Het gebruik maken van deze uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

     RECHTBANK ALMELO
 
     zaaknummer: onbekend
     datum uitspraak vonnis: 1 juni 2005
 
     Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
 
     de naamloze vennootschap
     DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
     gevestigd te Amsterdam,
     eiseres,
     verderte noemen Dexia,
     procureur:mr. J. Vestering,
     advocaat:mr. H. Post,
 
     en
 
     [X],
     wonende te [woonplaats],
     gedaagde,
     verder te noemen [X],
     procmeur: mr. E.H. Hoeksma.
 

     Het procesverloop
 
     Na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 10 februari 2004 heeft Dexia te eerst
     dienende dage een akte overlegging productiesgenomen.
     [X] heeft geconcludeerd van antwoord, Dexia van repliek tevens akte voorwaardelijke
     wijziging van eis.
     Na de conclusie van dupliek zijdens [X] en een akte uitlating producties zijdens Dexia
     hebben partijen vonnis verzocht.
 

     De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
 
1.   Dexia ligt - als rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., eveneens handelend onder de
     handelsnaam Legio en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V. - baseert haar
     vordering op een zogenaamde aandelenlease-overeenkomst genaamd WistVerDriedubbelaar
     onder contractnummer ------- . (productie 1 en 2).
 
2.   Het totaal van de aankoopbedragen van de in overeenkomst betrokken aandelen bedraagt
     € 19.721.52, het totaal van de te betalen rente tijdens de looptijd van 36 maanden van deze
     overeenkomst bedraagt € 4.137,84, derhalve de totaal overeengekomen (lease-)som
     € 23.859.36.
 
3.   Door het verstrijken van de overeengekomen looptijd is de overeenkomst geëindigd.In
     verband hiermee heeft Dexia aan [X] een eindafrekening verzonden voor het totaalbedrag
     van € 11.207,60, welk bedrag Dexia opeisbaar van [X] te vorderen heeft (productie3).
 
4.   Verhoogd met de contractuele rente ad 0,96% per maand vanaf 7 juli 2003 tot en met
     18 september 2003, buitengerechtelijke incassokosten en BTW daarover bedraagt de
     vordering van Dexia een bedrag van € 12.345,69, als bij dagvaarding gevorderd.
 

     Het verweer
 
5.   Kort samengevat stelt [X] tot zijn verweer:
 
      a. Bij [X] heeft de wil ontbroken tot het aangaan van een aandelenlease-overeenkomst
         althans is de overeenkomst te vernietigen wegens dwaling.
 
      b. De door Dexia met [X] gesloten overeenkomst is nietig casu quo dient vernietigd te
         worden wegens strijd met wettelijkebepalingen en daarop gebaseerde regelgeving.
         Subsidiair heeft Dexia de op haar rustendezorgplichtop diversepunten en bij diverse
         gelegenheden verzaakt.Dat levert toerekenbaar tekortschieten door Dexia op en maakt
         dat het contract tussenpartijenontbondendientte worden.
 
      c. [X] betwist de hoogte van de ingestelde vordering met name waar hem teveel in rekening
         is gebracht bij het kopen van de aandelen.
 
      d. Dexia handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door betaling van de
         restschuld te verlangen.
 
      e. De vorderingen van Dexia moeten leiden tot niet-ontvankelijk verldaring of afwijzing op
         grond van hiervoor samengevat te verweren.
 

      De beoordeling
 
6.   De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige aandelenlease-overeenkomst zodanige
      kenmerken van kredietverlening omvat, dat bepalingen van de Wet Consumenten Krediet van
      toepassing zijn, welke wet door de rechtbank ambtshalve is toe te passen.
 

7.    Wet op het consumentenkrediet (WCK)
 
7.1   In de Wet op het consumentenkrediet(hierna:WCK) wordt onder krediettransactie onder
       meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking
       dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt
       gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art. 1 aanhef
       en sub a onder 1 WCK).
 
7.2   De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich ondermeer hierdoor dat Dexia [X] een
       bedrag ter beschikking heeft gesteld waarover [X] periodiek rente diende te betalen en
       welk bedrag aan het einde van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze
       overeenkomst aan bovengenoemde definitie.
 
7.3   In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK ondermeer vermeldt:
       "Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen
       van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt
       gegeven van de verschillende elementen, waaruit eenkrediettransactie kan bestaan.Bij een
       meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via
       juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II 1986-
       1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK
       is voldaan, geldt deze wet.
 
7.4   Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan
       art. 4 lid 1 onder h WCK.
       In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening"
       van effecten van [X] , reeds omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen niet
       eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom aan [X] kunnen worden
       overgedragen. Ook in de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987,
       19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat
       betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de
       bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde
       van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het
       krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de
       onderhavige.
 
7.5   De hier tegenoverstaande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de
       Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998,nr. 1470,blz.
       3015-3016)en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001,
       669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het
       consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
       informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken 2000-2001.27 869,nr. 3,
       blz.3), dat aandelenlease-constructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen.kan niet tot
       een ander oordeel leiden.
       Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de
       bedoeling van de (toenmalige)wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in
       de memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat
       aandelenlease-constructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de
       kredietnemer op aandelen van hem.
 
7.6   Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari 2005 van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar
       (LJN AS 4746) is de rechtbank ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten
       tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld
       in art. 9 WCK beschikte, edoch deze eerstper 12 april 2003 verkregen heeft.
 
7.7   Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd met
       een dwingende wetsbepalingen niet vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend
       ziet op bescherming van één van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van
       toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987,19785, nr. 3, blz. 21) wordt hieromtrent
       immers gesteld:"Aanhet onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de
       visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord
       op de markt opereren en consumenten, geruggensteund door goede markt- en productinformatie,
       op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen. "Voorts vermeldt de memorie van antwoord
       op de WCK (kamerstukken II 1987-1988,19785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een
       zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt
       kunnen betreden.
 
7.8   Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk medegericht op
       bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten
       met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een
       goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere
       doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel
       financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2,
       waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens
       bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een.beter functionerende economie
       en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
       consument.
 
7.9   Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomst in
       onverbrekelijk verband staat met de rest van de overeenkomst aangezien door middel van het
       ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art. 3:41 BW).
 
7.10 De omstandigheid dat Dexia inmiddels een WCK-vergunning heeft verkregen betekent niet
       dat de overeenkomst,althans de betrokken rechthandeling alsnog geldig dient te worden
       geacht op grond van artikel 3:58 BW. Uit de toelichting bij dat artikel volgt dat
       bekrachtiging mogelijkis als de vereiste overheidstoestemming aanvankelijk ontbrak,
       maar nadien alsnog is verleend (PG Bk 3 BW, Deventer 1980 p. 247/8 en 245), echter
       alleen indien het individueel bepaalde rechtshandelingen betreft.
       Hier is echter sprake van een (noodzakelijke) vergunning voor het verrichten van een
       onbepaald aantal gelijksoortige handelingen.
 
7.11 Daarenboven is het de rechtbank uit eerder genoemde procedure Dexia - Cosar ambtshalve
       bekend uit de stellingen van Dexia, dat de per 12 april 2003 verkregen vergunning
       uitsluitend ziet op het verstrekken van renteloze leningen als bedoeld in het Dexia Aanbod,
       niet de ten deze aan de orde zijnde aandelenlease-constructies.
 

8.    Gevolgen
 
8.1  Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is de rechtsgrond die ten grondslag lag
      aan de wederzijds verrichte prestaties, (met terugwerkende kracht) daaraan komen te
      ontvallen. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is betaald dient als onverschuldigd in beginsel te
      worden terugbetaald (art. 6:203 lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen (financieel)
      hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de
      overeenkomst.
 
8.2  Die overeenkomst bestaat uit het door Dexia ter beschikking stellen van een geldsom tegen
      rente aan [X] en het door Dexia verwerven van bepaalde aandelen ter waarde van die
      geldsom ten behoeve van [X] waarbij partijen hebben afgesproken dat koersfluctuaties
      voor rekening van [X] komen.
      Dit uitgangspuntbrengt in beginsel met zich dat de aangekochte aandelen voor rekening van
      Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [X], nu de aankoop prijs van de
      aandelen gelijk is aan de ter beschikking gestelde geldsom. Voorts dient Dexia de door
      [X] betaalde rente in beginsel als onverschuldigd aan deze terug te betalen.
 
8.3  In casu is het echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
      (art. 6:2 lid 2 BW) dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van
      Dexia teniet wordt gedaan. Immers, aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst in
      rechte niet aan de orde zou zijn gekomen, indien de waarde van de aandelenten tijde van het
      expireren van de overeenkomst groter zou zijn geweest dan de ter beschikking gestelde
      geldsom.
 
      Gelet hierop, in het licht van art. 6:278 lid 2 BW zal iedere partij de helft van het
      saldo dat bestaat uit de restschuld ad € 11.207,60, voor verminderd met de door hem
      betaalde rentetermijnen (ad € 4.137,84), dienente dragen.
 
8.4  Derhalve wordt toegewezen het restant van het bedrag dat ten gunste van Dexia overblijft
      (€ 11.207.60: 2 = € 5.603,80 - € 4.137,84 = € 1465,96) ad € 1.465,96.
 
8.5  De overig gevoerde verweren behoeven met het oog op de nietigheid van de overeenkomst
      geen bespreking.
 
9.1  Nu Dexia grotendeels in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden
      gecompenseerd.
 

      De beslissing
 
      De rechtbank
 
I.    Veroordeelt [X] aan Dexia te betalen een bedrag van € 1.465,96
      (éénduizendvierhonderdvijfenzestig euro 96/100)te vermeerderen met wettelijke rente
      vanaf 19 september 2003 tot aan de dag der voldoening.
 
II.   Compenseertde proceskosten, des dat iedere partij de hare drage.
 
III.  Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
 
IV.  Wijst af het meer of anders gevorderde.
 

      Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer en is op woensdag 1 juni 2005
      uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.