[X] c.s. vorderen bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
primair
- te verklaren voor recht dat de lease-overeenkomsten
nietig zijn wegens strijd met artikel 9 Wet op het consumentenkrediet (WCK) jo
artikel 12 lid 1 onder a van EG-richtlijn 87/102;
subsidiair
- te verklaren voor recht dat de lease-overeenkomsten
nietig c.q vernietigbaar zijn op grond van artikel 23 lid 1 jo artikel 6
Colportagewet en op grond van artikel 6:228 BW;
- te verklaren voor recht dat
de lease-overeenkomsten vernietigd zijn door de brieven van [X] c.s. van 13
oktober 2003 en 2 februari 2005, subsidiair door de brief van hun gemachtigde op
15 april 2005;
meer subsidiair
- te verklaren voor recht dat [X]
ten opzichte van Dexia onverschuldigd heeft betaald aangezien de effecten niet
rechtsgeldig geleverd zijn;
meer subsidiair
- te verklaren voor
rechter dat Dexia ten opzichte van [X] de verbintenissen uit overeenkomst niet
is nagekomen, meer subsidiair dat Dexia te opzichte van [X] een onrechtmatige
daad heeft gepleegd en Dexia te veroordelen tot schadevergoeding;
- Dexia
gezien vorenstaande te veroordelen om aan [X] c.s. schadevergoeding, zijnde een
bedrag van € 61.688,73, te voldoen, een bedrag ter grootte van de hoofdsommen
van de lease-overeenkomsten en de wettelijke rente hierover, één en ander vanaf
de dag der sommatie zijnde 13 oktober 2003 en 2 februari, subsidiair vanaf 15
april 2005, meer subsidiair 29 april 2005, meer subsidiair vanaf de dag der
dagvaarding;
meer subsidiair
Dexia te gebieden om binnen twee dagen
na betekening van dit vonnis aan Bureau Krediet Registratie (BKR) schriftelijk
en onvoorwaardelijk te berichten dat registratie van de onderhavige
effectenlease-overeenkoomsten en alle eventueel daarop gebaseerde andere
inschrijvingen ten laste van [X] c.s. blijvend worden verwijderd en/of gestaakt
c.q. en/of gewijzigd ten gunste van [X] c.s., op straffe van verbeurte van een
dwangsom van € 5.000,- per (gedeelte van een) dag dat Dexia zou nalaten hieraan
te voldoen, met een maximum van € 100.000,-; In alle gevallen
- Dexia te
veroordelen in de kosten van de procedure.
3. Standpunten [X]
c.s.
3.1. [X] c.s. stellen dat de lease-overeenkomsten
moeten worden aangemerkt ais huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h BW en
derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A: 1576 BW en dus de
toestemming behoefden van [Y] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat
zij deze (schriftelijke) toestemming niet verleend heeft, heeft zij de
overeenkomsten rechtsgeldig kunnen vernietigen.
[X] c.s. leggen voorts aan
hun vorderingen hoofdzakelijk ten grondslag dat [X] door toedoen van Dexia heeft
gedwaald. In dit verband heeft [X] onder meer gesteld dat tijdens de
onderscheidenlijke momenten van het aangaan van de lease-overeenkomsten naast
zijn pandrecht nog een pandrecht op de in de lease-overeenkomsten genoemde
aandelen rustte, hetgeen in het meest ongunstige geval zou kunnen betekenen dat
hij al zijn aandelen kwijt zou zijn. In dit kader verzoeken [X] c.s. om een
deskundigenbericht Voorts stellen [X] c.s. dat Dexia zich heeft bediend van
misleidende reclame, dat Dexia is tekortgeschoten in de nakoming van haar
zorgplichten) en/of onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast hebben [X] c.s.
zich er op beroepen dat Dexia gehandeld heeft in strijd met een aantal andere
door hen genoemde wettelijke regelingen en/of met een aantal voor Dexia geldende
normen en criteria en dat de lease-overeenkomsten als gevolg daarvan nietig
zouden zijn, dan wel dat Dexia daardoor onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
[X] c.s. betwisten voorts dat Dexia de leaseaandeien rechtsgeldig heeft
geleverd.
3.2. Volgens [X] c.s. is Dexia aansprakelijk voor
de geleden schade. De schade bestaat volgens hen uit alle financiële gevolgen
van het aangaan van de leaseovereenkomst althans uit de reeds door [X] betaalde
bedragen.
4. Standpunten
Dexia
4.1. Dexia betwist de vorderingen van [X] c.s. en
voert - kort gezegd - aan dat de leaseovereenkomsten niet kunnen worden
aangemerkt als huurkoop.
4.2. Voorts voert Dexia aan dat geen sprake is van
vernietigbaarheid als bedoeld in artikel
1:89 BW omdat - kort gezegd -
artikel 1:88 BW geen betrekking heeft op vermogensrechten als de onderhavige, er
geen sprake is van huurkoop bij gebrek aan aflevering en omdat partijen niet
hebben beoogd om de afhemer de effecten te doen verkrijgen. Dexia stelt verder
dat de huwelijkspartner de in artikel 1:88 BW bedoelde toestemming ook op andere
wijze dan schriftelijk kan verlenen en dat [Y] dit ook heeft gedaan. Ten slotte
is het recht om de lease-overeenkomst op deze grond te vernietigen volgens Dexia
verjaard. Daarbij beroept Dexia zich er op dat de betalingen van [X] ter zake
van de lease-overeenkomst hebben
plaats gevonden van de bankrekening van de
onderneming van partijen, zodat [Y] in elk geval na ontvangst van het eerste
dagafschrift op de hoogte was van het bestaan van de
lease-overeenkomst.
4.3. Dexia betwist dat de lease-overeenkomsten
door dwaling tot stand is gekomen, dat zij zich zou hebben bediend van
misleidende reclame, dat zij tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar
zorgplichten of dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld. Volgens Dexia
beschikte [X] bij het aangaan van de lease-overeenkomst over alle relevante
informatie. Ook betwist Dexia dat zij de bepalingen - voor zover van toepassing
- van de door [X] c.s. genoemde wetten en regelingen niet in acht zou hebben
genomen. Dexia stelt de leaseaandelen wel gekocht te hebben.
4.4. Ten slotte betwist Dexia de schade, althans
betwist zij daarvoor aansprakelijk te zijn
5. Vorderingen Dexia in
reconventie
5.1. In reconventie vordert Dexia [X] te
veroordelen tot betaling van € 49.522,94, zijnde het resterende saldo van de
door Dexia opgestelde eindafrekening, te vermeerderen met de rente en kosten,
stellende dat [X] in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen uit de
lease-overeenkomst
6. Beoordeling van de
vorderingen in conventie en reconventie
6.1 In het vonnis van deze rechtbank van 27
april 2007, LJN nummer BA 3914, zijn in een soortgelijk geschil een aantal
rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit
geding met name van belang zijn:
huurkoop en bevoegdheid (rov
8.1);
artikel 1:88/1:89 BW (rov 8.2);
strijd met de WCK en/of andere
wetten en regelingen (rov 8.3)
misleidende reclame (rov 8.4);
dwaling (rov
8.S);
aankoop effecten (rov 8.6);
toepasselijkheid Nadere Regeling
Toezicht Effectenverkeer (NR), (rov 8.8);
nakoming zorgplicht (rov
8.9);
verdeling van het nadeel (rov 9).
De kantonrechter neemt de
overwegingen uit het vonnis van 27 april 2007 op deze onderdelen over, voor
zover daarvan hierna niet wordt afgeweken. De stellingen in conventie en in
reconventie zullen zoveel mogelijk gezamenlijk behandeld worden. In het
onderhavige geval komt dat neer op het volgende.
Huurkoop: bevoegdheid en artikel 1:88/1 :89
BW
6.2. Lease-overeenkomsten als de onderhavige wordt
aangemerkt als huurkoop. De kantonrechter is derhalve bevoegd.
6.3. Artikel 1:88 lid 1 onder d BW is op deze
lease-overeenkomsten van toepassing. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij
akte wordt aangegaan, diende de daar bedoelde toestemming voor de
lease-overeenkomsten ook schriftelijk te worden geven (vgl. het arrest van het
gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rov 2.12.3). Aangezien
deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [Y] de bevoegdheid een beroep te
doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
6.4. De verjaringstermijn voor dit beroep is op
grond van artikel 3:52 lid sub d BW 3 jaar.
De termijn vangt aan
op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend
wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de
juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW
2007,68 en LJN: AY8771). Nu Dexia stelt dat het vernietigingsrecht van artikel
1:89 BW verjaard is, ligt de bewijslast daarvan bij Dexia. Dexia heeft daartoe
gewezen op betalingen van op grond van de overeenkomsten verschuldigde bedragen
die hebben plaatsgevonden vanaf de bankrekening van de V.O.F, van [X] c.s. Ter
comparitie hebben [X] c.s. naar voren gebracht dat de betalingen van de bedragen
die [X] op grond van de leaseovereenkomsten verschuldigd was, zijn betaald van
een tweetal bankrekeningen, te weten de bankrekening van de V.O.F, en een
en/of-rekening die op hun beider naam stond. Daaruit volgt dat de betreffende
bank(en) daarvan kennis heeft (hebben) gegeven middels bankafschriften die mede
aan de echtgenote, als mede-vennoot respectievelijk mederekeninghouder, waren
gericht. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat [Y] op de hoogte was van
de lease-overeenkomst, met ingang van de (oudste) ontvangstdatum van de
bankafschriften waarop die betalingen staan vermeld. [X] c.s. hebben hun verweer
dat dit niet het geval was onvoldoende met nadere feiten toegelicht en
onderbouwd. De enkele stelling dat [Y] zich niet met de financiën bezighield,
wordt daartoe niet voldoende geacht. Het verweer van [X] c.s. wordt dan ook
gepasseerd. Gelet op de in de verschillende lease-overeenkomsten genoemde
momenten van eerste betaling, de ontvangstdatum van de bankafschriften waarop
deze eerste betaling stond vermeld, die de kantonrechter in redelijkheid op een
maand na betaling stelt, en de data van de onder 1.24, 1.25, 1.26 en 1.27 van de
feiten genoemde brieven, heeft het beroep op de hier bedoelde vernietigbaarheid
ten aanzien van lease-overeenkomsten 1 tot en met 6 niet binnen driejaar
plaatsgevonden, zodat het desbetreffende recht van [Y] ten aanzien van deze
leaseovereenkomsten is verjaard.
6.5. [Y] heeft lease-overeenkomst 7 wel tijdig
vernietigd. Dientengevolge dienen alle betalingen van [X] aan Dexia ter zake van
deze lease-overeenkomst te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen hij ter
zake van die overeenkomst van Dexia ontvangen heeft, zoals uitgekeerde
dividenden. Ten aanzien van deze dividenden verwijst de kantonrechter naar
hetgeen hierna onder 6.28,6.29 en 6.30 wordt vermeld.
6.6. Met betrekking tot lease-overeenkomsten 1 tot
en met 6 komen de overige door [X] c.s. aangevoerde gronden hierna nader aan de
orde.
6.7. Het beroep dat [X] c.s. in dit kader doen op
ongerechtvaardigde verrijking faalt, reeds omdat uit het vorenstaande blijkt dat
lease-overeenkomsten 1 tot en met 6 niet teniet zijn gegaan en in zoverre geen
sprake kan zijn van ongerechtvaardigde verrijking. Voorts acht de kantonrechter,
anders dan [X] c.s. betogen, geen termen aanwezig te oordelen dat Dexia wist dan
wel had behoren te weten dat schriftelijke toestemming van [Y] vereist was en
dat derhalve de redelijkheid en de billijkheid vereisen dat Dexia de gehele door
[X] aan Dexia betaalde inleg als onverschuldigd betaald terug dient te
voldoen.
Strijd met WCK en andere wetten en
regelingen
6.8. Dexia beschikte niet over een vergunning
krachtens de WCK, op welke grond de (ver)nietig(baar)heid van de
lease-overeenkomsten is bepleit. Daarnaast wordt aangevoerd dat er sprake is van
nietigheid van de lease-overeenkomsten, dan wel van een tekortkoming of
onrechtmatig handelen jegens de [X], wegens strijd met andere wetten en
regelingen.
6.9. De toepasselijkheid van de WCK en de andere
hier bedoelde wetten en regelingen kan in het midden blijven. Ook indien [X]
c.s. zich terecht op die regelingen zouden beroepen, zouden de gevolgen daarvan
eveneens beoordeeld moeten worden naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid en zou zulks niet tot een ander oordeel leiden omtrent de door
elk
van partijen te dragen gevolgen van het aangaan van de betreffende
overeenkomsten, dan zou hebben te gelden zonder een zodanig beroep.
Misleidende reclame
6.10. Maatstaf bij de vraag of sprake is van misleidende
reclame is - kort gezegd - hetgeen kon worden begrepen door een gemiddeld
geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument bij kennisneming van de
betreffende reclame (HvJ EG 16 juli 1998, C-210/96, NJ 2000,374).
6.11. In het reclamemateriaal waar [X] c.s. zich op
hebben beroepen, de door hen overgelegde brochure 'Legio Feestplan II', worden
bij de oplettende lezing door een consument zoals hiervoor bedoeld, de
wezenlijke kenmerken van het aangeboden product vermeld, zodat van misleidende
reclame geen sprake is. Dit laat onverlet dat Dexia in het kader van haar
zorgplicht de verplichtingen had zoals hierna omschreven.
Dwaling
6.12. Uit de inhoud van de betreffende
lease-overeenkomsten en de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease
had [X] kunnen en moeten afleiden dat sprake was van een lening met
renteverplichtingen voor de financiering van ten behoeve van hem gekochte
effecten, en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van het
aankoopbedrag. De lease-overeenkomsten geven bovendien aan welke rente in
rekening wordt gebracht en wat de totale leasesom is. Bij vragen daaromtrent had
(ook) van [X] enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Voor zover [X] op deze
punten onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst is
aangegaan, kan die onjuiste voorstelling derhalve niet tot vernietiging van de
overeenkomst wegens dwaling leiden.
Ook de stelling van [X] c.s. dat [X] bij
het aangaan van de lease-overeenkomsten niet op de hoogte was van een dubbele
verpanding, kan niet tot vernietiging van de lease-overeenkomsten wegens dwaling
leiden. [X] had reeds gelet op de inhoud van de onderscheidenlijke
lease-overeenkomsten moeten weten dat hij (de waarde van) de hierin genoemde
aandelen geheel kon verliezen en wetenschap van de dubbele verpanding, wat hier
verder ook van zij, had in zoverre dan ook niets aan zijn beslissing verandert.
Voor zover er derhalve sprake is van dubbele verpanding, had Dexia er dan ook
geen rekening mee hoeven te houden dat dit van doorslaggevend belang was geweest
voor de beslissing van [X] de lease-overeenkomsten aan te gaan. Van dwaling op
dit punt is dan ook geen sprake. Een en ander laat de zorgplicht die Dexia
overigens had onverlet.
Aankoop effecten
6.13. Er zijn onvoldoende redenen om te twijfelen aan de
feitelijke verwerving van de effecten door Dexia. Voor zover [X] c.s. derhalve
stellen dat Dexia de aandelen niet gekocht zou hebben, wordt dit
verworpen.
Levering effecten en bijschrijving
6.14. De stelling van [X] c.s. dat de
lease-overeenkomsten nietig zijn, omdat Dexia de in de lease-overeenkomsten
genoemde aandelen nimmer heeft geleverd dan wel heeft kunnen leveren en omdat
Dexia [X] nimmer een kennisgeving heeft gezonden van een ten behoeve van hem
verrichte bijschrijving van deze aandelen, faalt. In het onderhavige geval
bestaat er immers geen verplichting voor Dexia de in de lease-overeenkomsten
genoemde aandelen (onvoorwaardelijk) te leveren, maar slecht een plicht tot
aflevering. In dit licht bezien heeft Dexia door middel van het vermelden in de
overeenkomst welke aandelen zijn gekocht, met vermelding van de aankoopdatum en
het aantal, op afdoende
wijze bericht van de bijschrijving van de aandelen op
naam van [X] in haar administratie.
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht
Effectenverkeer (NR)
6.15. Dexia was bij het aanbieden van het onderhavige
product gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht. Het verweer van
Dexia dat de NR onverbindend is, treft geen doel.
Nakoming zorgplicht en toerekening van het
nadeel
6.16. [X] c.s. hebben Dexia verweten dat Dexia jegens
[X] de op haar rustende zorgplicht niet is nagekomen, onder meer doordat Dexia
niet of onvoldoende gewezen heeft op de risico's van de onderhavige producten.
Het verweer van Dexia hiertegen dient als onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende
feitelijk onderbouwd gepasseerd te worden. Dexia had haar afnemers op niet mis
te verstane wijze op die risico's dienen te wijzen. De brochures en folders waar
Dexia zich op beroept, houden een dergelijke waarschuwing niet in en door Dexia
is ook niet gesteld of aangetoond dat zij op andere wijze aan deze
informatieverplichting heeft voldaan. Dexia is derhalve aansprakelijk voor de
als gevolg van dit tekortschieten opgetreden nadelige gevolgen.
6.17. Op gronden als vermeld in het vonnis van 27 april
2007 is het onaanvaardbaar om Dexia onverkort alle nadeel te laten dragen en
dient het voor rekening van Dexia komende nadeel te worden verminderd in
evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan
[X] toe te rekenen omstandigheden tot het nadeel hebben bijgedragen. Dit
overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van
31 maart
2006, RvdW 2006,328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden
gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en
billijkheid. Grondslag voor de hiervoor bedoelde schatting vormen de
persoonlijke omstandigheden van [X] die van invloed zijn op de
waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomsten tot stand zouden zijn
gekomen indien Dexia haar zorgplicht afdoende was nagekomen, mede gelet op de
leasesom en op de overige verplichtingen uit de onderhavige rechtsverhouding met
Dexia. Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden
van [X] c.s. (bepalend voor de vraag of deze financiële risico's wenste te lopen
en in hoeverre dat verantwoord was), de beleggingsdoelstellingen en de kennis en
ervaring waarover [X] beschikte (zowel ten aanzien van beleggingen als
daarbuiten), één en ander ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten. Ook
andere omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden
dat die omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van
[X] om de overeenkomst aan te gaan.
6.18. Zoals nader is toegelicht in het vonnis van 27
april 2007 onderscheidt de kantonrechter voor de toerekening van het nadeel aan
ieder van partijen in het hiervoor genoemde kader een aantal categorieën van
afnemers.
6.19. In dit verband heeft Dexia gewezen op de
omstandigheid dat uit de door [X] c.s. overgelegde stukken blijkt dat zij naast
de echtelijke woning nog een drietal woningen bezaten. Deze woningen moeten
worden gezien als vermogen aan de zijde van [X] c.s. Voorts blijkt volgens Dexia
uit de stukken dat [X] c.s. over een effectenrekening bij de Rabobank
beschikken. Ook dit dient mee te tellen bij de begroting van hun vermogen, aldus
Dexia. Bovendien blijkt uit de effectenportefeuille dat [X] c.s. zeer ervaren
beleggers zijn.
6.20. [X] c.s. hebben ter comparitie naar voren gebracht
dat zij, naast de echtelijke woning, eerst drie en thans nog twee panden in hun
bezit hebben (gehad). Eén van die
panden is het winkelpand van de V.O.F, en
een ander is het pand naast de echtelijke woning, waarin de moeder van [X] thans
verblijft en dat één geheel vormt met de echtelijke woning. Het derde pand
betreft de woning waarin de moeder van [X] voorheen zelfstandig woonde. In 1999
hebben [X] c.s. dit pand verkocht Met de opbrengst van deze verkoop zijn zij in
2000 de door Dexia genoemde effectenportefeuille bij de Rabobank
aangegaan.
6.21. Gelet op bovenstaande toelichting van [X] c.s. op
hun vermogenspositie, gaat de kantonrechter ervan uit dat hun vermogen ten tijde
van het aangaan van de onderscheidenlijke lease-overeenkomsten in ieder geval
een zodanige omvang had, dat dit telkens minimaal het bedrag van de betreffende
lease-som bedroeg.
Nu [X] c.s. voorts onbetwist hebben gesteld dat zij de
effectenportefeuille in 2000 zijn aangegaan en de hier nog relevante
lease-overeenkomsten alle zijn aangegaan vóór 2000, wordt [X] geen relevante
beleggingservaring toegedicht De stelling van Dexia dat uit het door [X]
overgelegde overzicht van de effectenportefeuille per 31 december 2000 blijkt
dat [X] reeds voor 2000 relevante beleggingservaring moet hebben opgedaan, wordt
als onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd.
6.22. Partijen strijden verder over de hoogte van het
gezinsinkomen van [X] c.s. Nu evenwel voor [X] reeds op grond van zijn vermogen
categorie 3 van toepassing is en hij niet voldoet aan de eisen van categorie 4,
kan de exacte hoogte van zijn inkomen in het midden blijven.
6.23. Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen en de
omstandigheden zoals die hiervoor onder de feiten zijn vermeld, is voor [X]
categorie 3 van toepassing. Dit betekent dat naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid 35 % van het nadeel voor rekening van Dexia dient te komen en het
resterende percentage voor rekening van [X].
6.24. In het voetspoor van het vonnis van deze rechtbank
van 27 april 2007 gaat de kantonrechter met het oog op een gelijke behandeling
van gelijk(soortig)e zaken bij de berekening van het nadeel uit van een fictieve
looptijd van de lease-overeenkomsten van telkens 60 maanden, nu - bijzondere
omstandigheden daargelaten - een langere termijn naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid niet aanvaard kan worden, behoudens ten aanzien van
lease-overeenkomsten 1 en 4. Deze twee lease-overeenkomsten heeft [X] immers na
het verstrijken van de reguliere looptijd verlengd. Nu in de onderhavige
procedure niet voldoende duidelijk is geworden waarom [X] deze
lease-overeenkomst heeft verlengd, te meer nu er gelet op het vermogen van [X]
c.s. geen directe noodzaak tot verlenging van deze lease-overeenkomsten lijkt te
bestaan, acht de kantonrechter het redelijk ter zake van bedoelde
lease-overeenkomsten uit te gaan van de gehele (verlengde) looptijd.
Uit het
vorenstaande volgt dat termijnbetalingsverplichtingen in het kader van
leaseovereenkomsten 2,3,5 en 6, die eventueel na 60 maanden resteren, niet tot
het nadeel zullen worden gerekend.
Achter dit vonnis is een bijlage gehecht
met alle relevante financiële gegevens per overeenkomst. In onderhavig geval
komt het nadeel per lease-overeenkomst neer op het bedrag dat in deze bijlage
achter het contractnummer van de betreffende overeenkomst onder 'termijnen'
staat vermeld, te vermeerderen met het daarachter onder 'restant hoofdsom'
vermeide restant van de hoofdsom van de geldlening, en te verminderen met de
vervolgens onder 'opbrengst' vermelde opbrengst van de geleaste effecten, en met
het onder 'dividenden' vermelde bedrag wegens in verband met die overeenkomst
ontvangen en de (eventueel) verrekende dividenden.
6.25. Het totale nadeel per overeenkomst bedraagt
derhalve het bedrag dat in de bijlage achter het contractnummer van de
betreffende overeenkomst onder 'totaal nadeel' staat vermeld. Hiervan dient
gelet op het in 6.23 genoemde percentage, een bedrag voor rekening
van [X] te
blijven gelijk aan het daarachter onder 'voor rekng afnemer' genoemde
bedrag.
6.26. Door [X] is in het kader van de
lease-overeenkomst(en) een bedrag betaald gelijk aan het achter het
contractnummer van de betreffende overeenkomst onder 'betaald' vermelde bedrag.
Hierop dienen in mindering te worden gebracht de ontvangen dividenden als
vermeld onder 'ontvangen dividenden' en het hiervoor berekende bedrag dat voor
rekening van [X] dient te blijven, zodat Dexia per saldo aan [X] dient te
voldoen het per overeenkomst onder 'te ontvangen' vermelde bedrag, met dien
verstande dat indien daar een negatief bedrag staat vermeld dit door [X] aan
Dexia dient te worden betaald.
6.27. In dit verband merkt de kantonrechter op dat
partijen het niet eens zijn over de bedragen die [X] in het kader van
lease-overeenkomst 1,2,3 en 4 heeft betaald. Ter zake van lease-overeenkomst 1
stellen [X] c.s. dat 60 termijnen van € 23,14 en
29 termijnen van € 12,49
zijn betaald, derhalve voor een totaalbedrag van € 1.705,61, terwijl Dexia stelt
dat [X] in totaal € 1.750,01 heeft betaald. Voorts stellen [X] c.s. dat [X] ter
zake van lease-overeenkomst 2 en 3 per overeenkomst 36 termijnen zijn betaald,
derhalve voor een totaalbedrag per overeenkomst van € 8.170,56, terwijl Dexia
stelt dat per overeenkomst in totaal een bedrag van € 8.170,20 is betaald. Ten
aanzien van leaseovereenkomst 4 stellen [X] c.s. dat 68 termijnen, derhalve voor
in totaal een bedrag van € 15.448,92 is betaald, terwijl Dexia stelt dat in
totaal een bedrag van € 15.455,32 is betaald. De kantonrechter stelt voorop dat
de door partijen genoemde bedragen slechts marginaal van elkaar verschillen. Het
gaat telkens om een verschil dat (veel) kleiner is dan één termijnbetaling. Nu
de bedragen die Dexia in dit verband heeft opgegeven niet corresponderen met een
rond getal aan termijnbetalingen en Dexia hiervoor geen nader verklaring heeft
gegeven, gaat de kantonrechter uit van de gegevens zoals die door [X] c.s. zijn
opgegeven.
6.28. Partijen strijden voorts over het bedrag dat Dexia
aan dividenden heeft uitgekeerd en verrekend. Dexia heeft een gespecificeerd
overzicht overgelegd, waaruit het volgende blijkt:
-
ter zake van lease-overeenkomst l heeft [X] € 112,77 aan dividenden van Dexia
ontvangen en heeft Dexia een bedrag van € 70,28 aan dividenden
verrekend;
- ter zake van lease-overeenkomst 2 heeft
[X] een bedrag van € 5.092,51 aan dividenden ontvangen, waarvan een bedrag van €
3.483,44 binnen de eerste 60 maanden;
- ter zake van
lease-overeenkomst 3 heeft [X] een bedrag van € 5.092,51 aan dividenden
ontvangen, waarvan een bedrag van € 3.483,44 binnen de eerste 60
maanden;
- ter zake van lease-overenkomst 4 heeft [X] een
bedrag van 2.399,63 aan dividenden ontvangen en heeft Dexia een bedrag van €
448,20 aan dividenden verrekend;
- ter zake van
lease-overeenkomst 5 heeft [X] een bedrag van € 2.599,84 aan dividenden
ontvangen en heeft Dexia (na 60 maanden) een bedrag van € 397,23 aan dividenden
verrekend;
- ter zake van lease-overeenkomst 6 heeft
[X] een bedrag van € 381,60 aan dividenden
ontvangen;
- ter zake van lease-overeenkomst 7 heeft
[X] een bedrag van € 391,82 aan dividenden ontvangen en heeft Dexia een bedrag
van € 173,29 aan dividenden verrekend
6.29. [X] c.s. stellen dat [X] een bedrag van €
14.959,02 aan dividenden hebben ontvangen en voeren daartoe aan dat dit blijkt
uit de conclusie van antwoord van de zijde van Dexia. Naar aanleiding hiervan
heeft Dexia naar voren gebracht dat het door haar in de conclusie van antwoord
genoemde bedrag foutief is berekend en dat vorenstaande bedragen door haar op
juiste wijze zijn berekend.
6.30. Gelet op het gegeven dat [X] c.s. hun stelling
hebben gebaseerd op een onjuiste berekening, gaat de kantonrechter uit van de
hiervoor onder 6.28 opgesomde bedragen.
Wettelijke rente
6.31. Ten aanzien van lease-overeenkomsten 1 overweegt
de kantonrechter als volgt. Met betrekking tot de wettelijke rente heeft Dexia
aangevoerd dat zij eerst in verzuim heeft kunnen geraken na in gebreke te zijn
gesteld. De kantonrechter kan Dexia hierin niet volgen, immers, Dexia heeft de
op haar rustende zorgplicht, na schending daarvan vóór de totstandkoming van de
lease-overeenkomst, nadien niet meer deugdelijk kunnen nakomen. In die zin - en
ook overigens - is voor het intreden van verzuim niet vereist dat Dexia in
gebreke is gesteld. Aangezien voorts het als gevolg van de schending van de
zorgplicht geleden nadeel is ontstaan met de aan Dexia gedane betalingen, dient
voor de bepaling van de ingangsdatum van de wettelijke rente telkens te worden
uitgegaan van de data waarop [X] zijn betalingen aan Dexia heeft verricht (zie
in deze zin hof te Amsterdam 24 mei 2007, LJN BA5684). Tevens dient in
ogenschouw te worden genomen dat het in dit verband in aanmerking te nemen
nadeel niet alleen bestaat uit door [X] betaalde termijnen, maar ook uit nog
verschuldigde doch niet betaalde termijnen en restschuld. Dit brengt mee dat de
betalingen van [X] voor de berekening van de wettelijke rente niet geheel, maar
voor een deel in aanmerking worden genomen. Het in aanmerking te nemen deel is
een breuk, waarbij de teller wordt gevormd door het bedrag dat [X] dient terug
te ontvangen en de noemer door het bedrag dat [X] ter zake van de
leaseovereenkomst aan Dexia heeft betaald. De aldus voor de berekening van de
wettelijke rente in aanmerking te nemen hoofdsom is te stellen op het op de
bijlage achter de betreffende overeenkomst onder'% rente' vermelde percentage
van de termijnen, telkens vanaf hun betaaldata.
6.32. Ten aanzien van de lease-overeenkomsten 2 tot en
met 6 overweegt de kantonrechter dat de door Dexia gevorderde contractuele rente
wordt afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat vertragingsrente is
overeengekomen. De kantonrechter zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen
vanaf heden.
6.33. Ten aanzien van lease-overeenkomst 7 overweegt de
kantonrechter dat de door [X] c.s. gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is
over het door Dexia te betalen bedrag vanaf het moment waarop Dexia met de
terugbetaling in verzuim was, zijnde het moment waarop de door [Y] in haar onder
1.25 bedoelde brief van 13 oktober 2003 genoemde betalingstermijn verstreek,
derhalve met ingang van 28 oktober 2003.
Schadevergoeding
6.33. De overigens door [X] c.s. gevorderde
schadevergoeding en kosten worden afgewezen. De in verband daarmee gestelde
feiten en omstandigheden, de negatieve financiële gevolgen voor [X] c.s.
daaronder begrepen, zijn verdisconteerd in het oordeel omtrent de verplichtingen
die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen partijen hebben
te gelden.
BKR-registratie
6.34. [X] heeft, nadat hij aan zijn verplichtingen uit
hoofde van dit vonnis heeft voldaan, geen betalingsverplichtingen meer jegens
Dexia. De betreffende vordering ten aanzien van de BKR-registratie zal met
inachtneming hiervan worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde
dwangsom zal worden gematigd en de termijn waarbinnen Dexia aan haar na te
melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op tien dagen nadat [X] aan
zijn verplichtingen uit hoofde van dit vonnis heeft voldaan.
De vordering in reconventie
6.35. Op grond van hetgeen hiervoor onder overwegingen
6.26 en volgende is overwogen en hetgeen in de bijlage is vermeld, wordt de
vordering van Dexia ais na te melden toegewezen.
6.3. De overige stellingen van partijen in
conventie en reconventie behoeven geen behandeling meer.
Proceskosten
6.37. Gelet op de uitslag van de procedure in conventie
en in reconventie, zullen de in de kosten van het geding in conventie en in
reconventie worden gecompenseerd.
6.38. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen
geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige
rechtsverhouding. De eigendom van de in het kader van de leaseovereenkomst
gekochte effecten is bij Dexia verbleven.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
Verklaart voor recht dat lease-overeenkomst 7 vernietigd
is door de brief van [Y] van 13 oktober 2003;
II. veroordeelt Dexia om aan [X]
te betalen:
- in het kader van lease-overeenkomst 1 een
bedrag van € 630,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over 36 % van de
verschillende betalingen, telkens vanaf het moment van betaling tot aan de dag
der voldoening;
- in het kader van lease-overeenkomst 7 een
bedrag van € 11.459,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28
november 2003 tot aan de dag der voldoening;
III. compenseert de kosten van het
geding in conventie aldus, dat iedere partijen haar eigen kosten
draagt;
IV. veroordeelt Dexia om binnen
tien dagen nadat [X] aan dit vonnis heeft voldaan het Bureau Kredietregistratie
te Tiel te berichten dat [X] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten
meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat Dexia niet
aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,-;
V. verklaart deze
veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VI. wijst af het meer en anders
gevorderde;
in reconventie
VII. veroordeelt [X] om aan Dexia te
betalen:
- in het kader van lease-overeenkomst 2 een bedrag
van € 5.031,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de
dag der voldoening;
in het kader van lease-overeenkomst 3 een bedrag van €
5.031,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der
voldoening; in het kader van lease-overeenkomst 4 een bedrag van € 4.610,07, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der voldoening;
in het kader van lease-overeenkomst 5 een bedrag van € 573,47, te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der voldoening; in het kader
van lease-overeenkomst 6 een bedrag van € 246,65, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der voldoening;
VIII. compenseert de kosten van het geding
in reconventie aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
IX. verklaart deze
veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IX. wijst af het meer en anders
gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2007
in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL