Vonnis in de zaak van:
1. [X],
2.
[Y],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
verder te
noemen: [X - Y],
gemachtigde: mr P. A. aan de Kerk,
tegen
de besloten vennootschap AEGON FINANCIËLE
DIENSTEN B.V.,
statutair gevestigd te 's-Gravenhage, kantoorhoudende
te Leeuwarden,
gedaagde,
verder te noemen: Aegon,
gemachtigde: dw Van
der Velde.
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van
de volgende stukken:
- de dagvaarding van 12 oktober
2006;
- de conclusie van antwoord;
-
de conclusie van repliek;
- de conclusie van
dupliek.
Feiten
2. Op grond van hetgeen door partijen
over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde stukken, een en ander voor
zover niet of onvoldoende weersproken, kan in deze zaak van het volgende worden
uitgegaan:
a. Tussen [X - Y] en Aegon zijn op 13 september 1999 drie
effectenlease-overeenkomsten gesloten met de naam "Koopsom Vliegwiel" onder de
nummers [nummer], [nummer] en [nummer] (verder: de overeenkomsten).
b.
Op de overeenkomsten zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Koopsom
Vliegwiel (verder: de Bijzondere Voorwaarden).
c. De overeenkomsten
betreffen het beleggen met geleend geld en hebben een looptijd van 60
maanden.
d. De overeenkomsten houden in dat de belegger een bedrag
leent van Aegon tegen een rente van 10,50% per jaar, waarvoor door Aegon
aandelen worden gekocht, die door haar in lease aan de belegger worden
verstrekt. Een bedrag van € 2.273,39, zijnde de contante waarde van de
renteverplichtingen wordt binnen 2 weken na het sluiten van het contract
betaald. Op de 15de dag van de 59ste maand moet een bedrag van ƒ 100,-
(€
45,38) worden voldaan in mindering op de hoofdsom van de geldlening. Het restant
van de geldlening (de aankoopsom van de aandelen) moet aan het einde van de
looptijd van de overeenkomsten worden voldaan, waarna de belegger eigenaar wordt
van de onderliggende aandelen. Desgewenst kan het restant van de geldlening
worden verrekend met de verkoopopbrengst van de onderliggende
aandelen.
e. In geval van tussentijdse beëindiging van de
overeenkomsten heeft de belegger recht op teruggave van de helft van de op dat
moment nog niet vervallen renteverplichting. Deze teruggave wordt verrekend met
het saldo van de verkoopopbrengst van de onderliggende aandelen en de restant
hoofdsom van de geldlening. Indien de uitkomst hiervan negatiefis, dient de
belegger het tekort aan Aegon te betalen.
f. Bij de
totstandkoming van de overeenkomsten is [X - Y] geadviseerd door Van de Ven
Assurantiën Gennep BV.
g. [X - Y] hebben ingevolge de
overeenkomsten van Aegon telkens 156 aandelen geleased in de volgende fondsen:
Ahold (33 aandelen), Dordt.Petr. (23 aandelen), TPG (47 aandelen), ING (22
aandelen) en Wolters Kluwer (31 aandelen). De totale leasesom per overeenkomst
bedraagt € 7.857,83 en is opgebouwd uit het aankoopbedrag van de aandelen ad €
5.584,44 en rente ad € 2.273,39.
h. Gedurende de looptijd van de
overeenkomsten hebben [X - Y] een bedrag ad € 819,07 aan dividenden
ontvangen.
i. De overeenkomsten zijn op 1 september 2004
afgelopen. [X - Y] hebben hun contracten verlengd. Bij conclusie van antwoord
heeft Aegon aangegeven dat de restschuld per contract € 412,22
bedraagt.
Vordering
3. [X - Y] vorderen dat bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad,:
I
primair:
a. voor recht wordt verklaard dat bij brief
van 1 mei 2006 de nietigheid van de overeenkomsten rechtsgeldig is ingeroepen op
grond van artikel 3:40 lid 2 BW-wegens het ontbreken van de Wte vergunning aan
de zijde van Van de Ven;
b. meer subsidiair:
voor recht
wordt verklaard dat bij brief van 1 mei 2006 rechtsgeldig de nietigheid is
ingeroepen op grond van artikel 3:40 lid 2 BW wegens het ontbreken van de Wck
vergunning aan de zijde van Aegon;
c. meer
subsidiair:
voor recht wordt verklaard dat de overeenkomsten bij brief
van 1 mei 2006 werden vernietigd of nietig verklaard, althans wordt ontbonden,
wegens dwalingen/of misbruik van
omstandigheden
d. meer subsidiair:
voor recht wordt verklaard dat, indien Aegon de aankoopgegevens
inzake effecten niet overlegt, de overeenkomsten nimmer zijn
aangevangen;
e. meer subsidiair:
voor recht wordt
verklaard dat, indien Aegon de aankoopgegevens inzake effecten niet overlegt, de
overeenkomsten zijn ontbonden;
II Aegon op grond van het sub a
t/m e gevorderde dan wel wegens wegens schending van haar (precontractuele
zorgplicht) als gevolg van misleidende reclame, dan wel wegens het niet tot
standkomen van de overeenkomsten, wordt veroordeeld tot schadevergoeding, voor
zover nodig op te maken bij staat, onder meer betreffende de inleg c.q. de
termijnen, met rente;
III Aegon wordt veroordeeld de (A) registratie bij het
BKR te Tiel ongedaan te maken;
IV Aegon wordt veroordeeld in de kosten van de
procedure.
4. [X - Y] voeren aan dat de tussenpersoon
Van de Ven over een vergunning ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer (Wte)
diende te beschikken, daar deze als cliëntenre-misier dient te worden beschouwd;
dat Van de Ven in strijd met artikel 7 Wte heeft gehandeld, hetgeen op grond van
artikel 3: 40 lid 2 BW de door bemiddeling van Van de Ven gesloten
overeenkomsten nietig maakt. In elk geval is de bijzondere zorgplicht die op
haar ex B artikel 24 Besluit toezicht effectenverkeer 1995 rustte, geschonden,
alsmede artikel 33 lid 1 onder c Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999.
De gedragingen van Van de Ven zijn aan Aegon toe te rekenen. Aegon beschikt
voorts niet over een vergunning ingevolge de Wet op het consumentenkrediet (Wck)
en heeft misbruik van de omstandigheden gemaakt in de zin van artikel 3:44 BW.
Subsidiair voeren zij aan dat Aegon toerekenbaar tekortgeschoten is in haar
(pre-contractuele) zorgplicht jegens hem. Zij had enige vorm van zekerheid tegen
koersdaling moeten aanbieden. Zij had hen voorafgaande aan de totstandkoming van
de overeenkomsten moeten informeren omtrent de werkelijke aard, inhoud en
betekenis van de overeenkomsten en de daaraan verbonden risico's, Het aan hen
verstrekte informatiemateriaal is daarover onduidelijk en misleidend. In zoverre
is er naar hun mening sprake van misleiding. Verder beroepen zij zich op
dwaling. [X - Y] bestrijden dat zij hun rechten verwerkt hebben ter gelegenheid
van de verlenging van de overeenkomsten. Zij voeren aan dat zij de
overeenkomsten hebben verlengd om hun schade te beperken. Zij hadden niet de
middelen om de restschulden te betalen.
Tenslotte betwist [X - Y] dat de
onderliggende aandelen daadwerkelijk door Aegon zijn gekocht.
Verweer
5. Aegon heeft geconcludeerd tot afwijzing
van de vorderingen van [X - Y], althans matiging van de gevorderde
restitutieverplichting/vergoeding en veroordeling van [X - Y], uitvoerbaar bij
voorraad, in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
de achtste dag na het te wijzen vonnis. Kort zakelijk weergegeven komt het
verweer op het volgende neer: De vordering tot vernietiging op grond van dwaling
is verjaard. Overigens wordt de dwaling betwist. Er is geen sprake van
misleidende reclame. Er is sprake van rechtsverwer-king. [X - Y] hebben op 16
juli 2004 een vragenformulier voor het verlengen van de overeenkomsten ingevuld.
Zij hebben blijkens de inhoud daarvan bewust gekozen voor verlenging. Aegon
bestrijdt zij dat zij haar zorgplicht geschonden heeft, dan wel jegens [X - Y]
onrechtmatig heeft gehandeld of misbruik gemaakt heeft van omstandigheden. Zij
bestrijdt dat zij tekortgeschoten is in haar informatieverstrekking over de aard
en inhoud van de overeenkomsten en de daaraan verbonden risico's en zich heeft
bediend van misleidende reclame. Zij is niet verplicht een verzekering tegen een
restschuld af te sluiten. Aegon kan niet worden aangesproken op het gedrag van
de tussenpersoon. De Wck is volgens Aegon niet op de overeenkomsten van
toepassing en overigens zijn de bepalingen van de overeenkomsten daarmee niet
strijd. Het ontbreken van een vergunning ex artikel 9 Wck maakt de
overeenkomsten niet nietig. Tenslotte beroept Aegon zich op artikel 6:278 BW en
op eigen schuld van [X - Y].
Beoordeling
Rechtsverwerking?
6. Het meest verstrekkende verweer betreft
het beroep op rechtsverwerking. Volgens vaste jurisprudentie (zie o.a. HR 29
september 1995 NJ 1996, 89 en HR 24 april 1998 NJ 1998, 621) is voor een
geslaagd beroep op rechtsverwerking vereist dat er sprake is van bijzondere
omstandigheden waardoor bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen is
gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, dan wel
de wederpartij in haar positie onredelijk zou worden benadeeld indien de
gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldendzou maken. In het onderhavige geval
beroept Aegon zich op opgewekt vertrouwen, waartoe zij verwijst naar de door [X
- Y] bij de contractsverlenging ingevulde en ondertekende
antwoordcoupon.
7. Daarin hebben [X - Y] op de
vraag:
"Heeft u er vertrouwen in dat de beurs de komende jaren zal
stijgen
aangekruist het antwoord
"Ja"
op de vraag:
"Accepteert u dat een eventuele
restschuld groter kan worden?
hebben zij aangekruist het
antwoord
"Nee"
en op de vraag:
"Hoe nerveus wordt u als de
fondsrendementen sterk fluctueren?
hebben zij aangekruist het
antwoord
"Redelijk"
Vervolgens hebben [X - Y] gekozen voor de mogelijkheid
van contractsverlenging tegen een gunstig rentetarief en daarbij uitdrukkelijk
de kans aanvaard dat op 1 september 2009 een restschuld bestaat of dat een
bestaande restschuld is toegenomen. Aldus hebben zij te kennen gegeven dat zij
zich bewust waren van het feit dat de vraag of van de restschuld bepaald werd
door het koersverloop van hun effecten en dat zij een risico namen door de
overeenkomsten te verlengen.
8. Dit een en ander in aanmerking nemende is
de kantonrechter van oordeel dat hiermee naar de maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onverenigbaar is dat [X - Y] zich vervolgens in de onderhavige
procedure op de gronden die zij daartoe aangevoerd hebben beroepen op misbruik
van omstandigheden, dwaling en niet-nakoming door Aegon van haar zorgplicht
(voor zover het gaat om het inwinnen van informatie omtrent de financiële
situatie van [X - Y], het waarschuwen voor de mogelijke risico's) en op de
stelling dat de effecten niet zijn aangekocht. In zoverre treft het beroep van
Aegon op rechtsverwerking derhalve doel.
Strijd met de Wte?
9. Zelfs al zou de tussenpersoon Van de Ven
vergunningsplichtig ingevolge artikel 9 Wte zijn geweest, dan leidt het feit dat
een vergunning ontbrak niet tot nietigheid van de overeenkomsten, daar dit
voorschrift niet de strekking heeft de geldigheid van de door bemiddeling van
Van de Ven gesloten overeenkomsten aan te tasten. Dit betekent dat ook
het
ontbreken van een Wte vergunning aan de kant van Aegon niet de nietigheid
van de overeenkomsten tot gevolg heeft.
Toepasselijkheid Wck?
10. [X - Y] heeft zich er op beroepen dat deze
overeenkomsten nietig dan wel vernietigbaar zijn, wegens het ontbreken van een
Wck vergunning van Aegon.
11. Overwogen wordt dat in de Wck onder
krediettransactie onder meer wordt verstaan iedere overeenkomst en ieder
samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de
kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de
kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (artikel 1 aanhef
en sub a onder 1 Wck). De onderhavige overeenkomsten kenmerken zich onder meer
hierdoor dat
Aegon aan [X - Y] een bedrag ter beschikking heeft gesteld,
waarover [X - Y] rente verschuldigd waren, en welk bedrag zij gedurende de
looptijd dienden terug te betalen. Aldus voldoen deze overeenkomsten aan
bovengenoemde definitie. In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis
bij art. 1 Wck (Kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68) onder meer
vermeldt:
"Centraal in de wet staat het begrip
krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te
omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de
verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer
formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via
juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.
"
Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de
Wck is voldaan, is deze wet op de onderhavige overeenkomsten van
toepassing.
12. Hierbij is in aanmerking genomen dat de
overeenkomsten niet vallen onder de uitzondering van artikel 4 lid 1 onder h
Wck. In het onderhavige geval was immers geen sprake van het verstrekken van
zekerheid door middel van belening van effecten van [X - Y], reeds omdat volgens
de voorwaarden de onderhavige aandelen niet eerder dan aan het einde van de
looptijd eigendom zouden worden van [X - Y]. Ook uit de memorie van toelichting
op de Wck (Kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin - kort
samengevat - wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor
heeft gekozen deze niet onder de Wck te brengen omdat de bestendige praktijk is
dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de
effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat
het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie
als de onderhavige waarin van belening geen sprake is. De hiertegenover staande
opvatting - die blijkt uit de beantwoording van Kamervragen door de Minister van
Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel Handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz.
3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001,
Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op
het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (Kamerstukken II 2000-2001, 27
869, nr. 3, blz. 3) - dat aandelenlease-constructies onder de uitzondering van
artikel 4 lid 1 onder h Wck vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze
interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en
de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor
geciteerde passage in de
memorie van toelichting op de Wck, en gaat uit van
de kennelijk onjuiste opvatting dat aandelenlease-constructies mede inhouden dat
de kredietnemer aan de kredietgever zekerheid verstrekt op aandelen die hem (de
kredietnemer) in eigendom toebehoren.
Ontbreken vergunning ex artikel 9
Wck
13. Nu vast is komen te staan dat de Wck op de
onderhavige overeenkomst van toepassing is, staat tevens vast dat Aegon over een
vergunning als bedoeld in artikel 9 Wck diende te beschikken. Aegon erkent geen
Wck vergunning te hebben (gehad), doch meent dat dit niet meebrengt dat de
overeenkomst nietig of vernietigbaar zijn.
14. De kantonrechter deelt het standpunt van
Aegon dat uit de systematiek van de Wck volgt dat het sluiten van een onder het
bereik van de Wck vallende kredietovereenkomst zonder te beschikken over de
vereiste vergunning, de overeenkomst niet nietig of vernietigbaar maakt, maar
slechts leidt tot strafbaarheid van de kredietinstelling. In de Wck is immers
telkens nauwkeurig aangegeven welke afwijkingen van de bepalingen van die wet
leiden tot nietigheid dan wel vernietigbaarheid. Daarentegen kent die wet geen
bepaling die inhoudt dat het ontbreken van de vergunning leidt tot nietigheid of
vernietigbaarheid van de kredietovereenkomst, doch wordt het sluiten van
kredietovereenkomst zonder vergunning in artikel 69 Wck strafbaar
gesteld.
15. De vernietigbaarheid van de overeenkomsten
volgt ook niet uit artikel 3:40 lid 2 BW, aangezien het vergunningvereiste van
artikel 9 Wck niet de strekking heeft de geldigheid van zonder die vergunning
gesloten overeenkomsten aan te tasten en het ontbreken van de vergunning
ingevolge artikel 3:40 lid 3 BW derhalve niet leidt tot vernietigbaarheid van de
overeenkomsten.
slotsom
16. Het voorgaande leidt ertoe dat geen van de
vorderingen van [X - Y] toewijsbaar is. Het gevorderde zal worden afgewezen met
veroordeling van [X - Y] in de kosten.
Beslissing
De kantonrechter:
Wijst het gevorderde af.
Veroordeelt [X - Y] in de proceskosten aan de zijde van
Aegon, tot op heden vastgesteld op € 400,00 wegens salaris van haar gemachtigde,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de achtste dag na de
uitspraak van dit vonnis.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Von Maltzahn,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2007 in
het bijzijn van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL