Vonnis van de kantonrechter
te Amsterdam in de zaak van:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.
gevestigden kantoorhoudendete Amsterdam
eiseres inconventie
gedaagdeinreconventie
nader te
noemen Dexia
gemachtigde: P. Swier, deurwaarder
t e g e n:
[X]
wonende te
[woonplaats]
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
nader
te noemer [X]
gemachtigde: mr. J.A. Vos
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij vonnis van 28 april 2004 heeft de rechtbank
Amsterdam de zaak in de stand waarin deze zich
bevond, ter verdere
behandeling en beslissing verwezen naar de kantonrechter te Amsterdam en
als
nieuwe roldatum 26 mei 2004 te 10.00 uur bepaald. Bij tussenvonnis van 17 juni
2004 is door
de kantonrechter bepaald, dat er voortgeprocedeerd kon worden.
Dat is ookgebeurd. Vonnis is
bepaald op heden.
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 1 oktober 2003
inhoudende de vordering vam Dexia
- de conclusie van antwoord -
met eis in reconventie - van [X] met bewijsstukken
- de conclusie
van repliek in conventie en antwoord in reconventie van Dexia met
bewijsstukken
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek
in reconventie van [X] met bewijsstukken
- de conclusie van
dupliek in reconventie van Dexia met bewijsstukken
- de akte
waarin [X] reageert op die laatste bewijsstukken.
GRONDEN VAN DE
BESLISSING
in conventie en reconventie
de feiten
1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten en
omstandigheden:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel
van de naamlozevennootschap Bank
Labouchère
NV, te Amsterdam. Bank Labouchère N.V., hierna te noemen "de
Bank",
was op haar beurt de rechtsopvolgster
vande besloten vennootschap Legio Lease B.V.
en handelde onder andere onder de naam "Legio Lease".
1.2. [X] heeft naar aanleiding van een advertentie in
een dagblad op 26 april 2000 met de
Bank onder
nummer 74...... een aandelenlease-overeenkomst,
genaamd
"WinstVerDriedubbelaar", gesloten.
Naar zijn zeggen sloot [X] deze overeenkomst,
aangezien hij en zijn partner [X1] vanwege een onvermijdelijke verhuizing op
zoek
waren naar een aantrekkelijke manier om
na een aantal jaren sparen wat financiële
ruimte te hebben.
1.3. Op grond van deze overeenkomst welke een looptijd
had van 36 maanden en die dus op
26 april 2003
eindigde, dlende [X] maandelijks € 113,46, zijnde de
verschuldigde
rente over de aankoopsom van de
aandelenportefeuille, aan de Bank te voldoen
alsmede
€ 45,38 (een deel van de aankoopsom
van de aandelen) omstreeks de 35e maand en het
restantbedrag van de aankoopsom van de aandelen ad € 19.421,62 bij het einde van
de
overeenkomst. Dat restantbedrag zou in
beginsel bekostigd worden uit de
verkoopopbrengst van de aandelen.
1.4. Ingevolge artikel 2 van de op de overeenkomst
toepasselijke "Bijzondere Voorwaarden
Effecten
Lease" werden de aandelen, welke door de Bank in drie gelijke hoeveelheden
bij
de aanvang van de overeenkomsten 12
maanden c.q. 24 maanden nadien waren
aangekocht, voorwaardelijk door de Bank overgedragen aan [X]. De voorwaarde
was,
dat [X] aan al zijn verplichtingen uit de
overeenkomst zou hebben voldaan. De
overdracht
geschiedde door onverwijlde overschrijving van de aandelen nadat de
Bank
deze verkregen had, op naam van [X] in de
administratie van de Bank
overeenkomstig
artikel 17 van de Wet Giraal Effectenverkeer, waarbij de eigendom
van
de aandelen door de Bank werd
voorbehouden.
1.5. Voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst
heeft [X] kennisgenomen van
een advertentie
van de Bank en is door de Bank vorenbedoeld contract met achterop
de
bijzondere voorwaarden van de Bank aan hem
toegestuurd.
1.6. Bij briefd.d. 28 april2003 deelde Dexia aan [X]
mede dat in verband met de afloop
van de
overeenkomst de geleaste effecten verkocht waren en dat hij een restschuld
had
die hij aan haar moest betalen. Bij die
brief zond Dexia de eindafrekening, waarin
stond dat in totaal nog € 11.032,26 door hem aan Dexia betaald moest worden.
Dat
bedrag moest binnen 10 dagen na
dagtekening van de brief d.d. 28 april 2003 naar
Dexia
overgemaakt worden.
1.7. Bij brief d.d.10 juni 2003 heeft [X] tegen de gang
van zaken geprotesteerd en zijn
totale inzet
teruggeëist. Hierop heeft DeXia bij brief d.d. 22 juli 2003 gereageerd
door
iedere aansprakelijkheid van de hand te
wijzen en mee te delen niet op het verzoek tot
terugbetaling van de reeds betaalde termijnen in te kunnen gaan.
in (voorwaardelijke) conventie
de vordering
2. Dexia vordert, dat de kantonrechter bij vonnis,
voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [X] zal veroordelen om
aan haar te betalen de som van €
12.316,81,waarvan
€
11.032,26 uit hoofde van voormelde overeenkomst van partijen, € 929,39
wegens
buitengerechtelljke incassokosten en € 355,16 wegens tot en met 19 augustus
2003
verschuldigd
geworden contractueel bedongen rente van 0,96 % per maand;
b. [X] zal veroordelen om
aan haar te vergoeden de wettelijke rente over €
11.032,26
vanaf 20
augustus 2003 tot de dag der voldoening alsmede de kosten van
deze
procedure;
onder de voorwaarde dat enig
bedrag in reconventie wordt toegewezen
c. [X] zal veroordelen om
aan haar te betalen een bedrag gelijk aan het verschil
tussen
de
aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst van partijen
genoemde
effecten en
de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging of
ontbinding
van de
overeenkomst, althans de waarde op het moment van verkoop;
3. Dexia baseert haar vordering op de
overeenkomst van partijen en de op die overeenkomst
toepasselijke voorwaarden.Ter incasso van haar vordering heeft zij
buitengerechtelijke kosten
moeten
maken.
4. Het voorwaardelijke onderdeel van haar
vordering onderbouwt Dexia met een beroep op
artikel
6:278 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Blijkens de wetsgeschiedenis is het
expliciete
doel van deze bepaling te verhinderen dat
een op enige grond bestaande vemietigings- of
ontbindingsmogelijkheid verwordt tot een speculatie-instrument. In dit geval is
hiervan sprake.
5. Alvorens [X] overging tot het sluiten van de
overeenkomst beschikte hij volgens Dexia over
het
contract, de bijzondere voorwaarden ,haar folder, een fiscale opinie en
een
rekenvoorbeeld. Bovendien heeft [X] zoals
hijzelf stelt, een advertentie in een landelijk
dagblad gelezen met betrekking tot het product WinstVerDriedubbelaar, welke
nagenoeg
dezelfde advertentie bevatte als de folder.
Kopieën van de betreffende stukken zijn
overgelegd
door [X] bij zijn conclusie van antwoord. Er is voldoende informatie aan
[X]
door Dexia verstrekt. [X] is erop gewezen dat
hij belegde met geleend geld. Hij is gewezen
op de
risico's van beleggen met geleend geld. De Bank heeft niet de indruk gewekt dat
het
ging om een vorm van sparen. In de folder werd
expliciet uitgelegd wat de werking van de
optieconstructie voor de belegger was.
6. Hieruit concludeert Dexia dat van bedrog noch
van misbruik van omstandigheden sprake
geweest is.
Zij heeft zich ook niet schuldig gemaakt aan misleidende reclame. Zij heeft niet
in
strijd met de artikelen 32 en 33 Nadere Regels
(NR 99) gehandeld. Ook buiten artikel 33 NR
bestond
er geen rechtsregel die de Bank gebood [X] uitvoeriger over de risico's die aan
de
overeenkomst verbonden waren, te informeren dan
zij gedaan heeft. Het totale
aankoopbedrag, de
totaal verschuldigde rente en de som van beide worden in het
contract
prominent vermeld. De verplichting dat
totale bedrag aan de Bank te betalen, wordt niet als
een risico gepresenteerd, maar als uitgangspunt. Het "risico" dat [X]
aanvaardde, was
bovendien geen risico waarvan de
inschatting bijzondere deskundigheid vergde.
7. Dexia acht ook de verwijten dat zij haar
bijzondere zorgplicht niet nagekomen zou zijn,
ongerechtvaardigd. Primair neemt zij het standpunt in dat zij geen plicht tot
het inwinnen van
informatie over [X] had, nu de
aangeboden dienstverlening een nadere invulling
behoefde. Ookde saldibewakingsplicht van de Bank was in dit geval niet aan de
orde.
het verweer
8. [X] verweert zich tegen deze vordering en voert
daar toe aan dat hij onvoldoende, onjuist
en
onvolledig door Dexia is voorgelicht en dat hij door haar is misleid over de
risico's van de
overeenkomst. Hij bestrijdt dat hij
meer informatie ontvangen heeft dan een advertentie in
een
landelijk dagblad en het contract met de
bijzondere voorwaarden. Hij is zich niet ervan
bewust
geweest (en evenmin erop gewezen) dat hij
geld leende waarmede hij risicovol belegde. Hij
heeft geen moment rekening gehouden met de mogelijkheid van het ontstaan van
een
restschuld. Zijn financiële risico was, naar hij
uit de informatie begrepen heeft, beperkt. Zou hij
wel juist en voldoende ingelicht zijn, dan zou hij deze overeenkomst niet zijn
aangegaan. Hij
wijst erop dat hij en zijn partner
slechts geringe inkomsten hebben.
9. Primair beroept [X] bij wege van veweer
zich erop dat Dexia door de essentiële risicovolle
eigenschappen van de WinstVerDriedubbelaar te hebben verzwegen dan wel wat dat
betreft
onjuiste opgave gedaan te hebben,
opzettelijke misleiding gepleegd heeft. Indien vooraf
zou
zijn meegedeeld dat hij een restschuld zou
kunnen opbouwen die groter kon zijn dan zijn
totale
inleg, zou hij zeker niet de overeenkomst met de Bank zijn aangegaan.
Daarnaast
beroept hij zich ook erop dat de Bank
misbruik gemaakt heeft van zijn onwetendheid,
ondeskundigheid en onbekendheid met beleggen in het algemeen en de
onderhavige
ondoorzichtige beleggingsconstructie in
het bijzonder. Wetende van de aan de overeenkomst
klevende risico's en [X]'s onbekendheid daarmee, heeft dat de Bank er
nietvan
weerhouden de overeenkomst met hem aan te
gaan.
10. Subsidiair verweert [X] zich door zich erop te
beroepen dat de overeenkomst van partijen
wegens
dwaling nietig is vanwege de door de Bank geschonden mededelingsverplichting.
De
Bank had in ieder geval voldoende en juiste
mededelingen moeten doen omtrent de
(bijzondere)
risico's van de onderhavige aandelenlease-overeenkomst, de kosten,
de
winstafroming, prognoses en de wijze van
financiering van de constructies, zodat hij op de
hoogte zou zijn geweestvan de juiste producteigenschappen. Zou de Bank dat
gedaan
hebben, dan zou hij de overeenkomst niet
gesloten hebben.
11. Mochten deze weren niet opgaan, dan beroept [X] zich
erop dat Dexia jegens hem
toerekenbaar tekort is
geschoten in de nakoming van haar verplichtingenen dat
deze
wanprestatie van Dexia de ontbinding van de
overeenkomst rechtvaardigt [X] doet bij
wijze van
verweer een beroep op de ontbinding van de overeenkomst.
12. Dat verwijtbaar tekortschieten van Dexia bestaat
enerzijds uit haar misleidende reclame
jegens hem,
anderzijds uit het overtreden van de op haar rustende zorgverplichting en
uit
hoofde van de regelgeving in het kader van de
Wet Toezicht Effectenverkeer. [X] heeft
gemotiveerd
aangegeven waaruit deze tekortkomingen precies hebben bestaan.
13. Indien en voorzover hij op grond van de overeenkomst
van partijen nog enig bedrag aan
Dexia moet betalen,
beroept [X] zich op verrekening met wat Dexia aan hem nog
moet
betalen en wat hij in reconventie van Dexia
vordert.
in reconventie:
de vordering
14. [X] vordert dat de kantonrechter bij vonnis,
voorzover uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. voor recht zal verklaren dat
de overeenkomst van partijen is vemietigd, althans
is
ontbonden;
b. Dexia zal veroordelen om aan
hem € 3.971,10, te vermeerderen met wettelijke rente
vanaf
25 februari 2004 tot
de dag der voldoening te betalen;
c. Dexia zal veroordelen in de
kosten van deze procedure;
subsidiair
d. voor rechtzal verklaren dat
Dexia jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld;
e. Dexia zal veroordelen om aan
hem te betalen € 16.287,91, te vermeerderen met
wettelijke
rente over €
3.971,10 vanaf 25 februari 2004 alsmede met de contractuele rente van
0,96
% per maand over €
12.316,81 vanaf 22 augustus 2003 tot de dag der voldoening;
f. Dexia zal veroordelen in de
kosten van deze procedure.
15. Aan zijn primaire vordering legt [X] ten grondslag
wat hij in conventie heeft gesteld. Zijn
subsidiaire
vordering baseert hij op onrechtmatige daad van Dexia jegens hem door
haar
misleidende reclame, haar handelen in strijd
met de wet- en regelgeving in het kader van de
Wet
Toezicht Effectenverkeer, in het bijzonder haar zorgplicht. Zijn schade bestaat
uit haar
inleg ad € 3.971,10 te verhogen met de
wettelijke rente en de restschuld ad € 12.316,81, te
verhogen met de door Dexia gevorderde rente van 0,96 % per maand vanaf 22
augustus
2003.
het verweer
16. Dexia voert gemotiveerd verweer tegen deze vordering
onder verwijzing naar hetgeen zij in
conventie heeft
gesteld.
17. Indien (enige onderdeel van) de vordering van [X]
toegewezenwordt, moet naar Dexia
bepleit het vonnis
niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden gelet op de
wederzijdse
belangen van partijen. Subsidiair
bepleit Dexia voor dat geval dat [X] dan in elk
geval
zekerheid zal dienen te stellen.
Beoordeling in conventie en
reconventie
18. In zijn primaire verweer beroept [X] zich op de
nietigheid van de overeenkomst van
partijen omdat
deze door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot standgekomen
zou
zijn.
19. Dat primaire verweer gaat niet op. Uit de
vaststaande feiten volgt niet dat Dexia [X] willens
en wetens misleid heeft en evenmin dat Dexia wist of had moeten begrijpen dat
[X] door
bijzondere omstandigheden bewogen werd tot
het sluiten van de overeenkomst.
20. Subsidiair heeft [X] zich er op beroepen dat hij bij
het aangaan van de overeenkomst
gedwaald heeft in de
zin als bedoeld in artikel 228 lid 1 onder a en/of onder b van
het
Burgerlijk Wetboek.
21. Het beroep van [X] op de nietigheid van de
overeenkomst wegens dwaling in de zin van
deze beide
bepalingen of een van die bepalingen gaat op, als [X] de overeenkomst
onder
invloed van een dergelijke dwaling is
aangegaan en hij bij eenjuiste voorstelling van zaken
de
overeenkomst niet, althans niet onder dezelfde
voorwaarden, zou hebben gesloten.
22. De dwaling van [X] heeft blijkens zijn stellingen
met name hieruit bestaan dat hij door de
Bank niet
voldoende op de hoogte gebracht is van de eigenschappen van het
product
effectenlease met name de (bijzondere)
risico's van de aandelenlease-overeenkomst, de
kosten, de winstafroming, prognoses en de wijze van financiering.
23. Door Dexia is niet bestreden dat [X] de overeenkomst
met de Bank niet zou zijn
aangegaan, althans niet
onder dezelfde voorwaarden, als hij daarover niet gedwaald had.
24. Van dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder a
BW is sprake, indien de dwaling te wijten is
aan een
inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst
ook
zonder deze inlichting zou worden gesloten. Van
dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder b
BW
is sprake, indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling
wist of
behoorde te weten, de dwalende had behoren
in te lichten.
25. Vraag is dus of de dwaling van [X] te wijten is aan
een inlichting van de Bank (tenzij de
Bank mocht
aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting door [X] met
haar
zou zijn gesloten) en/of aan het feit dat de
Bank in verband met hetgeen zij omtrent de
dwaling
van wist of behoorde te weten, had behoren in te lichten en
dat
nagelaten heeft. Dexia beantwoordt die vraag
ontkennend.
26. Bepalend voor het antwoord op die vraag is enerzijds
welke inlichtingen de Bank in de fase
vóór het
sluitenvan de overeenkomst aan [X] had moeten geven en anderzijds
welke
informatie in die fase [X] zelf bij de
Bank (of derden) had moeten inwinnen. Voor wat
partijen dien aangaande over en weer van elkaar mochten verwachten, is van
doorslaggevend
belang wie partijen zijn en welke
hoedanigheden aan hen toegekend moeten worden.
27. Door Dexia is niet weersproken dat [X] geen enkele
ervaring had met beleggen en
beperkte financiële
middelen had. Hij moet daarom aangemerkt worden als een niet
terzake
deskundige van wie de Bank mocht verwachten
dat hij in beginsel het hem beschikbaar
gestelde
materiaal met de nodige nauwlettendheid zou bestuderen en zich van de
inhoud
daarvan rekenschap zou geven, zoals dat van
elke niet terzake deskundige, doch aandachtige
en
oplettende consument verwacht mag worden.
28. Uit wat door partijen over en weer gesteld is, moet
als vaststaand aangenomen worden dat de
advertentie
in het dagblad naar aanleiding waarvan [X] de overeenkomst met de
Bank
gesloten heeft, dezelfde inhoud had als de
folder "WinstVerDriedubbelaar" versie april 2000,
waarvan een kopie door [X] in hetgeding gebracht is.
29. De Bank Labouchère afficheerde zich in de folder als
een van de oudste banken van
Nederland die
gespecialiseerd is in effecten en geregistreerd stond bij de Stichting
Toezicht
Effectenverkeer. In deze trad de Bank op in
haar hoedanigheid van bank en in haar
hoedanigheid
van effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1b van de Wet
toezicht
effectenverkeer 1995.
30. In de fase voorafgaande aan het sluiten van de
overeenkomst, waarin partijen jegens elkaar
dienden
te voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, gold voor de Bank als
bank
jegens de niet deskundige [X] een bijzondere
zorgplicht.
31. Op haar als effectenbemiddelaar waren ten tijde van
het sluiten van de overeenkomst de Wet
toezichteffectenverkeer 1995 van toepassingen daarmede het krachtens deze wet
gelden de
Besluit toezicht effectenverkeer (Sta) en
de krachtens artikel 11 van deze wet gestelde regels
in de met ingang van 1 februari 1999 in werking getreden Nadere Regeling
toezicht
effectenverkeer 1999 (de Nadere
Regeling).
32. Ingevolge artikel 25 Bte diende zij als
effecteninstelling met iedere cIiënt een
schriftelijke
overeenkomst te sluiten die de
uitsluiten de grondslag vormde voor de diensten die zij in
de
uitoefening van haar bedrijf voor de cliënt
verrichtte. Op grond van artikel 33 van de Nadere
Regeling rustte op de Bank de verplichting de aspirant-cliënt op passende wijze
gegevens en
bescheiden te verschaffen die nodig
waren voor de adequate beoordeling van de door haar
aangeboden dienst en de financiële instrumenten waarop die dienst betrekking
had.
33. Bezien moet nu worden wat in de folder en het
contract zelf staat over de eigenschappen van
het
product "aandelenlease" en met name over de mogelijkheid dat de cliënt bij het
einde van
de overeenkomst nog een schuld aan de Bank
zou overhouden en over het feit dat de cliënt
met
geleend geld belegde.
34. Bij de beschouwing van de tekst van de folder en van
die van het contract zelf moet voor ogen
gehouden
worden welke waarde partijen in hun hiervoor aangeduide hoedanigheden in
de
fase voorafgaande aan het sluiten en bij het
sluiten van de overeenkomst aan de verstrekte
informatie over en weer mochten dan wel dienden te hechten. Buiten kijf is het
contract het
belangrijkste stuk.
35. Wat betreft de informatie die de Bank bij haar
advertentie gaf, mocht de Bank er niet op
vertrouwen
dat [X] vóór het sluitenvan de overeenkomst met een zelfde
zorgvuldigheid
van de advertentie als van de tekst
van het contract zelf kennis genomen had.
36. In de folder (advertentie) nu wordt wel de
mogelijkheid vermeld dat de cliënt na afloop van de
contractsperiode van drie jaar nog met een nog onbekend zijnde af te lossen
restantschuld
zou blijven zitten, zij het pas op
blad 6 van de folder onder het kopje "Einde en
uitbetaling".
Nadat daarin meegedeeld is dat als de
verkoop van de aandelen "onverhoopt minder" zou
"opbrengen dan de aankoopprijs", de cliënt "het verschil" zou "moeten
bijbetalen", is daaraan
direct toegevoegd dat de
cliënt "dan desgewenst gebruik" kan maken "van de
verlengingsgarantie".
37. Onder het kopje "Verlengingsgarantie" wordt
vervolgens uiteengezet dat na de looptijd van
drie
jaar de cliënt niet verplicht is zijn aandelen te verkopen, omdat de cliënt zijn
contract altijd
zou kunnen verlengen in afwachting
van "betere tijden". Onder welke condities de cliënt
zijn
contract zou kunnen verlengen, staat niet in de
folder. Voorts staat onder het kopje
"Verlengingsgarantie" wel nogmaals dat de cliënt het verschil tussen de af te
lossen
hoofdsom en de verkoopopbrengst van zijn
aandelen zou moeten bijbetalen, als zijn aandelen
"bijvoorbeeld" minder waard geworden zouden zijn. Op de eerste pagina van de
folder staat bij
de uitleg van "het geheim" van "de
unieke WinstVerDriedubbelaar" echter, dat de inleg
"uitsluitend bestaat" uit een door "de cliënt gekozen vast maandbedrag". ln
de folder wordt
de te sluiten overeenkomst
"lease-overeenkomst" genoemd. Het woord "(geld)lening" komt
in
de folder niet voor.
38. Weliswaar eindigt de folder onder het kopje Let OP !
met de gebruikelijke waarschuwingen
voor de kans op
een lager dan gemiddeld rendement, waarvan het risico voor de cliënt is
en
voor het gegeven dat de waarde van de beleggingen
van de cliënt kunnen fluctueren, maar in
de
voorbeelden, die in de folder gegeven worden van de mogelijke opbrengsten bij
het einde
van de overeenkomst, wordt geen voorbeeld
gegeven voor het geval dat de koersen dan
gedaald
zouden zijn en wat dan door de cliënt terugbetaald zou moeten
worden.
39. In het contract zelf wordt nergens gerept van
"geldlening", De overeenkomst wordt in het
contract
aangeduid als "lease-overeenkomst". De Bank wordt aangeduid als "Legio-Lease"
die
aan de cliënt, in het contract aangeduid als
"lessee", de in het contract genoemde aandelen
"verleast", welke de cliënt "least".
40. Het geleende bedrag wordt in het contract de
"lease-som" genoemd. Wat en wanneer [X]
aan de Bank
moest betalen, staat In het contract als volgt vermeld:
a. Het totaal van 36 gelijke
maandtermijnen van zegge:f. 250,03 (€ 113,46)
b. Een
bedrag van f. 100, op of omstreeks de 35e maand.
c.
Aan het einde van de lease-overeenkomst het restant van zegge:f.
42.799,62
(€
19.421,62)Schrijve:.....
Dit restant wordt in principe verrekend met de
verkoopopbrengst van de waarden.
41. Er staat in het contract dus niet klip en klaar dat
in geval de verkoopopbrengst van de
aandelen
("waarden") onvoldoende zou zijn er door de cliënt nog bijbetaald zou
moeten
worden. Het is zeer wel mogelijk de zinsnede
in het contract dat het restant "In principe" met
de
verkoopopbrengst verrekend wordt, zo te lezen dat daarmee gedoeld wordt op het
geval
dat de cliënt bij het einde van de
overeenkomst zou kiezen voor de In artikel 8 van het
contract
gegeven mogelijkheid om de overeenkomst te
verlengen. In dat geval vindt immers bij het
einde
van de overeenkomst (nog) geen verrekening plaats.
42. In de folder wordt de mogelijkheid van een
(aanzienlijke) restantschuld bij het einde van de
overeenkomst wel genoemd, maar niet als een reëel risico voorgesteld. In het
contract wordt
deze verplichting niet als risico
genoemd. Alle twee de stukken zijn op de essentiële
punten
(risico van aanzienlijke restschuld en
geldlening) verhullend en voldoen daardoor niet aan
de
eisen waaraan de Bank als effecteninstellIng en
als bank jegens [X] had dienen te
voldoen.
43. Het ging hier om een zeker voor de niet deskundige
consument ingewikkeld, nieuw product
dat zeer
riskant was, waarop tijdens de duur van de overeenkomst [X], maar ook de
Bank
geen enkele greep meer hadden. Het feit dat bij
andere aandelenlease-producten de cliënt
niet het
risico loopt aan het einde van de rit nog bij te moeten betalen, had reden
temeer voor
de Bank moeten zijn om de aard van het
product en het daaraan verbonden reële,
aanzienlijke
risico in het contract zelf uitdrukkelijk te vermelden.
44. Gezien de aan [X] door de Bank beschikbaar gestelde
informatie en de waarde die
daaraan moet worden
toegekend, kan in de gegeven omstandigheden dan ook werkelijk
niet
gezegd worden dat de Bank aan haar verplichting
tot het verschaffen van inlichtingen aan
[X] naar
behoren voldaan heeft, zodat zijn dwaling niet aan het tekortschieten van de
Bank
in haar informatieplicht te wijten zou
zijn.
45. Het beroep van [X] op de nietigheid van de
overeenkomst wegens dwaling gaat dus op.
Op grond
van artikel 6:203 BW zijn partijen gehouden over en weer ongedaan te maken
wat
zij op grond van de vernietigde overeenkomst
jegens elkaar hebben gepresteerd.
46. Voor dit geval heeft Dexia zich beroepen op artikel
6:278 BW uit hoofde waarvan haar, naar
haar mening,
op grondvvan artikel 6:278vBWveen bedrag toekomt gelijk aan het verschil
tussen
de aankoopwaardevvan de voor [X] aangekochte
aandelen en de waarde van deze
aandelen op datum van
de vernietiging van de overeenkomst.
47. In artikel 16:278 BW is een verplichting opgenomen
voor een partij bij een wederkerige
overeenkomst die
de stoot tot ongedaanmaking van de overeenkomst geeft, om de
andere
partij een bijbetaling te geven ter correctie
van een inmiddels ten gunste van haar opgetreden
wijziging in de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties, die na de
ongedaanmaking
door hen over en weer verricht moeten
worden. De verplichting tot bijbetaling geldt volgens
de
parlementaire geschiedenis niet alleen, wanneer
het gaat om een reeds uitgevoerde
overeenkomst, maar
ook - door analogische toepassing van artikel 6:278 BW - als
een
overeenkomst gedeeltelijk is uitgevoerd, zoals
in dit geval.
48. De eerste voorwaarde voor toepassing van dit artikel
is dat bedoelde wijziging in de
waardeverhouding van
de wederzijdse prestaties is opgetreden en de tweede voorwaarde
dat
aannemelijk is dat de partij in kwestie geen
ongedaanmaking van de overeenkomst gekozen
zou
hebben, als die wijziging in de waardeverhouding niet opgetreden zou
zijn.
49. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een
wijziging in de waardeverhouding ten
gunste van de
partij die de overeenkomst ongedaan maakte, dient men blijkens
de
parlementaire geschiedenis van artikel 6:278 BW
als volgt te werk te gaan. Eerst moet men
vaststellen tot welke prestaties beide partijen op grond van de
wettelijke
ongedaanmakingsregels na de ongedaan
making van de overeenkomst gehouden zijn om
vervolgens daarmee te vergelijken de prestaties waartoe zij op grond van
diezelfde regels
gehouden zouden zijn geweest,
indien restitutie dadelijk na de uitvoering van de
overeenkomst was geschied. Bij een gedeeltelijke uitvoering van de overeenkomst
moet men
bij de vergelijking van de beide
waardeverhoudingen bij de waarde van hetgeen de partij
die
het minst heeft ontvangen, moet restitueren,
bijtellen hetgeen de wederpartij nog zou hebben
moeten presteren.
50. Als de aard van de prestatie uitsluit dat zij
ongedaan gemaakt wordt, treedt, voorzover dit
redelijk is, op grond van artikel 6:240 lid 2 BW vergoeding van de waarde van de
prestatie op
het ogenblik van ontvangst daarvoor in
de plaats, indien - ondermeer - het aan de ontvanger
is toe te rekenen dat de prestatie is verricht of de ontvanger erin had
toegestemd een
tegenprestatie te
verrichten.
51. Bij een vergelijking van de waarden van de
wederzijdse prestaties zou geconstateerd moeten
worden dat doo rde vernietiging van de overeenkomst een wijziging in de
waardeverhouding
van de wederzijdse prestaties ten
gunste van [X] is opgetreden, als bij die
vergelijkingde
waarden van zijnprestaties jegens
Dexia gesteld zouden moeten worden op de waarde van
de voor hem aangekochte effecten bij de aanvang van de overeenkomsten op de
waarde van
die effecten ten tijde van de
vernietiging van de overeenkomst
52. In aanmerking nemende hoe krachtens de wet bij
toepassing van artikel 6:278 BW de
vergelijking van
de waarden van de wederzijdse prestaties dient te geschieden en gelet op
de
aard van de onderhavige overeenkomst kunnen de
prestaties van [X] jegens Dexia niet op
die waarden
gesteld worden. Er is dan ook geen wijziging in de waardeverhouding van
de
wederzijdse prestaties ten gunste van [X]
opgetreden. Het beroep van Dexia op artikel
6:278 BW
gaat daarom niet op.
53. Wat verder nog allemaal door partijen te berde
gebracht is, leidt niet tot andere oordelen en
behoeft dus geen bespreking meer.
54. Uit het vorenstaande volgt dat nu het beroepvan [X]
op de nietigheid van de
overeenkomst wegens dwaling
slaagt, de vordering van Dexia in conventie moet
worden
afgewezen en de primaire vordering van [X] in
reconventie moet worden toegewezen.
55. Gelet op de uitkomst van de procedure in reconventie
wordt Dexia veroordeeld in de
proceskosten.
56. In aanmerking nemende de wederzijdse belangen moet
geconcludeerd worden dat er geen
gronden zijn om dit
vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dan wel
om
zekerheidsstelling door [X] aan de veroordeling
van Dexia te verbinden.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan
de zijde van [X] tot op heden begroot
op € 650,00,
voorzover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van zijn
gemachtigde;
in reconventie
III. verklaartvoor recht dat de overeenkomst van
partijen d.d. 26 april 2000 is vernietigd wegens
dwaling;
IV. veroordeelt Dexia om aan [X] te betalen € 3.971,10,
vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf 25
februari 2004 tot aan de dag der voldoening;
V. wijst af het in reconventie meer of anders
gevorderde;
VI. veroordeelt Dexia in de kosten in reconventieaan de
zijde van [X] tot op heden begroot
op € 325,00,
voorzover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van zijn
gemachtigde
in conventie en reconventie
VII. verlkaart de veroordelingen uitvoerbaar bij
voorraad.
Aldus gewezen door mr. F.M.P.M.Strengers, kantonrechter,
en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 28 april 2005 in
tegenwoordigheid van de griffier.