Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer/ rolnummer: 272625 / HA ZA
09-1931
Vonnis van 30 juni
2010
in de zaak van
[X],
wonende te
[woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat
mr. J.C.T. Papeveld,
tegen
de naamloze vennootschap
LEVOB BANK
N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde in conventie,
eiseres
in reconventie,
advocaat mr. J.A. Trimbach.
Partijen zullen hierna [X] en Levob genoemd
worden.
1. De
procedure
1.1. Het verloop van de procedure
blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 oktober 2009;
- het proces-verbaal
van comparitie van 15 januari 2010, met de daarin genoemde stukken;
- de akte
uitlating van [X];
- de akte uitlating van Levob.
1.2. Ten slotte is vonnis
bepaald.
2.
Inleiding
2.1. Levob is een financiële
instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten,
waaronder aandelenleaseovereenkomsten. Bij de door Levob aangeboden
aandelenleaseovereenkomsten, wordt gedurende een periode van vijfjaar belegd met
een door Levob verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden door Levob
aandelen gekocht in negen Nederlandse bedrijven. De deelnemer betaalt rente over
het geleende bedrag, welke rente tot 1 januari 2001 aftrekbaar was, en ontvangt
jaarlijks dividend dat (eventueel) op de aandelen wordt uitgekeerd. Na afloop
van de looptijd van de aandelenleaseovereenkomst worden de aandelen verkocht en
wordt de lening afgelost. Voor zover de waarde van de aandelen lager is dan het
geleende bedrag ontstaat er een restschuld die door de deelnemer moet worden
betaald aan Levob.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband
met de door Levob aangeboden aandelenleaseovereenkomsten in de afgelopen jaren
reeds diverse vonnissen gewezen, waaronder op 14 november 2007 (LJN BB7945), 23
januari 2008 (UN BC2442) en 11 juni
2008 (LJN BD 3554) en op 14 januari 2009
(UN BH 0252) en 18 februari 2009 (LJN BH 3345). In deze vonnissen is bij de
opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Levob in het
kader van de aandelenleaseovereenkomsten verstrekte
informatiemateriaal.
2.3. Na de hierboven genoemde
vonnissen zijn door de Hoge Raad en door het gerechtshof Amsterdam verschillende
arresten uitgesproken in zaken naar aanleiding van aandelenleaseovereenkomsten,
waarin voor een groot deel dezelfde kwesties aan de orde zijn geweest als in het
huidige geding. Het betreft de arresten van de Hoge Raad van 5 juni
2009 (UN
BH2811, LJN BH2815 en UN BH2822) en de arresten van het hof van 1 december 2009
(LJN BK4978, LJN BK4981, LJN BK4982 en LJN BK4983).
2.4. De rechtbank acht deze
vonnissen en arresten die veelal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) www.rechtspraak.nl, inmiddels bekend
bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Levob procederen. Voor zover de
rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure
worden aangevoerd, in één of meer van de bovengenoemde vonnissen en/of arresten
reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze
stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen
en/of arresten.
3. De
feiten
3.1. [X] heeft op 17 februari 2002 10
aandelenleaseovereenkomsten met Levob getekend, genaamd "Het Levob Hefboom
Effect" (verder te noemen: "de overeenkomsten").
3.2. De overeenkomsten zijn aangegaan
via bemiddeling door Gelink Adviesgroep BV(verder te noemen: "Gelink"). Naar
aanleiding van verhalen van vrienden en kennissen heeft [X] contact opgenomen
met Gelink met de vraag wat hij met de overwaarde van zijn huis kon doen.
Vervolgens heeft een medewerker van Gelink op 16 januari 2002 een afspraak
gemaakt met [X] teneinde een hem beeld te geven van de huidige financiële
situatie en hem te adviseren inzake de toekomstige situatie. De adviseur van
Gelink heeft hem het afsluiten van voormelde overeenkomsten geadviseerd, naast
een hypothecaire geldlening, ais zijnde een aflossingsconstructie voor die
lening.
3.3. Voorafgaand aan het afsluiten
van de overeenkomsten heeft [X] de beschikking gehad over de volgende
stukken:
- een overeenkomst, genaamd "Het Levob Hefboom Effect";
- een
bijlage met een aanvullende bepaling waarin is vermeld dat [X] in totaal 10 van
dergelijke overeenkomsten wenst aan te gaan;
3.4. De akte van hypothecaire
geldlening is op 19 maart 2002 gepasseerd.
3.5. Op 3 april 2002 heeft Levob
schriftelijk aan [X] opgegeven welke aandelen zij per 2 april 2002 in het kader
van de overeenkomsten voor hem heeft gekocht, hoeveel aandelen het waren en
tegen welke prijs ze zijn gekocht.
3.6. De overeenkomsten hadden een
looptijd van vijfjaar. Met elke overeenkomst is een geleend bedrag gemoeid van
EUR 7.000,00, derhalve in totaal EUR 70.000,00. De lening is aangewend voor de
aankoop van effecten. Tijdens de looptijd van de overeenkomsten was [X]
maandelijks rente verschuldigd. De maandelijkse renteverplichting bedroeg EUR
55,51 per overeenkomst, derhalve in totaal EUR 555,10. [X] heeft in totaal EUR
41.550,71 aan rente betaald.
3.7. Per 7 januari 2010 heeft Levob
de aandelen verkocht.Na deze verkoop resteerde er een schuld van [X] aan Levob
van EUR 22.462,50, welke schuld [X] niet aan Levob heeft voldaan.
3.8. Gedurende de looptijd van de
overeenkomsten is door Levob tot 1 september 2009 een bedrag van EUR 9.747,10
terzake van dividend aan [X] uitgekeerd.
4. Het
geschil
in conventie
4.1. [X] vordert dat de rechtbank bij
vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. verklaart voor recht dan
Levob onrechtmatig ten opzichte van [X] heeft gehandeld door de verplichtingen
welke voortvloeien uit de op haar rustende bancaire zorgplicht ten opzichte van
[X] heeft geschonden;
b. verklaart voor recht dat Levob als
gevolg van voornoemd onrechtmatig handelen gehouden is alle door [X] geleden
schade, waaronder begrepen de schade uit hoofde van de hypothecaire lening en de
effecten lease-o vereen komsten, aan [X] dient te vergoeden;
Levob
veroordeelt om aan [X] binnen twee dagen na betekening van een in dezen te
wijzen veroordelend vonnis te betalen;
c. een bedrag ad EUR
47.537,00 p.rn., althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen
bedrag.
te vermeerderen met,
d. de wettelijke rente over
het onder c genoemde bedrag, met ingang van de datum van betaling tot aan de dag
der algehele voldoening althans met ingang van enige andere door de rechtbank in
goede justitie te bepalen datum;
e. Levob gebiedt om binnen
twee dagen na betekening van een in dezen te wijzen veroordelend vonnis
schriftelijk en onvoorwaardelijk aan de Stichting Bureau Kredietregistratie
(BKR) te Tiel te berichten, dat de registratie van de ten processe bedoelde
overeenkomsten en alle eventueel daarop gebaseerde andere inschrijvingen ten
laste van [X], blijvend dienen te worden verwijderd, en/of gestaakt en/of
gewijzigd ten gunste van [X], op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR
5.000,00 per (gedeelte van een) dag dat Levob met de bedoelde berichtgeving aan
het BKR in gebreke blijft, met een maximum van EUR
100.000,00.
f. Levob veroordeelt in de
proceskosten.
4.2. Levob voert verweer. Op de
stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader
ingegaan.
in (voorwaardelijke)
reconventie
4.3. Levob vordert - samengevat -
veroordeling van [X] tot betaling van EUR 22.462,50, vermeerderd met rente en
kosten.
4.4. [X] voert verweer. Op de
stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader
ingegaan.
5. De
beoordeling
in conventie en in
reconventie
Positie Gelink
5.1. Bij de beoordeling van de
stellingen van partijen is van belang dat Levob niet aansprakelijk is voor de
gedragingen van de tussenpersoon Gelink in het kader van de afgesloten
aandelenleaseovereenkomsten. De gedragingen van Gelink kunnen niet aan Levob
worden toegerekend. Aansprakelijkheid van Levob voor gedragingen van Gelink kan
immers, anders dan door [X] is betoogd, niet worden gebaseerd op artikel 6:76
BW. Dit artikel is alleen van toepassing als een schuldenaar (Levob) bij de
uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van de hulp van andere personen
(Gelink). De verwijten van [X] hebben echter betrekking op de handelwijze van
Gelink in de fase voorafgaande aan de totstandkoming van de
overeenkomsten. Het beroep op artikel 6:76 BW wordt derhalve verworpen. Dit
neemt de eigen verantwoordelijkheid van Levob in het kader van de hierna te
bespreken zorgplicht echter niet weg.
5.2. Ook als de rechtbank dat
standpunt van Levob dat Gelink moet worden beschouwd ais een opdrachtnemer van
[X] in de zin van artikel 7:400 BW, zou volgen -daargelaten in hoeverre dit
inderdaad het geval is - leidt dat er niet toe dat er voor Levob geen
verplichting meer is om te voldoen aan haar zorgplicht. De stellingname van
Levob komt er in feite op neer dat haar zorgplicht - in een geval als het
onderhavige waarin door de tussenpersoon meer is gedaan dan alleen het
bemiddelen bij de totstandkoming van de overeenkomsten tussen [X] en Levob - zou
zijn beperkt tot het informeren van de tussenpersoon. Zij zou vervolgens geen
verantwoordelijkheid meer hebben ten opzichte van de consument. Dat is echter
niet in overeenstemming jurisprudentie van de Hoge Raad (zie Hoge Raad 11 juli
2003, JOR 2003/199 en 9 januari 1998, NJ 1999/285) en de specifieke zorgplicht
van Levob. Het gaat hier immers om producten met een - per overeenkomst - lage
maandlast die breed in de markt worden gezet voor een publiek dat van beleggen
geen verstand heeft, zonder dat is gebleken dat Levob ervoor heeft gezorgd dat
tussenpersonen voldoende en adequate voorlichting bieden. Levob kan zich dan ook
niet verschuilen achter de tussenpersoon. Het handelen van Gelink die ais
cliëntenremisier, althans financieel adviseur een eigen verantwoordelijkheid
heeft, neemt de verantwoordelijkheid van Levob in het kader van de hierboven
omschreven bijzondere zorgplicht niet weg. Wel kan het zo zijn dat door het
handelen van een cliëntenremisier of financieel adviseur voldoende invulling
wordt gegeven aan de zorgplicht die op Levob rust. Gesteld noch gebleken is dat
daarvan in dit geval sprake is geweest.
Schending zorgplicht
Standpunten van partijen
5.3. [X] heeft gesteld sprake is van
een schending van de zorgplicht door Levob, [X] stelt dat de
informatieverstrekking door Levob onjuist en onvolledig is geweest. Levob had
concreet moeten waarschuwen voor de risico's die aan de overeenkomsten verbonden
waren. Voorts had Levob inlichtingen moeten inwinnen over de financiële positie,
beleggingservaring en doelstellingen van [X]. Ook had moeten worden bezien of
[X] een eventuele restschuld wel zou kunnen voldoen.
5.4. Levob heeft aangevoerd dat de
tekst van de overeenkomst en de bijbehorende documenten duidelijk is en
voldoende inzicht geven in de overeenkomst en de risico's. Voorts heeft Levob
aangevoerd dat de overeenkomst een kant-en-klaar product is, waarin geen
beleggings keuzes hoeven te worden gemaakt en dat daarom op haar geen
verdergaande taak of informatieplicht rust. Levob heeft de financiële positie
van alle potentiële cliënten onderzocht door een acceptatietoets uit te voeren,
waaronder een toets bij het BKR en een inkomenstoets. De uitslag van deze toets
leidde niet tot de conclusie dat aan [X] geen of minder overeenkomsten hadden
mogen worden aangeboden.
Algemeen
5.5. De rechtbank stelt voorop dat de
Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2009 (DN BH2811) heeft geoordeeld dat - kort
gezegd - op Levob als professioneel dienstverlener jegens een particuliere
afnemer van de ef f ectenleaseo vereenkomst een bijzondere zorgplicht rust die
ertoe strekt de afnemer te beschermen tegen de gevaren van eigen
lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Deze zorgplicht vloeit voort uit de
eisen van redelijkheid en billijkheid en is tweeledig. Enerzijds dient Levob de
afnemer voor het afsluiten van de overeenkomst indringend en in niet misverstane
bewoordingen te waarschuwen voor het aan de overeenkomst verbonden risico dat
aan het einde van de looptijd nog een schuld zou kunnen resteren, omdat de
verkoopopbrengst van de effecten ontoereikend zal blijken om aan de
betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te kunnen voldoen. Anderzijds dient
Levob, alvorens de overeenkomst aan te gaan, inlichtingen in te winnen over de
inkomens-en vermogenspositie van de afnemer teneinde na te gaan of deze naar
redelijke verwachting de uit de overeenkomst voortvloeiende financiële
verplichtingen zal kunnen dragen, ook bij een ontoereikende opbrengst van de
effecten. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de financiële positie van afnemer
daartoe niet voldoende is, dient Levob de afnemer het aangaan van de
overeenkomst te ontraden. Dat sprake is van een kant-en-klaar product, zoals
Levob heeft gesteld, doet aan genoemde verplichtingen niet af.
Waarschuwingsplicht
5.6. Levob is in de
waarschuwingsplicht voor het restschuldrisico tekortgeschoten. In artikel 14 van
de overeenkomst wordt gewaarschuwd voor beleggingsrisico's. Deze waarschuwing in
meer of minder algemene bewoordingen voor risico's verbonden aan het beleggen in
effecten kan niet als een uitdrukkelijke en niet mis te verstane waarschuwing
voor de mogelijkheid van een restschuld worden aangemerkt, reeds omdat zij die
mogelijkheid niet specifiek noemt. Dergelijke, overwegend algemeen geformuleerde
waarschuwingen miskennen dat juist de bescherming van particuliere beleggers
tegen eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht vereist dat zodanige
beleggers uitdrukkelijk en ondubbelzinnig op het risico van een restschuld
opmerkzaam worden gemaakt. In artikel 5 van de overeenkomst is opgenomen dat een
"eventueel resterend tekort" dient te worden aangezuiverd. Dit betreft (slechts)
een weergave van een verplichting uit de overeenkomst en is niet als een
waarschuwing geformuleerd. Kortom, de noodzakelijke specifieke waarschuwing
heeft Levob achterwege gelaten.
Onderzoeksplicht
5.7. Levob is eveneens
tekortgeschoten in de in 5.5 genoemde onderzoeksplicht. Er heeft slechts een
summiere inkomenstoets plaatsgevonden, terwijl in het geheel niet is
geïnformeerd naar de vermogenspositie van [X]. Ook de uitgevoerde BKR-toets kent
beperkingen, nu het BKR-register slechts de schulden vermeldt die voldoen aan de
voorwaarden voor registratie en bij instellingen die bij het BKR zijn
aangesloten. Een adequaat beeld van de financiële draagkracht van [X] is daarmee
niet verkregen. De uitgevoerde toets geeft onvoldoende informatie om te kunnen
beoordelen of [X] in staat is om de uit de overeenkomsten voortvloeiende
financiële verplichtingen te kunnen dragen.
5.8. Het bovenstaande leidt tot de
conclusie dat Levob haar zorgplicht heeft verzaakt. Hetgeen door [X] overigens
is aangevoerd ten aanzien van de gestelde schending van de zorgplicht behoeft,
gelet op het voorgaande, geen verdere bespreking. De schending van de zorgplicht
wordt gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. De hierop gebaseerde gevorderde
verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
Causaal verband
5.9. De waarschuwingsplicht strekt
ertoe te voorkomen dat de afnemer lichtvaardig of met ontoereikend inzicht een
effectenleaseovereenkomst sluit. Deze verplichting heeft zelfstandige betekenis,
ongeacht het antwoord op de vraag of de onderzoeksplicht is nageleefd. Vaststaat
dat Levob de waarschuwingsplicht heeft geschonden. Het moet ervoor worden
gehouden dat [X] de overeenkomsten niet zou hebben afgesloten als Levob hem in
niet in mis te verstane bewoordingen had gewezen op het risico van een
restschuld. Levob heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander
oordeel leiden, zodat een causaal verband wordt aangenomen tussen de schending
van de waarschuwingsplicht en het aangaan van de overeenkomsten. Levob dient dan
ook in beginsel als geleden schade te vergoeden de nadelige financiële gevolgen
die voor [X] gemoeid zijn geweest met het aangaan van de overeenkomsten. Onder
die schade kan niet alleen de gerealiseerde restschuld worden begrepen, maar ook
de reeds betaalde rente. Deze schade kan voorts aan Levob ais gevolg van de
schending van de waarschuwingsplicht worden toegerekend, nu Levob geen feiten en
omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel kunnen
leiden.
Schade
5.10. Levob heeft terecht aangevoerd dat de
door [X] uit de overeenkomsten genoten voordelen bij de begroting van de schade
in mindering moeten worden gebracht. De schade die [X] heeft geleden bestaat uit
de rentebedragen die hij aan Levob heeft betaald, verminderd met door hem
ontvangen dividend. Tussen partijen staat vast dat [X] tot 1 september 2009 een
bedrag van EUR 9.747,10 aan dividend heeft ontvangen. Uit de door [X] bij akte
overgelegde overzichten van Levob blijkt dat in de periode vanaf 1 september
2009 een bedrag van EUR 211,80 ter zake van dividend aan [X] is uitgekeerd. In
totaal heeft Levob EUR 9-958,90 ter zake van dividend aan [X] uitgekeerd. De
schade bedraagt derhalve EUR 31.591,81 (te weten EUR 41.550,71- EUR
9.958,90).
5.11. De restschuld van EUR 22.462,50 is
bij de schadeberekening buiten beschouwing gelaten, nu deze niet door [X] is
betaald en derhalve niet als schade kan worden aangemerkt. De restschuld wordt
door Levob in reconventie gevorderd en zal daarom in het hierna volgende wel
worden meegenomen.
Eigen schuld
5.12. Levob heeft aangevoerd dat haar
vergoedingsplicht op grond vanartikel 6:101 BW verminderd dient te worden, nu de
schade van [X] mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [X] kan worden
toegerekend. Zij heeft daartoe gesteld dat [X] de overeenkomsten doelbewust is
aangegaan, terwijl hij bekend was met de daaruit voortvloeiende verplichtingen,
de kenmerken en risico's daarvan en met zijn eigen financiële
positie.
5.13. De Hoge Raad heeft in zijn arresten
van 5 juni 2009 (LJN BH2811 en LJN BH2815) als uitgangspunt genomen dat de
schade mede het gevolg is van aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden, nu
uit de overeenkomst voldoende kenbaar was dat werd belegd met geleend gelegd,
dat de overeenkomst voorzag in een geldlening, dat over die lening rente moest
worden betaald en dat het geleende geld moest worden terugbetaald, ongeacht de
waarde van de effecten op het tijdstip van de verkoop daarvan. Daarbij valt ook
in aanmerking te nemen dat van de afnemer mag worden verwacht dat hij alvorens
de overeenkomst aan te gaan, zich redelijke inspanningen getroost om deze
begrijpen. Dit betekent dat een deel van de door de afnemer geleden schade als
door hemzelf veroorzaakt voor zijn eigen rekening moet blijven. De
vergoedingsplicht van Levob zal derhalve worden verminderd in evenredigheid met
de mate waarin de aan de aan Levob en de afnemer toe te rekenen omstandigheden
moeten worden geacht te hebben bijgedragen aan het ontstaan van deze schade, en
vervolgens zal moeten worden onderzocht of op grond van de billijkheid een
andere verdeling gerechtvaardigd is. Bij de toepassing van de maatstaf van
artikel 6:101 BW zuilen fouten van de afnemer die uit lichtvaardigheid of gebrek
aan inzicht voortvloeien in beginsel minder zwaar wegen dan fouten aan de zijde
van Levob waardoor deze in de zorgplicht is tekortgeschoten.
5.14. Bij de hierboven bedoelde afweging
dient onderscheid te worden gemaakt tussen de rente enerzijds en de restschuld
anderzijds. Daarbij wordt de bestedingsruimte van de afnemer ten tijde van het
aangaan van de overeenkomst in aanmerking genomen.
5.15. In gevallen waarin nakoming door
Levob van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de inkomens- en
vermogenspositie van de afnemer naar redelijke verwachting toereikend was om de
financiële verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, rustte op Levob geen
verplichting het aangaan van de overeenkomst aan de afnemer te ontraden. De
schade bestaande uit betaalde rente kan dan geheel worden toegeschreven aan de
omstandigheid dat, naar de afnemer wist of moest weten, met geleend geld is
belegd. De vergoedingsplicht van Levob moet derhalve worden verminderd zodanig
dat de betaalde rente volledig voor rekening van de afnemer blijft.
5.16. Indien onderzoek door Levob
daarentegen zou hebben uitgewezen dat de inkomens- en vermogenspositie van de
afnemer naar redelijke verwachting niet toereikend was om de financiële
verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, had het, in het kader van haar
zorgplicht, op de weg van Levob gelegen het aangaan van de overeenkomst aan de
afnemer te ontraden. In dat geval zal een deel van de betaalde rente voor
vergoeding in aanmerking komen. In evenredigheid met de mate waarin de aan Levob
en de aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden tot het ontstaan van de
zojuist bedoelde schade hebben bijgedragen, zal de vergoedingsplicht van Levob
ter zake de betaalde rente daarom in beginsel - overeenkomstig het arrest van de
Hoge Raad van 5 juni 2009 (LJNBH281I)-worden verminderd tot 60%. Hierop zal
vanaf overweging 5.18 nader worden ingegaan.
5.17. Ten aanzien van de restschuld heeft
als uitgangspunt te gelden dat, overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 5
juni 2009 (LJNBH2811), steeds 60% voor rekening van Levob blijft, ongeacht het
antwoord op de vraag of nakoming door Levob van haar onderzoeksplicht al of niet
zou hebben uitgewezen dat de inkomens- en vermogenspositie van de afnemer naar
redelijke verwachting toereikend was de rente te voldoen. Nu de schade bestaande
uit de restschuld mede het gevolg is van de omstandigheid dat de afnemer de
overeenkomst is aangegaan terwijl hij hetzij wist dat hij belegde met geleend
geld en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde
van de effecten op het tijdstip van verkoop daarvan, hetzij had verzuimd zich
tevoren redelijke inspanningen te getroosten teneinde zijn uit de overeenkomst
volgende verplichting tot terugbetaling te begrijpen, dient 40% van de
restschuld voor zijn rekening te blijven.
Onaanvaardbaar zware financiële
last
5.18. Naar aanleiding van de arresten van
de Hoge Raad van 5 juni 2009 heeft het gerechtshof Amsterdam in zijn arresten
van 1 december 2009 (LJN BK4978, UN BK4981, LJN BK4982 en LJN BK4983) een
beoordelingskader gegeven ter beantwoording van de vraag in welk geval een deel
van de betaalde rente voor rekening van de afnemer blijft. De rechtbank zal,
mede ten behoeve van de rechtseenheid, van de door het hof gegeven maatstaf en
berekeningswijze uitgaan.
5.19. Het hof heeft in bovengenoemde
arresten geoordeeld dat de inkomens-en vermogenspositie van de afnemer ten tijde
van het aangaan van de overeenkomst niet toereikend was om de financiële
verplichtingen uit die overeenkomst te voldoen, indien onderzoek zou hebben
uitgewezen dat naar redelijke verwachting de uit de overeenkomst voortvloeiende
financiële verplichtingen een onaanvaardbare zware last op de afnemer legden.
Van een dergelijke onaanvaardbare zware financiële last is in de regel sprake
indien de financiële verplichtingen uit de overeenkomst (A) tot gevolg hadden
dat het besteedbare netto-maandinkomen (X) van de afnemer (inclusief evenredig
deel van de vakantie- en eindejaarsuitkeringen) verminderd met huur- of
hypotheeklasten voor de eigen woning (W), voor zover deze het daarvoor door het
Nibud gehanteerde basisbedrag overtroffen, zou dalen beneden de voor het
desbetreffende type huishouden in het desbetreffende kalenderjaar berekende
Nibud-basisnorm (Y) vermeerderd met tien procent en voorts vermeerderd met
vijftien procent van het netto-maandinkomen nadat de Nibud-basisnorm op dit
laatste in mindering is gebracht. Voorts dienen de financiële verplichtingen uit
andere, eerder aangegane effectenleaseo vereen komsten (B) en (daadwerkelijk
bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere
kredietovereenkomsten (C) moeten worden meegewogen, door deze op het besteedbare
netto-maandinkomen in mindering te brengen. De formule luidt aldus:
X~W-A-B~C<Y + 0,1 x Y + 0,15 x (X -Y).
5.20. Tevens zal rekening moeten worden
gehouden met aanwezig vermogen (V) waaruit de verplichtingen uit de overeenkomst
- geheel of gedeeltelijk - hadden kunnen worden voldaan. Bij het mee te wegen
vermogen van de afnemer dienen buiten beschouwing te worden gelaten de
(over)waarde van de eigen woning, de waarde van eigendommen die volgens de Wet
op de Vermogensbelasting 1964 respectievelijk de Wet op de Inkomstenbelasting
2001 niet tot het vermogen van de afnemer worden gerekend en (ander) vermogen
tot een bedrag van EUR 5.000,00, dan wel tot EUR 10.000,00 als de afnemer met
een derde een gezamenlijke huishouding voerde.
5.21. Toepassing van bovengenoemde formule
op onderhavige zaak leidt tot de volgende berekening.
X = EUR 2.745,00
W =
EUR 0 (werkelijke hypotheeklasten EUR 139,25 - basisbedrag Nibud
EUR
166,00)
A = lasten lening EUR 77.000,00 : looptijd 60 maanden = EUR 1.283,33
+ rente
EUR 555,10 = EUR 1.838,43
B = EUR 272,64 (Legio Lease)
Y = EUR
1.116,00 (type huishouden: 2 volwassenen & 2 kinderen)
Y = EUR 13.898,00
- 10.000,00 = EUR 3.898,00: looptijd 60 maanden = EUR 64,96
X-W-A-B + V = EUR698,89
Y + 0,1 x Y + 0,15 x
(X - Y) = EUR 983,25
Uitkomst: EUR 698,89 < EUR
983,25.
5.22. Bovenstaande berekening leidt tot de
conclusie dat de overeenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbare
zware financiële last op [X] legden. Bij deze berekening is uitgegaan van het
maandinkomen en de hypotheeklasten ten tijde van het aangaan van de
overeenkomsten. Het betoog van Levob dat voor elk van de door [X] afgesloten
overeenkomsten afzonderlijk berekend moet worden of het aangaan daarvan hem
ontraden had moeten worden, wordt verworpen. Hetzelfde geldt voor het betoog van
[X] dat de gelijktijdig met de onderhavige overeenkomsten dan wel (kort) nadien
aangegane hypothecaire geldlening moeten worden meegewogen. De rechtbank sluit
(ook op deze punten) aan bij de arresten van het hof Amsterdam van 1 december
2009.
Ten aanzien van de factor C blijkt uit het door
[X] overgelegde biljet van een proces dat [X] eind 2001 een schuld had van EUR
22.748,00. Levob heeft deze schuld niet betwist. Deze schuld is echter buiten
beschouwing gelaten, omdat de rente- en aflossingsverplichtingen - op grond van
de door [X] overgelegde stukken - niet kunnen worden vastgesteld en toepassing
van bovengenoemde formule reeds zonder de C-factor tot de slotsom leidt dat de
overeenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware last op [X]
legden.
Daarnaast blijkt uit het biljet van een proces dat [X] eind 2001 een
effectenbezit had ter waarde van EUR 56.078,00 en dat zijn saldi bankrekeningen
EUR 13.898,00 bedroeg. Effectenbezit wordt op grond van de Wet op de
Vermogensbelasting 1964 respectievelijk de Wet op de Inkomstenbelasting
2001echter niet tot het vermogen van de afnemer worden gerekend.
Levob dient
derhalve - naar volgt uit het onder 5.17 overwogene - 60% van de door [X]
betaalde rente te vergoeden. Van omstandigheden die tot een andere verdeling
nopen is niet gebleken. Dit betekent dat de vordering in conventie toewijsbaar
is tot een bedrag van EUR 18.955,08 (60% van EUR 31.591,81).
5.23. Uit overweging 5.18 volgt dat Levob
60% van de onbetaald gebleven restschuld voor haar rekening dient te nemen. De
vordering in reconventie ligt derhalve tot een bedrag van EUR 8.985,00 (40% van
EUR 22.462,50) voor toewijzing gereed.
Wettelijke rente
5.24. Anders dan Levob stelt, is voor de
toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist. De
schadevergoedingsplicht van Levob vloeit immers voort uit onrechtmatig handelen,
zodat Levob ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b BW van rechtswege in
verzuim is. De wettelijke rente over de hoofdsom in conventie is derhalve
toewijsbaar, zij het niet op de wijze zoals gevorderd. Het verzuim treedt eerst
in wanneer een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan. Dit is
het geval wanneer vast staat dat de afnemer schade heeft geleden als gevolg van
de niet-nakoming door Levob van haar zorgplicht, derhalve op het moment van
beëindiging van de overeenkomsten. Levob heeft onweersproken aangevoerd dat de
overeenkomsten die zij met [X] is aangegaan zijn geëindigd op 7 januari 2010. De
wettelijke rente zal dan ook vanaf deze datum worden toegewezen.
BKR
5.25. Voor zover [X] met zijn vordering tot
doorhaling van de notering bij het BKR in Tiel van het door hem bij Levob
geleende bedrag beoogt dat Levob ervoor zorgt dat deze lening bij het BKR in het
geheel niet meer voorkomt, is daarvoor onvoldoende reden gegeven de eigen schuld
aan de zijde van [X], nog daargelaten in hoeverre Levob die mogelijkheid heeft.
Voor zover [X] beoogt dat na het wijzen van dit vonnis bij het BKR opgave wordt
gedaan dat deze lening is afgewikkeld, is onvoldoende aanleiding om te
veronderstellen dat Levob dat niet zal doen, zodat de vordering tot veroordeling
van Levob op dit punt zal worden afgewezen.
Voorts in
reconventie
5.26. Onder verwijzing naar hetgeen in
conventie is overwogen, zal [X] worden veroordeeld om aan Defam EUR 8.985,00 te
voldoen. De gevorderde vertragingsrente van 1,5 % zal reeds bij gebreke van
toereikend verweer, worden toegewezen vanaf 7 januari 2010 tot de dag van
voldoening.
Voorts in conventie en in
reconventie
Proceskosten
5.27. Levob zal als de in conventie
grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
-
dagvaarding
EUR 85,98
- vast
recht
EUR 1.045,00
- salaris
advocaat EUR 2.235,00(2,5
punten x tarief EUR
894,00)
Totaal
EUR 3.365,98
5.28. [X] zal als de in reconventie
grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van Levob in reconventie worden begroot op
EUR 384,00 (2 punten x factor 0,5 x tarief EUR 384,00) aan salaris
advocaat.
6. De
beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. verklaart voor recht dat Levob
onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld,
6.2. veroordeelt Levob om aan [X] te
betalen een bedrag van EUR 18.955,08 (achttienduizend negenhonderd vijfenvijftig
euro en acht eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7
januari 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.3. veroordeelt Levob in de
proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op EUR
3.365,98,
6.4. verklaart dit vonnis in
conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. wijst het meer of anders
gevorderde af,
in reconventie
6.6. veroordeelt [X] om aan Levob te
betalen een bedrag van
EUR 8.985,00 (achtduizend negenhonderd vijfentachtig
euro en nul eurocent), vermeerderd met de vertragingsrente van 1,5 % daarover
vanaf 7 januari 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.7. veroordeelt [X] in de
proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op EUR
384,00
6.8. verklaart dit vonnis in
reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9. wijst het meer of anders
gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T.
van Rens en in het openbaar uitgesproken op 30 juni
2010
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL