ontzegd. Dexia heeft een
beroep gedaan op (analoge) toepassing in het onderhavige geval van de art.
6:278, op art. 3:53 lid 2 BW en op art. 6:210 lid 2 BW.
Daaraan heeft zij ten
grondslag gelegd dat het beroep op art. 1:88 BW uitsluitend is ingegeven door
het feit dat op de aandelen een koersverlies is geleden hetgeen [X] en zijn
echtgenote op Dexia proberen af te wentelen. In elk geval kunnen de gevolgen van
de overeenkomsten, die ook een kana boden op koersstijging, niet meer ongedaan
gemaakt worden, althans moet [X] de waarde in het economische verkeer van de
door hem genoten prestatie aan Dexia vergoeden.
7.4. Over deze verweren van Dexia
overweegt het hof als volgt.
7.4.1. Deze verweren zijn eerder aan de orde
geweest in het arrest van de Hoge Raad van 2 8 maart 2008 (LJN: BC283 7), waarin
de Hoge Raad oordeelde dat de in dat arrest aan de orde zijnde
aandelenlease-overeenkomst moet worden aangemerkt als een huurkoop en dat op
grond van art. 1:88 lid 3 BW voor het aangaan van deze overeenkomst de
schriftelijke toestemming van de andere echtgenoot is vereist, en dat deze
derhalve op grond van art. 1:89 BW de nietigheid ervan wegens het niet voldoen
aan dit vereiste kan inroepen.
7.4.2. De Hoge Raad heeft in rechtsoverweging
4.10. van dat arrest de door Dexia aan de art. 6:278 BW, 3:53 lid 2 en 6:210 BW
ontleende verweren verworpen. De Hoge Raad heeft daartoe overwogen dat het
verweer dat Dexia wil ontlenen aan art. 6:278 BW niet valt te rijmen met de
strekking van art. 1:88 BW de andere echtgenoot te beschermen tegen het zonder
zijn toestemming aangaan van de daarin bedoelde rechtshandelingen. Ten aanzien
van het beroep op art. 3:53 lid 2 en art. 6:210 BW overwoog de Hoge Raad dat de
veronderstelling van Dexia dat de aande-lenlease-overeenkomst moet worden
aangemerkt als een kansovereenkomst, waarbij de wederpartij het genot heeft
gehad van de mogelijkheid dat de koersen van de aandelen zouden stijgen, onjuist
is.
7.4.3. Gelet op het vorenstaande dienen de door
Dexia in het onderhavige geding gevoerde verweren, waartoe gelijkluidende
argumenten naar voren zijn gebracht als in de zaak waarover de Hoge Raad moest
oordelen, te stranden.
7.5. Gelet op het bovenstaande slaagt
grief 1. De overige grieven behoeven mitsdien geen behandeling
meer.
7.6. De vernietiging van de
overeenkomsten tussen Dexia en [X] heeft tot gevolg dat deze overeenkomsten
achteraf bezien reeds nietig zijn geweest vanaf het moment waarop zij werden
gesloten. Daarmee is de grondslag komen te ontvallen aan de vordering van Dexia
tot betaling van de eindafrekening, vermeerderd met de wettelijke rente, welke
vordering immers is gegrond op de vernietigde overeenkomsten.
7.7. Het voorgaande voert tot de
slotsom dat het beroepen vonnis, waarbij deze vordering en de gevorderde
buitengerechtelijke kosten zijn toegewezen, niet in stand kan blijven en dat de
vordering van Dexia alsnog zal worden afgewezen. Dexia zal als de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in eerste aanleg en in
hoger beroep worden veroordeeld.
8. De
uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank '
s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond, van 25 augustus 2004;
en
opnieuw recht doende:
wijst de vordering van Dexia af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in
eerste aanleg en in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [X]
begroot op:
in eerste aanleg nihil voor verschotten en nihil voor salaris
advocaat
en in hoger beroep € 324,78 voor verschotten en € 2.582 voor salaris
advocaat;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij
voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs.
Begheyn, Feddes en Riemens en in het openbaar uitgesproken op 3 september
2008.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL