Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis

 

RECHTBANK/ MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht kantonrechter

locatie Amersfoort

zaaknummer: 2751792 AC EXPL 14-474 JK/I218

Vonnis van 8 april 2015

inzake

X,

wonende te Y, verder ook te noemen X, eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, gemachtigde: Leaseproces B.V..

tegen:

de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V,,

gevestigd te Amsterdam, verder ook te noemen Dexia, gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, gemachtigde: mr. T.R. van Ginkel.

1.         De procedure

in conventie en in reconventie Het verdere verloop van de procedure blijkt uit: het tussenvonnis van 3 september 2014; het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 januari 2015; de conclusie na enquête van Dexia; de conclusie na enquête van X.

Vervolgens is vonnis bepaald.

2.         De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.         Bij vonnis van 3 september 2014 is aan Dexia opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de echtgenote van X al vóór 16 januari 2003 op de hoogte was van het bestaan van de overeenkomst.

2.2.         Dexia heeft X en Z, hierna te noemen: de echtgenote, als getuigen laten horen. De echtgenote heeft verklaard: “Ik weet niet zoveel van de

effectenleaseovereenkomst. Toen de effectenleaseovereenkomst werd afgesloten door mijn man, heeft hij dat niet met mij overlegd. (...) Ik wist alleen dat mijn man spaarde. Dat was mij medegedeeld. (..) Aan het eind van de zomer van 2004 heeft mijn man mij verteld dat het geen spaarproduct was. (...) Op vragen van mevrouw Wardak antwoord ik als volgt: Mijn man wilde sparen voor de studie van de kinderen. Destijds is mij we) verteld hoeveel er per maand werd ingelegd. Ik wist niet bij welke bank mijn man ging sparen.(..) Ik was teleurgesteld en boos, omdat het voor me verzwegen was". X heeft verklaard: ”Ik heb in het voorjaar van 2004 met mijn echtgenote over de effectenleaseovereenkomst gesproken. Ik heb haar gezegd dat wij een beleggingsproduct hadden met geleend geld. Zij dacht dat het een spaarproduct was. Dat wist zij, omdat ik vanaf het begin tegen haar heb gezegd dat wij een spaarplan hadden. Ik dacht dat bij een spaarplan het zo gaat dat er maandelijks geld ingelegd wordt en dat het totaalbedrag vermeerderd met rendement aan het eind van de rit wordt uitgekeerd.”

Uit hetgeen de getuigen hebben verklaard blijkt niet dat de echtgenote van X voor 16 januari 2003 bekend was met het bestaan van een effectenleaseovereenkomst en met een overeenkomst met Dexia. De echtgenote heeft verklaard dat zij alleen wist dat X spaarde. Hetgeen de echtgenote in antwoord op vragen van mevrouw Wardak heeft verklaard, “Destijds is mij wel verteld hoeveel er per maand werd ingelegd”, is een antwoord waarin de vraagstelling is herhaald. Daaraan kan geen wetenschap van het bestaan van de overeenkomst met Dexia worden afgeleid. Dexia citeert dit onderdeel overigens onjuist en vermeldt “belegd” terwijl dit “ingelegd” moet zijn. Dexia is derhalve niet geslaagd in haar bewijsopdracht.

2.3.         Voorts is in het tussenvonnis van 10 september 2014 overwogen dat als Dexia niet slaagt in bovenbedoeld bewijs, vast staat dat dc bevoegdheid van de echtgenote van X tot vernietiging van de overeenkomst wegens het ontbreken van haar toestemming niet was verjaard toen zij deze uitoefende. In dat geval is de overeenkomst rechtsgeldig vernietigd. Rechtsgeldige vernietiging van de overeenkomst heeft tot gevolg dat hetgeen uit hoofde van die overeenkomst aan Dexia is voldaan, onverschuldigd is betaald en door Dexia dient te worden terugbetaald, verminderd met hetgeen X op grond van de overeenkomst van Dexia heeft ontvangen.

De vordering zal op deze wijze worden toegewezen. Hieruit volgt tevens dat de eis in reconventie, bestaande in betaling van de restschuld, zal worden afgewezen.

Wetteliike rente

2.4.         X vordert de wettelijke rente over hetgeen Dexia aan hem verschuldigd is, met ingang van de datum van de betalingen, althans van zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie zal betalen. Daartoe heeft X gesteld dat Dexia deze betalingen niet te goeder trouw in ontvangst heeft genomen. Volgens X wist Dexia ten tijde van het sluiten van de overeenkomst dat deze overeenkomst vernietigbaar was wegens het ontbreken toestemming ex artikel 1:88 BW van de echtgenote van X.

2.5.         Ontvanger te kwader trouw is hij, die een prestatie ontvangt van een ander terwijl hij weet of vermoedt dat het hem niet verschuldigd is. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat op het moment dat de in het geschil zijnde betalingen werden verricht, bij Dexia het vermoeden of de wetenschap bestond dat de onderliggende overeenkomst later door de echtgenote van X zou worden vernietigd. De rechtsgrond voor de betalingen w as tot


het moment van de vernietiging aanwezig en er was van onverschuldigde betaling eerst sprake vanaf het moment dat de overeenkomst daadwerkelijk was vernietigd. Voor Dexia was derhalve pas na ontvangst van de brief van 16 januari 2006 van de echtgenote van X duidelijk dat de betalingen zonder rechtsgrond waren verricht. Om het verzuim te doen intreden, blijft dan ook op grond van artikel 6:81 BW een ingebrekestelling vereist.

2.6.         Het vorenstaande betekent dat de wettelijke rente eerst toewijsbaar is vanaf het moment dat Dexia met de terugbetaling aan X in verzuim is geraakt. Volgens Dexia is dat het geval vanaf 1 februari 2006, hetgeen door X niet is weersproken. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom vanaf 1 februari 2006 toewijzen.

BKR-registratie

2.7.         Dexia heeft gesteld dat ten aanzien van X geen BKR-registratie (meer) bestaat met betrekking tot de overeenkomst. X heeft dit niet bestreden. Nu de voorwaarde waaronder de vordering tot ongedaanmaking van de BKR-registratie is ingesteld niet is ingetreden, behoeft deze vordering geen nadere beoordeling.

Proceskosten

2.8.         Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld.

De kosten aan de zijde van X worden in conventie begroot op:

- dagvaarding               € 92,82

- griffierecht                  € 77,00

- salaris gemachtigde 450.00 (3 punten x tarief € 150,00)

Totaal                            619,82

en in reconventie op: € 75,00 (0,5 plint x tarief 150,00).

3.         De beslissing

De kantonrechter:

ln conventie

3.1.         verklaart voor recht dat de overeenkomst als genoemd in 2.1. van het tussenvonnis van 3 september 2014, rechtsgeldig is vernietigd,

3.2.         veroordeelt Dexia aan X te betalen al hetgeen X krachtens die overeenkomst aan Dexia of haar rechtsvoorgangster heeft betaald, verminderd met hetgeen X op grond van de overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf l februari 2006,

3.3.         veroordeelt Dexia in de kosten van het geding aan de zijde van X tot op heden begroot op € 619,82.

3.4.         wijst af het meer of anders gevorderde,

In reconventie:

3.5.        wijst de vordering af,

3.6.        veroordeelt Dexia in de kosten van het geding aan de zijde van X tot op heden begroot op € 75,00.

In conventie en in reconventie:

3.7.        verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen sub 3.3. en 3.6. uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.



Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL