RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
 
Kenmerk: CV 04-13414
Datum: 28 april 2005
 
251
 

Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:

de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
gevestigden kantoorhoudendete Amsterdam
 
eiseres inconventie
gedaagdeinreconventie
nader te noemen Dexia
 
gemachtigde: P. Swier, deurwaarder
 
t e g e n:
 
[X]
wonende te [woonplaats]
 
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
nader te noemer [X]
 
gemachtigde: mr. J.A. Vos
 
 
 
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
 
Bij vonnis van 28 april 2004 heeft de rechtbank Amsterdam de zaak in de stand waarin deze zich
bevond, ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de kantonrechter te Amsterdam en
als nieuwe roldatum 26 mei 2004 te 10.00 uur bepaald. Bij tussenvonnis van 17 juni 2004 is door
de kantonrechter bepaald, dat er voortgeprocedeerd kon worden. Dat is ookgebeurd. Vonnis is
bepaald op heden.
 
De volgende processtukken zijn ingediend:
 
-   de dagvaarding van 1 oktober 2003 inhoudende de vordering vam Dexia
-   de conclusie van antwoord - met eis in reconventie - van [X] met bewijsstukken
-   de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie van Dexia met bewijsstukken
-   de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie van [X] met bewijsstukken
-   de conclusie van dupliek in reconventie van Dexia met bewijsstukken
-   de akte waarin [X] reageert op die laatste bewijsstukken.
 

GRONDEN VAN DE BESLISSING
 
in conventie en reconventie
 
de feiten
 
1.   Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
 
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de naamlozevennootschap Bank
      Labouchère NV, te Amsterdam. Bank Labouchère N.V., hierna te noemen "de Bank",
      was op haar beurt de rechtsopvolgster vande besloten vennootschap Legio Lease B.V.
      en handelde onder andere onder de naam "Legio Lease".
 
1.2. [X] heeft naar aanleiding van een advertentie in een dagblad op 26 april 2000 met de
      Bank onder nummer 74...... een aandelenlease-overeenkomst, genaamd
      "WinstVerDriedubbelaar", gesloten. Naar zijn zeggen sloot [X] deze overeenkomst,
      aangezien hij en zijn partner [X1] vanwege een onvermijdelijke verhuizing op zoek
      waren naar een aantrekkelijke manier om na een aantal jaren sparen wat financiële
      ruimte te hebben.
 
1.3. Op grond van deze overeenkomst welke een looptijd had van 36 maanden en die dus op
      26 april 2003 eindigde, dlende [X] maandelijks € 113,46, zijnde de verschuldigde
      rente over de aankoopsom van de aandelenportefeuille, aan de Bank te voldoen alsmede
      € 45,38 (een deel van de aankoopsom van de aandelen) omstreeks de 35e maand en het
      restantbedrag van de aankoopsom van de aandelen ad € 19.421,62 bij het einde van de
      overeenkomst. Dat restantbedrag zou in beginsel bekostigd worden uit de
      verkoopopbrengst van de aandelen.
 
1.4. Ingevolge artikel 2 van de op de overeenkomst toepasselijke "Bijzondere Voorwaarden
      Effecten Lease" werden de aandelen, welke door de Bank in drie gelijke hoeveelheden bij
      de aanvang van de overeenkomsten 12 maanden c.q. 24 maanden nadien waren
      aangekocht, voorwaardelijk door de Bank overgedragen aan [X]. De voorwaarde was,
      dat [X] aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst zou hebben voldaan. De
      overdracht geschiedde door onverwijlde overschrijving van de aandelen nadat de Bank
      deze verkregen had, op naam van [X] in de administratie van de Bank
      overeenkomstig artikel 17 van de Wet Giraal Effectenverkeer, waarbij de eigendom van
      de aandelen door de Bank werd voorbehouden.
 
1.5. Voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst heeft [X] kennisgenomen van
      een advertentie van de Bank en is door de Bank vorenbedoeld contract met achterop de
      bijzondere voorwaarden van de Bank aan hem toegestuurd.
 
1.6. Bij briefd.d. 28 april2003 deelde Dexia aan [X] mede dat in verband met de afloop
      van de overeenkomst de geleaste effecten verkocht waren en dat hij een restschuld had
      die hij aan haar moest betalen. Bij die brief zond Dexia de eindafrekening, waarin
      stond dat in totaal nog € 11.032,26 door hem aan Dexia betaald moest worden. Dat
      bedrag moest binnen 10 dagen na dagtekening van de brief d.d. 28 april 2003 naar Dexia
      overgemaakt worden.
 
1.7. Bij brief d.d.10 juni 2003 heeft [X] tegen de gang van zaken geprotesteerd en zijn
      totale inzet teruggeëist. Hierop heeft DeXia bij brief d.d. 22 juli 2003 gereageerd door
      iedere aansprakelijkheid van de hand te wijzen en mee te delen niet op het verzoek tot
      terugbetaling van de reeds betaalde termijnen in te kunnen gaan.
 
in (voorwaardelijke) conventie
 
de vordering
 
2.  Dexia vordert, dat de kantonrechter bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
 
     a.  [X] zal veroordelen om aan haar te betalen de som van € 12.316,81,waarvan
          € 11.032,26 uit hoofde van voormelde overeenkomst van partijen, € 929,39 wegens
          buitengerechtelljke incassokosten en € 355,16 wegens tot en met 19 augustus 2003
          verschuldigd geworden contractueel bedongen rente van 0,96 % per maand;
 
     b.  [X] zal veroordelen om aan haar te vergoeden de wettelijke rente over € 11.032,26
          vanaf 20 augustus 2003 tot de dag der voldoening alsmede de kosten van deze
          procedure;
 
     onder de voorwaarde dat enig bedrag in reconventie wordt toegewezen
 
     c.  [X] zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag gelijk aan het verschil tussen
          de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst van partijen genoemde
          effecten en de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding
          van de overeenkomst, althans de waarde op het moment van verkoop;
 
3.  Dexia baseert haar vordering op de overeenkomst van partijen en de op die overeenkomst
     toepasselijke voorwaarden.Ter incasso van haar vordering heeft zij buitengerechtelijke kosten
     moeten maken.
 
4.  Het voorwaardelijke onderdeel van haar vordering onderbouwt Dexia met een beroep op
     artikel 6:278 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Blijkens de wetsgeschiedenis is het expliciete
     doel van deze bepaling te verhinderen dat een op enige grond bestaande vemietigings- of
     ontbindingsmogelijkheid verwordt tot een speculatie-instrument. In dit geval is hiervan sprake.
 
5.  Alvorens [X] overging tot het sluiten van de overeenkomst beschikte hij volgens Dexia over
     het contract, de bijzondere voorwaarden ,haar folder, een fiscale opinie en een
     rekenvoorbeeld. Bovendien heeft [X] zoals hijzelf stelt, een advertentie in een landelijk
     dagblad gelezen met betrekking tot het product WinstVerDriedubbelaar, welke nagenoeg
     dezelfde advertentie bevatte als de folder. Kopieën van de betreffende stukken zijn
     overgelegd door [X] bij zijn conclusie van antwoord. Er is voldoende informatie aan [X]
     door Dexia verstrekt. [X] is erop gewezen dat hij belegde met geleend geld. Hij is gewezen
     op de risico's van beleggen met geleend geld. De Bank heeft niet de indruk gewekt dat het
     ging om een vorm van sparen. In de folder werd expliciet uitgelegd wat de werking van de
     optieconstructie voor de belegger was.
 
6.  Hieruit concludeert Dexia dat van bedrog noch van misbruik van omstandigheden sprake
     geweest is. Zij heeft zich ook niet schuldig gemaakt aan misleidende reclame. Zij heeft niet in
     strijd met de artikelen 32 en 33 Nadere Regels (NR 99) gehandeld. Ook buiten artikel 33 NR
     bestond er geen rechtsregel die de Bank gebood [X] uitvoeriger over de risico's die aan de
     overeenkomst verbonden waren, te informeren dan zij gedaan heeft. Het totale
     aankoopbedrag, de totaal verschuldigde rente en de som van beide worden in het contract
     prominent vermeld. De verplichting dat totale bedrag aan de Bank te betalen, wordt niet als
     een risico gepresenteerd, maar als uitgangspunt. Het "risico" dat [X] aanvaardde, was
     bovendien geen risico waarvan de inschatting bijzondere deskundigheid vergde.
 
7.  Dexia acht ook de verwijten dat zij haar bijzondere zorgplicht niet nagekomen zou zijn,
     ongerechtvaardigd. Primair neemt zij het standpunt in dat zij geen plicht tot het inwinnen van
     informatie over [X] had, nu de aangeboden dienstverlening een nadere invulling
     behoefde. Ookde saldibewakingsplicht van de Bank was in dit geval niet aan de orde.
 
het verweer
 
8.  [X] verweert zich tegen deze vordering en voert daar toe aan dat hij onvoldoende, onjuist
     en onvolledig door Dexia is voorgelicht en dat hij door haar is misleid over de risico's van de
     overeenkomst. Hij bestrijdt dat hij meer informatie ontvangen heeft dan een advertentie in een
     landelijk dagblad en het contract met de bijzondere voorwaarden. Hij is zich niet ervan bewust
     geweest (en evenmin erop gewezen) dat hij geld leende waarmede hij risicovol belegde. Hij
     heeft geen moment rekening gehouden met de mogelijkheid van het ontstaan van een
     restschuld. Zijn financiële risico was, naar hij uit de informatie begrepen heeft, beperkt. Zou hij
     wel juist en voldoende ingelicht zijn, dan zou hij deze overeenkomst niet zijn aangegaan. Hij
     wijst erop dat hij en zijn partner slechts geringe inkomsten hebben.
 
9.   Primair beroept [X] bij wege van veweer zich erop dat Dexia door de essentiële risicovolle
     eigenschappen van de WinstVerDriedubbelaar te hebben verzwegen dan wel wat dat betreft
     onjuiste opgave gedaan te hebben, opzettelijke misleiding gepleegd heeft. Indien vooraf zou
     zijn meegedeeld dat hij een restschuld zou kunnen opbouwen die groter kon zijn dan zijn
     totale inleg, zou hij zeker niet de overeenkomst met de Bank zijn aangegaan. Daarnaast
     beroept hij zich ook erop dat de Bank misbruik gemaakt heeft van zijn onwetendheid,
     ondeskundigheid en onbekendheid met beleggen in het algemeen en de onderhavige
     ondoorzichtige beleggingsconstructie in het bijzonder. Wetende van de aan de overeenkomst
     klevende risico's en [X]'s onbekendheid daarmee, heeft dat de Bank er nietvan
     weerhouden de overeenkomst met hem aan te gaan.
 
10. Subsidiair verweert [X] zich door zich erop te beroepen dat de overeenkomst van partijen
     wegens dwaling nietig is vanwege de door de Bank geschonden mededelingsverplichting. De
     Bank had in ieder geval voldoende en juiste mededelingen moeten doen omtrent de
     (bijzondere) risico's van de onderhavige aandelenlease-overeenkomst, de kosten, de
     winstafroming, prognoses en de wijze van financiering van de constructies, zodat hij op de
     hoogte zou zijn geweestvan de juiste producteigenschappen. Zou de Bank dat gedaan
     hebben, dan zou hij de overeenkomst niet gesloten hebben.
 
11. Mochten deze weren niet opgaan, dan beroept [X] zich erop dat Dexia jegens hem
     toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingenen dat deze
     wanprestatie van Dexia de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt [X] doet bij
     wijze van verweer een beroep op de ontbinding van de overeenkomst.
 
12. Dat verwijtbaar tekortschieten van Dexia bestaat enerzijds uit haar misleidende reclame
     jegens hem, anderzijds uit het overtreden van de op haar rustende zorgverplichting en uit
     hoofde van de regelgeving in het kader van de Wet Toezicht Effectenverkeer. [X] heeft
     gemotiveerd aangegeven waaruit deze tekortkomingen precies hebben bestaan.
 
13. Indien en voorzover hij op grond van de overeenkomst van partijen nog enig bedrag aan
     Dexia moet betalen, beroept [X] zich op verrekening met wat Dexia aan hem nog moet
     betalen en wat hij in reconventie van Dexia vordert.
 
in reconventie:
 
de vordering
 
14. [X] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voorzover uitvoerbaar bij voorraad:
 
primair
 
     a. voor recht zal verklaren dat de overeenkomst van partijen is vemietigd, althans is
         ontbonden;
 
     b. Dexia zal veroordelen om aan hem € 3.971,10, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf
         25 februari 2004 tot de dag der voldoening te betalen;
 
     c. Dexia zal veroordelen in de kosten van deze procedure;
 
subsidiair
 
     d. voor rechtzal verklaren dat Dexia jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld;
 
     e. Dexia zal veroordelen om aan hem te betalen € 16.287,91, te vermeerderen met wettelijke
         rente over € 3.971,10 vanaf 25 februari 2004 alsmede met de contractuele rente van 0,96
         % per maand over € 12.316,81 vanaf 22 augustus 2003 tot de dag der voldoening;
 
     f. Dexia zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
 
15. Aan zijn primaire vordering legt [X] ten grondslag wat hij in conventie heeft gesteld. Zijn
     subsidiaire vordering baseert hij op onrechtmatige daad van Dexia jegens hem door haar
     misleidende reclame, haar handelen in strijd met de wet- en regelgeving in het kader van de
     Wet Toezicht Effectenverkeer, in het bijzonder haar zorgplicht. Zijn schade bestaat uit haar
     inleg ad € 3.971,10 te verhogen met de wettelijke rente en de restschuld ad € 12.316,81, te
     verhogen met de door Dexia gevorderde rente van 0,96 % per maand vanaf 22 augustus
     2003.
 
het verweer
 
16. Dexia voert gemotiveerd verweer tegen deze vordering onder verwijzing naar hetgeen zij in
     conventie heeft gesteld.
 
17. Indien (enige onderdeel van) de vordering van [X] toegewezenwordt, moet naar Dexia
     bepleit het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden gelet op de wederzijdse
     belangen van partijen. Subsidiair bepleit Dexia voor dat geval dat [X] dan in elk geval
     zekerheid zal dienen te stellen.
 

Beoordeling in conventie en reconventie
 
18. In zijn primaire verweer beroept [X] zich op de nietigheid van de overeenkomst van
     partijen omdat deze door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot standgekomen zou
     zijn.
 
19. Dat primaire verweer gaat niet op. Uit de vaststaande feiten volgt niet dat Dexia [X] willens
     en wetens misleid heeft en evenmin dat Dexia wist of had moeten begrijpen dat [X] door
     bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het sluiten van de overeenkomst.
 
20. Subsidiair heeft [X] zich er op beroepen dat hij bij het aangaan van de overeenkomst
     gedwaald heeft in de zin als bedoeld in artikel 228 lid 1 onder a en/of onder b van het
     Burgerlijk Wetboek.
 
21. Het beroep van [X] op de nietigheid van de overeenkomst wegens dwaling in de zin van
     deze beide bepalingen of een van die bepalingen gaat op, als [X] de overeenkomst onder
     invloed van een dergelijke dwaling is aangegaan en hij bij eenjuiste voorstelling van zaken de
     overeenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten.
 
22. De dwaling van [X] heeft blijkens zijn stellingen met name hieruit bestaan dat hij door de
     Bank niet voldoende op de hoogte gebracht is van de eigenschappen van het product
     effectenlease met name de (bijzondere) risico's van de aandelenlease-overeenkomst, de
     kosten, de winstafroming, prognoses en de wijze van financiering.
 
23. Door Dexia is niet bestreden dat [X] de overeenkomst met de Bank niet zou zijn
     aangegaan, althans niet onder dezelfde voorwaarden, als hij daarover niet gedwaald had.
 
24. Van dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder a BW is sprake, indien de dwaling te wijten is
     aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook
     zonder deze inlichting zou worden gesloten. Van dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder b
     BW is sprake, indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of
     behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
 
25. Vraag is dus of de dwaling van [X] te wijten is aan een inlichting van de Bank (tenzij de
     Bank mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting door [X] met haar
     zou zijn gesloten) en/of aan het feit dat de Bank in verband met hetgeen zij omtrent de
     dwaling van wist of behoorde te weten, had behoren in te lichten en dat
     nagelaten heeft. Dexia beantwoordt die vraag ontkennend.
 
26. Bepalend voor het antwoord op die vraag is enerzijds welke inlichtingen de Bank in de fase
     vóór het sluitenvan de overeenkomst aan [X] had moeten geven en anderzijds welke
     informatie in die fase  [X] zelf bij de Bank (of derden) had moeten inwinnen. Voor wat
     partijen dien aangaande over en weer van elkaar mochten verwachten, is van doorslaggevend
     belang wie partijen zijn en welke hoedanigheden aan hen toegekend moeten worden.
 
27. Door Dexia is niet weersproken dat [X] geen enkele ervaring had met beleggen en
     beperkte financiële middelen had. Hij moet daarom aangemerkt worden als een niet terzake
     deskundige van wie de Bank mocht verwachten dat hij in beginsel het hem beschikbaar
     gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid zou bestuderen en zich van de inhoud
     daarvan rekenschap zou geven, zoals dat van elke niet terzake deskundige, doch aandachtige
     en oplettende consument verwacht mag worden.
 
28. Uit wat door partijen over en weer gesteld is, moet als vaststaand aangenomen worden dat de
     advertentie in het dagblad naar aanleiding waarvan [X] de overeenkomst met de Bank
     gesloten heeft, dezelfde inhoud had als de folder "WinstVerDriedubbelaar" versie april 2000,
     waarvan een kopie door [X] in hetgeding gebracht is.
 
29. De Bank Labouchère afficheerde zich in de folder als een van de oudste banken van
     Nederland die gespecialiseerd is in effecten en geregistreerd stond bij de Stichting Toezicht
     Effectenverkeer. In deze trad de Bank op in haar hoedanigheid van bank en in haar
     hoedanigheid van effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1b van de Wet toezicht
     effectenverkeer 1995.
 
30. In de fase voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst, waarin partijen jegens elkaar
     dienden te voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, gold voor de Bank als bank
     jegens de niet deskundige [X] een bijzondere zorgplicht.
 
31. Op haar als effectenbemiddelaar waren ten tijde van het sluiten van de overeenkomst de Wet
     toezichteffectenverkeer 1995 van toepassingen daarmede het krachtens deze wet gelden de
     Besluit toezicht effectenverkeer (Sta) en de krachtens artikel 11 van deze wet gestelde regels
     in de met ingang van 1 februari 1999 in werking getreden Nadere Regeling toezicht
     effectenverkeer 1999 (de Nadere Regeling).
 
32. Ingevolge artikel 25 Bte diende zij als effecteninstelling met iedere cIiënt een schriftelijke
     overeenkomst te sluiten die de uitsluiten de grondslag vormde voor de diensten die zij in de
     uitoefening van haar bedrijf voor de cliënt verrichtte. Op grond van artikel 33 van de Nadere
     Regeling rustte op de Bank de verplichting de aspirant-cliënt op passende wijze gegevens en
     bescheiden te verschaffen die nodig waren voor de adequate beoordeling van de door haar
     aangeboden dienst en de financiële instrumenten waarop die dienst betrekking had.
 
33. Bezien moet nu worden wat in de folder en het contract zelf staat over de eigenschappen van
     het product "aandelenlease" en met name over de mogelijkheid dat de cliënt bij het einde van
     de overeenkomst nog een schuld aan de Bank zou overhouden en over het feit dat de cliënt
     met geleend geld belegde.
 
34. Bij de beschouwing van de tekst van de folder en van die van het contract zelf moet voor ogen
     gehouden worden welke waarde partijen in hun hiervoor aangeduide hoedanigheden in de
     fase voorafgaande aan het sluiten en bij het sluiten van de overeenkomst aan de verstrekte
     informatie over en weer mochten dan wel dienden te hechten. Buiten kijf is het contract het
     belangrijkste stuk.
 
35. Wat betreft de informatie die de Bank bij haar advertentie gaf, mocht de Bank er niet op
     vertrouwen dat [X] vóór het sluitenvan de overeenkomst met een zelfde zorgvuldigheid
     van de advertentie als van de tekst van het contract zelf kennis genomen had.
 
36. In de folder (advertentie) nu wordt wel de mogelijkheid vermeld dat de cliënt na afloop van de
     contractsperiode van drie jaar nog met een nog onbekend zijnde af te lossen restantschuld
     zou blijven zitten, zij het pas op blad 6 van de folder onder het kopje "Einde en uitbetaling".
     Nadat daarin meegedeeld is dat als de verkoop van de aandelen "onverhoopt minder" zou
     "opbrengen dan de aankoopprijs", de cliënt "het verschil" zou "moeten bijbetalen", is daaraan
     direct toegevoegd dat de cliënt "dan desgewenst gebruik" kan maken "van de
     verlengingsgarantie"
.
 
37. Onder het kopje "Verlengingsgarantie" wordt vervolgens uiteengezet dat na de looptijd van
     drie jaar de cliënt niet verplicht is zijn aandelen te verkopen, omdat de cliënt zijn contract altijd
     zou kunnen verlengen in afwachting van "betere tijden". Onder welke condities de cliënt zijn
     contract zou kunnen verlengen, staat niet in de folder. Voorts staat onder het kopje
     "Verlengingsgarantie" wel nogmaals dat de cliënt het verschil tussen de af te lossen
     hoofdsom en de verkoopopbrengst van zijn aandelen zou moeten bijbetalen, als zijn aandelen
     "bijvoorbeeld" minder waard geworden zouden zijn. Op de eerste pagina van de folder staat bij
     de uitleg van "het geheim" van "de unieke WinstVerDriedubbelaar" echter, dat de inleg
     "uitsluitend bestaat" uit een door "de cliënt gekozen vast maandbedrag". ln de folder wordt
     de te sluiten overeenkomst "lease-overeenkomst" genoemd. Het woord "(geld)lening" komt in
     de folder niet voor.
 
38. Weliswaar eindigt de folder onder het kopje Let OP ! met de gebruikelijke waarschuwingen
     voor de kans op een lager dan gemiddeld rendement, waarvan het risico voor de cliënt is en
     voor het gegeven dat de waarde van de beleggingen van de cliënt kunnen fluctueren, maar in
     de voorbeelden, die in de folder gegeven worden van de mogelijke opbrengsten bij het einde
     van de overeenkomst, wordt geen voorbeeld gegeven voor het geval dat de koersen dan
     gedaald zouden zijn en wat dan door de cliënt terugbetaald zou moeten worden.
 
39. In het contract zelf wordt nergens gerept van "geldlening", De overeenkomst wordt in het
     contract aangeduid als "lease-overeenkomst". De Bank wordt aangeduid als "Legio-Lease" die
     aan de cliënt, in het contract aangeduid als "lessee", de in het contract genoemde aandelen
     "verleast", welke de cliënt "least".
 
40. Het geleende bedrag wordt in het contract de "lease-som" genoemd. Wat en wanneer [X]
     aan de Bank moest betalen, staat In het contract als volgt vermeld:
 
     a. Het totaal van 36 gelijke maandtermijnen van zegge:f. 250,03 (€ 113,46)
     b. Een bedrag van f. 100, op of omstreeks de 35e maand.
     c. Aan het einde van de lease-overeenkomst het restant van zegge:f. 42.799,62
         (€ 19.421,62)Schrijve:.....
 
Dit restant wordt in principe verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
 
41. Er staat in het contract dus niet klip en klaar dat in geval de verkoopopbrengst van de
     aandelen ("waarden") onvoldoende zou zijn er door de cliënt nog bijbetaald zou moeten
     worden. Het is zeer wel mogelijk de zinsnede in het contract dat het restant "In principe" met
     de verkoopopbrengst verrekend wordt, zo te lezen dat daarmee gedoeld wordt op het geval
     dat de cliënt bij het einde van de overeenkomst zou kiezen voor de In artikel 8 van het contract
     gegeven mogelijkheid om de overeenkomst te verlengen. In dat geval vindt immers bij het
     einde van de overeenkomst (nog) geen verrekening plaats.
 
42. In de folder wordt de mogelijkheid van een (aanzienlijke) restantschuld bij het einde van de
     overeenkomst wel genoemd, maar niet als een reëel risico voorgesteld. In het contract wordt
     deze verplichting niet als risico genoemd. Alle twee de stukken zijn op de essentiële punten
     (risico van aanzienlijke restschuld en geldlening) verhullend en voldoen daardoor niet aan de
     eisen waaraan de Bank als effecteninstellIng en als bank jegens [X] had dienen te
     voldoen.
 
43. Het ging hier om een zeker voor de niet deskundige consument ingewikkeld, nieuw product
     dat zeer riskant was, waarop tijdens de duur van de overeenkomst [X], maar ook de Bank
     geen enkele greep meer hadden. Het feit dat bij andere aandelenlease-producten de cliënt
     niet het risico loopt aan het einde van de rit nog bij te moeten betalen, had reden temeer voor
     de Bank moeten zijn om de aard van het product en het daaraan verbonden reële,
     aanzienlijke risico in het contract zelf uitdrukkelijk te vermelden.
 
44. Gezien de aan [X] door de Bank beschikbaar gestelde informatie en de waarde die
     daaraan moet worden toegekend, kan in de gegeven omstandigheden dan ook werkelijk niet
     gezegd worden dat de Bank aan haar verplichting tot het verschaffen van inlichtingen aan
     [X] naar behoren voldaan heeft, zodat zijn dwaling niet aan het tekortschieten van de Bank
     in haar informatieplicht te wijten zou zijn.
 
45. Het beroep van [X] op de nietigheid van de overeenkomst wegens dwaling gaat dus op.
     Op grond van artikel 6:203 BW zijn partijen gehouden over en weer ongedaan te maken wat
     zij op grond van de vernietigde overeenkomst jegens elkaar hebben gepresteerd.
 
46. Voor dit geval heeft Dexia zich beroepen op artikel 6:278 BW uit hoofde waarvan haar, naar
     haar mening, op grondvvan artikel 6:278vBWveen bedrag toekomt gelijk aan het verschil tussen
     de aankoopwaardevvan de voor [X] aangekochte aandelen en de waarde van deze
     aandelen op datum van de vernietiging van de overeenkomst.
 
47. In artikel 16:278 BW is een verplichting opgenomen voor een partij bij een wederkerige
     overeenkomst die de stoot tot ongedaanmaking van de overeenkomst geeft, om de andere
     partij een bijbetaling te geven ter correctie van een inmiddels ten gunste van haar opgetreden
     wijziging in de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties, die na de ongedaanmaking
     door hen over en weer verricht moeten worden. De verplichting tot bijbetaling geldt volgens de
     parlementaire geschiedenis niet alleen, wanneer het gaat om een reeds uitgevoerde
     overeenkomst, maar ook - door analogische toepassing van artikel 6:278 BW - als een
     overeenkomst gedeeltelijk is uitgevoerd, zoals in dit geval.
 
48. De eerste voorwaarde voor toepassing van dit artikel is dat bedoelde wijziging in de
     waardeverhouding van de wederzijdse prestaties is opgetreden en de tweede voorwaarde dat
     aannemelijk is dat de partij in kwestie geen ongedaanmaking van de overeenkomst gekozen
     zou hebben, als die wijziging in de waardeverhouding niet opgetreden zou zijn.
 
49. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een wijziging in de waardeverhouding ten
     gunste van de partij die de overeenkomst ongedaan maakte, dient men blijkens de
     parlementaire geschiedenis van artikel 6:278 BW als volgt te werk te gaan. Eerst moet men
     vaststellen tot welke prestaties beide partijen op grond van de wettelijke
     ongedaanmakingsregels na de ongedaan making van de overeenkomst gehouden zijn om
     vervolgens daarmee te vergelijken de prestaties waartoe zij op grond van diezelfde regels
     gehouden zouden zijn geweest, indien restitutie dadelijk na de uitvoering van de
     overeenkomst was geschied. Bij een gedeeltelijke uitvoering van de overeenkomst moet men
     bij de vergelijking van de beide waardeverhoudingen bij de waarde van hetgeen de partij die
     het minst heeft ontvangen, moet restitueren, bijtellen hetgeen de wederpartij nog zou hebben
     moeten presteren.
 
50. Als de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan gemaakt wordt, treedt, voorzover dit
     redelijk is, op grond van artikel 6:240 lid 2 BW vergoeding van de waarde van de prestatie op
     het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats, indien - ondermeer - het aan de ontvanger
     is toe te rekenen dat de prestatie is verricht of de ontvanger erin had toegestemd een
     tegenprestatie te verrichten.
 
51. Bij een vergelijking van de waarden van de wederzijdse prestaties zou geconstateerd moeten
     worden dat doo rde vernietiging van de overeenkomst een wijziging in de waardeverhouding
     van de wederzijdse prestaties ten gunste van [X] is opgetreden, als bij die vergelijkingde
     waarden van zijnprestaties jegens Dexia gesteld zouden moeten worden op de waarde van
     de voor hem aangekochte effecten bij de aanvang van de overeenkomsten op de waarde van
     die effecten ten tijde van de vernietiging van de overeenkomst
 
52. In aanmerking nemende hoe krachtens de wet bij toepassing van artikel 6:278 BW de
     vergelijking van de waarden van de wederzijdse prestaties dient te geschieden en gelet op de
     aard van de onderhavige overeenkomst kunnen de prestaties van [X] jegens Dexia niet op
     die waarden gesteld worden. Er is dan ook geen wijziging in de waardeverhouding van de
     wederzijdse prestaties ten gunste van [X] opgetreden. Het beroep van Dexia op artikel
     6:278 BW gaat daarom niet op.
 
53. Wat verder nog allemaal door partijen te berde gebracht is, leidt niet tot andere oordelen en
     behoeft dus geen bespreking meer.
 
54. Uit het vorenstaande volgt dat nu het beroepvan [X] op de nietigheid van de
     overeenkomst wegens dwaling slaagt, de vordering van Dexia in conventie moet worden
     afgewezen en de primaire vordering van [X] in reconventie moet worden toegewezen.
 
55. Gelet op de uitkomst van de procedure in reconventie wordt Dexia veroordeeld in de
     proceskosten.
 
56. In aanmerking nemende de wederzijdse belangen moet geconcludeerd worden dat er geen
     gronden zijn om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dan wel om
     zekerheidsstelling door [X] aan de veroordeling van Dexia te verbinden.
 

BESLISSING
 
De kantonrechter:
 
in conventie
 
I.  wijst de vordering af;
 
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [X] tot op heden begroot
    op € 650,00, voorzover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van zijn gemachtigde;
 
in reconventie
 
III. verklaartvoor recht dat de overeenkomst van partijen d.d. 26 april 2000 is vernietigd wegens
     dwaling;
 
IV. veroordeelt Dexia om aan [X] te betalen € 3.971,10, vermeerderd met de wettelijke rente
     vanaf 25 februari 2004 tot aan de dag der voldoening;
 
V.  wijst af het in reconventie meer of anders gevorderde;
 
VI. veroordeelt Dexia in de kosten in reconventieaan de zijde van [X] tot op heden begroot
     op € 325,00, voorzover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van zijn gemachtigde
 
in conventie en reconventie
 
VII. verlkaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
 
Aldus gewezen door mr. F.M.P.M.Strengers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 28 april 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.