Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in
conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M.
Rijssenbeek,
advocaat mr. B.D.A. Zwart te Amsterdam,
tegen
[X],
wonende te
[woonplaats]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr.
M.E. Bosman.
Partijen zullen hierna Dexia en [X] worden
genoemd.
1. Het verloop van de
procedure
1.1. Voor het verloop van de procedure tot het
tussenvonnis van 10
november 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter
uitvoering van dit
tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het
proces-
verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Dexia heeft op
voorhand
een conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte
houdende
voorwaardelijke wijziging van eis in conventie toegezonden. Ten
slotte
is vonnis bepaald.
2. De vaststaande
feiten
2.1. Dexia is rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V.
die ook handelde
onder de handelsnaam Legio-Lease. Met Dexia wordt hierna
ook
- en vooral - Bank Labouchere (Legio-Lease) bedoeld.
2.2. Op 18 mei 2000 hebben Dexia en [X] onder
contract-
nummer 74...... een zogenaamde Winstverdriedubbelaar
afgesloten.
Dit is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in
rechtsover-
weging 4.1 zal worden weergegeven.
2.3. Volgens de overeenkomst tussen Dexia en [X] bedroeg
de
som van de aankoopbedragen voor de aandelen € 11.807,25, de totaal
over
de looptijd te betalen rente € 2.477,52, derhalve was de totale lea-
sesom €
14.284,77. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbe-
drag was € 68,82.
De rente was 0,96% per maand.
2.4. Dexia heeft [X] een eindafrekening met koersdatum
19
mei 2003 gestuurd. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen €
5.198,55
hebben opgebracht, dat [X] nog € 11.876,07 moest betalen en
dat
per saldo een door hem te betalen bedrag van € 6.677,53
resteert.
3. Het geschil in conventie en
reconventie
3.1. Dexia vordert na wijziging van eis in conventie
onvoorwaardelijk
dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren vonnis
[X] veroordeelt tot betaling van € 8.193,59, te vermeerderen
met
een contractuele rente van 0,96%per maand, althans de
wettelijke
rente, over € 6.677,53 vanaf 13 mei 2004 en de kosten van het
geding in
conventie. Voorwaardelijk vordert zij dat de rechtbank in een
uitvoer-
baar bij voorraad te verklaren vonnis [X] veroordeelt tot
betaling
van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde
van
de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde aandelen minus de
waarde
van bedoelde aandelen op datum verkoop. De voorwaardelijk
ingestelde
vordering baseert Dexia op artikel 6:278 BW.
3.2. Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom
uit hoof-
de van de Winstverdriedubbelaar van € 6.677,52, contractuele
rente
van 0,96% per maand vanaf 19 mei 2003 tot en met 12 mei 2004 van
€
727,10, buitengerechtelijke incassokosten van € 663,- met de BTW
van € 125,97
daarover.
3.3. [X] voert in conventie gemotiveerd verweer. Hij
vordert in
reconventie onder meer dat de rechtbank in een zo mogelijk
uitvoer-
baar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht verklaart dat de
Winst-
verdriedubbelaar vernietigd is, althans deze te vernietigen dan wel
te
ontbinden op de gronden zoals in deze conclusie genoemd en
Dexia
veroordeelt tot betaling van € 2.477,52, te vermeerderen met de
wette-
lijke rente over de betaalde rentetermijnen, telkens vanaf het
moment
van betaling, met veroordeling van Dexia in de kosten van het
geding
in reconventie.
3.4. [X] stelt onder meer dat de Winstverdriedubbelaar
nietig
is wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet. Hij
vordert
om die reden zijn inleg terug.
3.5. Dexia voert tegen de reconventionele vordering
gemotiveerd
verweer.
4. De beoordeling in conventie en
reconventie
4.1. Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van
aandelenlease
met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in
es-
sentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant
aandelen
in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie,
in
hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van
de
koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers
van
de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van
de eerste
tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een
derde. Dexia is
rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de le-
ning heeft afgelost. De
klant betaalt maandelijks rente over het geleen-
de bedrag. De looptijd van
de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde
van de looptijd heeft de klant de
keuze tussen 1) verlenging van de
overeenkomst, 2) uitlevering van de
aandelen tegen aflossing van de
lening en 3) verkoop van de aandelen onder
verrekening van de ver-
koopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er
een surplus zijn,
dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die
moet worden
afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten
voor ver-
koop van de aandelen (variant 3).
4.2. [X] heeft, evenals vele anderen, de
Winstverdriedubbelaar
afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te
maken. De aan-
delenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de
overeenkomst aan-
zienlijk gedaald. Dexia heeft de aandelen na het
verstrijken van de
looptijd van de overeenkomst verkocht en de opbrengst
verrekend met
de lening. Na verrekening is er nog een restschuld. Dexia
vordert beta-
ling van de restschuld. In conventie staat de vraag centraal of
Dexia dit
bedrag kan vorderen van [X] in reconventie of Dexia de
reeds
betaalde rentetermijnen dient terug te betalen aan [X]
4.3. Voor de beoordeling van [X's] zaak zijn van
belang:
- [X] heeft als opleiding lagere school tot en met
de 4e klas;
hij is thans 62 jaar oud en heeft al
gedurende 30 jaar niet meer
aan het arbeidsproces
deelgenomen;
- tot 1970 was [X]
kabellegger;
- [X] heeft in 1970 een hersenbloeding gehad
en is toen
volledig arbeidsongeschikt verklaard; hij
had ten tijde van het
sluiten van de overeenkomst
een WAO-uitkering;
- hij had en heeft geen
vermogen;
- hij had ten tijde van het sluiten van de
Winstverdriedubbelaar
geen beleggingservaring; hij
belegt ook thans niet.
4.4. De rechtbank zal hierna het verweer van [X]
bespreken.
Wet op het Consumentenkrediet
(Wck)
4.5. In de Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck)
wordt onder
krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en
ieder
samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege
de
kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking
wordt gesteld en
de kredietnemer aan de kredietgever een of meer be-
talingen doet (art. 1
aanhef en sub a onder 1 Wck).
4.6. De Winstverdriedubbelaar kenmerkt zich hierdoor dat
Dexia aan
[X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover
[X]
periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [X[ aan het
einde van
de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze over-
eenkomst aan
bovengenoemde definitie. In dit verband is van belang
dat de wetsgeschiedenis
bij art. 1 Wck onder meer vermeldt: "Centraal
in de wet staat het begrip
krediettransactie, dat beoogt alle relevante
vormen van consumentenkrediet te
omvatten. Uitgangspunt is dat een
feitelijke omschrijving wordt gegeven van
de verschillende elementen,
waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij
een meer formeel-
juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van
de wet via
juridische constructies die de economische werkelijkheid
maskeren." (Bijl.
TK 19 785 (1986-1987)nr. 3, p. 68). Nu ook aan de
overige eisen voor
toepasselijkheid van de Wck is voldaan, geldt deze
wet.
4.7. Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige
overeen-
komst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h Wck. In casu is immers
geen
sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van
"belening"
van effecten van [X], reeds omdat de desbetreffende
aandelen
ingevolge de onderhavige overeenkomst [X] nog niet
toebehoor-
den. Ook uit de Memorie van Toelichting op de Wck (Bijl. TK 19
785
(1986-1987) nI. 3, p. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld
dat
de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze
niet
onder de Wck te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de
le-
ning niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de
ef-
fecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot
gevolg
heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet
op
een constructie als de onderhavige. De hiertegenover staande
opvat-
ting die volgt uit de beantwoording van kamervragen door de
Minister
van Financiën op 6 juli 1998 (Aanhangsel Handelingen TK
(1997-1998)
nr. 1470 p. 3015-3016) en uit de Memorie van Toelichting op de
wet
van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet
toezicht
kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde
de
reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan
pu-
bliek uit te breiden, dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid
1
onder h Wck vallen (kamerstukken II, 2000-2001, 27 869,nr. 3, blz.
3),
kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt
name-
lijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de
bedoeling
van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor
genoemde
passage in de Memorie van Toelichting op de Wck. Zij gaat
kennelijk
uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder
an-
dere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer
op
aandelen van hem.
Gevolgen van de toepasselijkheid van de
Wck
4.8. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat aan
Dexia eerst
op 12 april 2003 een Wck-vergunning is verleend. Dit brengt
ingevolge
art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd
met
een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien art.
9
Wck niet uitsluitend ziet op bescherming van een van de partijen bij
de
overeenkomst. In de Memorie van Toelichting op de Wck (Bijl.TK
19785
(1986-1987) nr. 3, p. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: "Aan
het
onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de
visie ten
grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietge-
vers
verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund
door goede
markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden kre-
diet kunnen
opnemen." Voorts vermeldt de Memorie van Antwoord op
de Wck (Bijl.TK 19
785 (1987-1988)nr. 7, p. 10) dat gekozen is voor een
zodanig
vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moei-
lijkheden de markt
kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is dus
blijkens de wetgeschiedenis
kennelijk mede gericht op bescherming
van de toegelaten aanbieders tegen
ondeskundige en/ of malafide con-
currenten met als achtergrond dat een
negatief imago van de financi-
ele markten schadelijk is voor een goed
functionerende economie en
daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere
doelstelling van
de Wck volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het
wetsvoor-
stel Wet financiële dienstverlening. Zie hiervoor Bijl. TK 29 507
(2003-
2004) 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat
de
zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan
orde-
lijke en transparante marktprocessen en een beter
functionerende
economie en dat de Wck al tot op zekere hoogte bijdraagt aan
een ef-
fectieve bescherming van de consument.
Gevolgen van de nietigheid
4.9. Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is
de rechts-
grond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte prestaties
(met
terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter
uit-
voering van de overeenkomst is uitgevoerd, is onverschuldigd
betaald
en dient te worden terugbetaald (artikel 6:203 lid 1 BW). Dit
betekent
dat Dexia de door [X] betaalde rentetermijnen ter hoogte van
€
2.477,52 in beginsel dient terug te betalen.
4.10. Dexia heeft ter uitvoering van de overeenkomst
geld ter beschik-
king gesteld, waarmee zij de in de overeenkomst vermelde
aandelen
heeft gekocht die zij conform artikel 17 Wet giraal effectenverkeer
op
naam van [X] heeft bijgeschreven in haar administratie,
waarbij
partijen hebben afgesprokendat koersfluctuatiesvoor rekening
van
[X] komen. De prestatie is door Dexia in drie tranches verricht.
Zij
heeft rond 18 mei 2000, 18 mei 2001 en 18 mei 2002 de met [X]
overeengekomen
aandelen ABN Amro,Ahold en ING doen bij-
schrijven in de verzameldepotsvan
haar effectenbewaarbedrijf.
4.11. Dexia's prestatie, als geheel genomen, kan naar
haar aard niet
ongedaan worden gemaakt. Omdat [X] heeft ingestemd met
het
verrichten van een tegenprestatie, heeft Dexia op grond van
artikel
6:210 lid 2 BW aanspraak op vergoeding van de waarde van de
presta-
tie op het moment van ontvangst van de prestatie voor zover dit
rede-
lijk is.
4.12. De waarde van de prestatie op het moment van
ontvangst, te
weten het moment van verkrijging van de aandelen door Dexia, is
de
waarde van de aandelen tegen de koers van de dag van verkrijging.
Dexia
heeft de aandelen ABN Amro, Ahold en ING in drie tranches
verkregen tegen
aankoopkoersen van 18 mei 2000 van € 21,96, € 28,-,
resp. € 62,49. De
aandelen waren ten tijde van de verkrijging van de
tweede en de derde tranche
rond 18 mei 2001 en 18 mei 2002 door het
slechtere beursklimaat in waarde
gedaald. Dexia heeft die aandelen
daarOlIl tegen een ongunstige koers voor
[X] verworven.
4.13. De rechtbank oordeelt dat als uitgangspunt de
waarde van de
prestatie van Dexia het totaal van de aankoopbedragen van de in
de
Winstverdriedubbelaar genoemde aandelen is, te weten €
11.807,25.
Daarop moet een correctie naar beneden plaatsvinden, doordat
de
beurswaarde van de aandelen van de tweede en derde tranche ten
tijde
van de verwerving door Dexia lager was. De rechtbank komt
daarop
terug.
4.14. Van deze waarde moet de verkoopprijs van de
aandelen van
€ 5.198,55 worden afgetrokken. Dexia heeft deze aandelen immers
voor
[X] vervreemd en de verkoopsom geďncasseerd. Het verschil is
€
6.608,70. Dit is, afgezien van incassokosten en rente, de restschuld
die
Dexia in deze procedure vordert.
4.15. De rechtbank oordeelt dat het niet redelijk is in
de zin van art.
6:210 lid 2 BW dat [X] de gehele restschuld moet betalen
aan
Dexia. Zij oordeelt dat het als uitgangspunt redelijk is dat deze
rest-
schuld tussen partijen wordt verdeeld. .
4.16. Enerzijds is de strekking van de Wck
onder meer consumenten
te beschermen tegen kredietvormen die worden
aangeboden door on-
dernemingen die daarvoor geen vergunning hebben en die
verborgen
zitten in een voor de gemiddelde consument moeilijk te
doorgronden
financieel product. De brochure en de overige aan klanten
verstrekte
informatie zijn naar het oordeel van de rechtbank, hoezeer ook op
een
enkele plaats wordt vermeld dat het gaat om beleggen met geleend
geld,
juist over dit aspect te verhullend. Nagenoeg alle consumenten
stellen dat
zij niet wisten dat zij met geleend geld belegden. De ge-
noemde strekking
van de Wck en de door Dexia gecreëerde onduide-
lijkheid komen in die zin
voor haar rekening dat haar aanspraak op
[X] in beginsel wordt beperkt tot de
waarde van de aandelen ten
tijde van de verkoop aan het einde van de looptijd
van de over-
eenkomst. Door de verdeling bij helfte komt ook voor rekening
van Dexia
dat zij in de van haar uitgaande brochures een veel te positieve
toon
aansloeg over de rendementen van de aandelen.
4.17. Anderzijds wist [X], althans behoorde [X]
te weten
dat hij met het door hem betaalde geld zou beleggen op de beurs
en
dat hij daarom het risico liep door dalende koersen geld te
verliezen.
4.18. Op grond hiervan brengt de redelijkheid, genoemd
in artikel
6:210 lid 2 BW, naar het oordeel van de rechtbank mee dat,
[X]
aan Dexia in beginsel en nog afgezien van zijn persoonlijke
omstan-
digheden de helft van € 6.608,70,te weten € 3.304,35, moet
restitueren.
Dit bedrag is in beginsel redelijk, ook als in aanmerkîng wordt
geno-
men dat de prestatie van Dexia in,r.ov. 4.13 aan de hoge kant is
be-
groot, omdat de beurswaarde van de aandelen van de tweede en
derde
tranche lager was ten tijde van de verwerving. Een andere
benadering
zou leiden tot een nadere aktewisseling over de koersen op die
dagen.
Dat zou een vlotte afdoening van de Dexia-zaken belemmeren en
zou
ook de kosten van [X] doen toenemen. Deze nadelen wegen niet
op tegen
het voordeel van een verdere precisering van de waarde van
de prestatie van
Dexia, die vermoedelijk gering in omvang zal zijn.
4.19. De rechtbank zal beide te restitueren prestaties
(€ 3.304,35 en
€ 2.477,52) verrekenen, waardoor een saldo van € 826,83
resteert.
4.20. De rechtbank verwerpt het beroep van Dexia op art.
6:278 BW
op dezelfde gronden als de Commissie van Beroep DSI in
LOV.5.8.5
van haar uitspraak van 27 januari 2005, KCHB nr. 91, heeft
gedaan,
welke rechtsoverweging, voorzover hier van belang, als volgt
luidt:
"Uit hetgeen in de
Toelichting Meijers is opgemerkt volgt dat
art.
6:278BW niet van toepassing is in een
geval waarin ervan moet
worden uitgegaan dat
de stoot tot ongedaanmaking erop is ge-
grond
dat de partij die daartoe overgaat zijn wederpartij,
terecht,
verwijt dat deze is tekortgeschoten
in de hem betamende zorg door
eerstbedoelde
niet voldoende te waarschuwen voor het risico dat
de
waarde van de prestatie na uitvoering van
de overeenkomst kan
dalen als gevolg van
koersdaling.Deze situatie doet zich hier voor;
niet de situatie waarin de daling van de waarde van de
prestatie
na de uitvoering van de overeenkomst
is gedaald als gevolg van
een omstandigheid
die niet in verband staat met het in zorg te-
kortschieten als zo-even bedoeld."
4.21. De rechtbank overweegt ten slotte dat de
redelijkheid, genoemd
in art. 6:210 lid 2 BW, ook meebrengt dat het bedrag
van € 826,83, ge-
noemd in LOV.4.19, niet zal worden toegewezen. Dexia had de
Winst-
verdriedubbelaar niet aan [X] mogen aanbieden gezien zijn
fi-
nanciële situatie en het geheel ontbreken van enige
beleggingservaring
bij hem. Daarom zal de vordering van Dexia in conventie
worden af-
gewezen, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding
in
conventie.
4.22. De overige verweren van [X], behoeven niet te
worden be-
sproken.
4.23. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank zowel
de vorde-
ring in conventie als in reconventie zal afwijzen. De rechtbank zal
be-
palen dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
De beslissing
de rechtbank
in conventie
wijst de vordering af,
in reconventie
wijst de vordering af,
in conventie en reconventie
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten
draagt.
Dit vonnis is gewezen door mI. F.J. de Vries en is
in het openbaar uitgesproken
op woensdag 23 februari
2005.