Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK
MAASTRICHT
Sector Kanton, locatie
Sittard-Geleen
Rolnr.: 08-2546
zaaknr: 299574
Vonnis d.d. 17 december
2008
in de zaak van:
de buitenlandse vennootschap VARDE
INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin
(Ierland),
eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. Schras, advocaat te
Spijkenisse;
tegen:
[X],
wonend te
[woonplaats],
gedaagde,
procederend in persoon.
1. Het verloop
van de procedure
Eiseres, verder te noemen "Varde", heeft
gedaagde, verder te noemen "[X]", onder mede-betekening van vier producties
gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter te Sittard.
[X] heeft bij brief van 26 augustus 2008
geantwoord onder overlegging van twee producties.
Door Varde is vervolgens een conclusie van
repliek genomen, waarop [X] bij brief van 16 november 2008 met twee producties -
te beschouwen als conclusie van dupliek - heeft gereageerd.
Ten slotte is vonnis bepaald, waarvan de
uitspraak is vastgesteld op heden.
2. Het
geschil
2.1 Tussen Dexia en [X] zijn op respectievelijk
16 februari 1999 en 10 juni 1999 twee overeenkomsten strekkende tot
effectenlease - te beschouwen als huurkoopovereenkomsten -tot stand gekomen met
de nummers 37280242 en 74205614 (exploot dagv. prod. 2). Na beëindiging van de
overeenkomsten bleek de opbrengst van de aandelenverkoop niet toereikend om de
afgesloten lening ten behoeve van de aandelenaankoop te voldoen. Op 28 maart
2003 hebben zowel [X] als zijn echtgenote door middel van de ondertekening van
het 'Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod' (exploot prod. 3) een aanbod van
Dexia aanvaard tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, strekkende
tot het bereiken van een minnelijke regeling ter zake van de uit de voornoemde
overeenkomsten voortvloeiende restschuld.
2.2 De vorderingsrechten van Dexia zijn
krachtens cessie overgegaan op Varde. Uit hoofde van de
vaststellingsovereenkomst maakt Varde aanspraak op betaling van:
contractnr.
37280242: € 3.120,29
(hoofdsom)
219,01 (rente tot 10-01-2008)
contractnr.
74205614
9.515,86
(hoofdsom)
667,93 (rente tot 10-01-2008)
buitengerechtelijke
kosten 1.895.41
TOTAAL € 15.418,50
Ondanks aanmaningen en sommaties heeft [X] geen
betaling aan Varde gedaan.
2.3 Op grond van het vorenstaande vordert
Varde dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij
voorraad:
[X] zal veroordelen om aan haar tegen behoorlijk
bewijs van kwijting te betalen de som van € 15.418,50, te vermeerderen met de
wettelijke rente over € 12.636,15 vanaf 10 januari 2008 tot aan de dag der
algehele voldoening,
met veroordeling van [X] in de kosten van het
geding met inbegrip van nakosten.
2.4 [X] heeft verweer tegen de vordering
gevoerd.
3. De
beoordeling
3.1 Uit de stukken blijkt onomstotelijk dat
[X] en zijn echtgenote het zogenoemde 'Dexia aanbod' hebben aanvaard. Daarmee
hebben zij een overeenkomst met Dexia gesloten die, zoals de kantonrechter ook
ambtshalve uit andere Dexia/Vardezaken bekend is, beschouwd moet worden als een
vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk
Wetboek. Met een dergelijke overeenkomst wordt beoogd een onzekerheid of een
geschil te beëindigen of te voorkomen. Concreet in het licht van de
Dexia-probiematiek: er wordt een regeling getroffen met betrekking tot de
betaling van de restschuld (zie 2.1). De totstandkoming van een
vaststellingsovereenkomst betekent voorts dat verweren (bezwaren) die de
wederpartij van Dexia (hier: [X]) heeft gevoerd - of had kunnen voeren - tegen
de oorspronkelijk gesloten effectenlease-overeenkomsten, worden
prijsgegeven.
3.2 In zijn conclusie van dupliek brengt [X]
onder punt 2 een aantal bezwaren m tegen de in 1999 door hem met Dexia gesloten
overeenkomsten yan effectenlease. Gezien het hierboven overwogene kan dat
verweer echter geen doel meer treffen. Het is nu eenmaal zo dat [X] - en deze
keer met goedvinden van zijn echtgenote - een vaststellingsovereenkomst met
Dexia heeft gesloten en daar zit hij aan vast. [X] kan bij dupliek (zie punt 1)
wel zeggen dat hij misleid is en dat het Dexia aanbod in 2003 "zonder er
goed over na te denken" is getekend, maar het blijft geheel onduidelijk
door wie en waardoor hij dan zou zijn misleid, terwijl het enkele feit dat hij
mogelijk niet goed heeft nagedacht toch moeilijk aan Dexia kan worden
verweten.
3.3 [X] wordt sedert januari 2008
bijgestaan door de Kredietbank Limburg (KBL) in het kader van
schuldhulpverlening. Hij bepleit een betalingsregeling met Varde, maar zijn
bemiddelaar bij KBL, dhr. de Jongh, zou nul op het rekest hebben gekregen omdat
de dagvaarding inmiddels was uitgebracht [X] wijt dit aan het feit dat hij
sedert februari 2007 is verhuisd en geeft ook wel toe dat hij zijn
adreswijziging mogelijk niet aan Dexia heeft doorgegeven. Voor zover [X] meent
dat Dexia en/of Varde vanwege het niet reageren zijnerzijds "op de eerste
brief" (dupliek onder punt 3) bij de gemeente had dienen te informeren of
[X] wellicht was verhuisd, verwerpt de kantonrechter die zienswijze. Een niet
reageren kan evenzeer betekenen dat de betrokkene 'zijn kop in het zand steekt'
en dus niet wil reageren. Bovendien blijft het de verantwoordelijkheid van
iemand zelf om zijn/haar nieuwe adres aan derden door te geven.
Overigens
voert Varde bij repliek aan dat geen betalingsregeling is getroffen
"aangezien de schuldbemiddelaar van gedaagde nog nadere gegevens zou
verstrekken hetgeen niet is gebeurd".
Gelet op hetgeen [X] omtrent zijn
financiële positie heeft aangevoerd geeft de kantonrechter Varde sterk in
overweging - alsnog - een betalingsregeling met [X] te treffen. Waar de wal het
schip dreigt te keren is goede stuurmanskunst immers noodzaak.
3.4 Het zal inmiddels duidelijk zijn dat
[X] niet aan een veroordeling kan ontkomen; [X] beschikt eenvoudigweg niet
(meer) over rechtens relevant verweer. Evenmin wordt de hoogte van de vordering
betwist. De vordering wordt derhalve toegewezen, met dien verstande dat het
bedrag aan buitengerechtelijke kosten zal worden beperkt tot € 700,- conform het
liquidatietarief. Voorts wordt de vordering ter zake van nakosten afgewezen.
Voor vergoeding van nakosten dient immers de weg van artikel 237, lid 4 van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te worden gevolgd.
3.5 Als in het ongelijk gestelde partij
wordt [X] veroordeeld in de proceskosten.
4. De
beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [X] om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan Varde te betalen een bedrag van € 14.223,09, te vermeerderen met de
wettelijke rente over € 12.636,15 vanaf 10 januari 2008 tot aan de dag der
algehele voldoening;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding aan
de zijde van Varde, tot aan deze uitspraak begroot op € 88,71 aan kosten
dagvaarding, € 201,- aan vastrecht en € 300,- voor salaris
gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.
Groen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL