RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON,
LOCATIE AMERSFOORT
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA
BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen:
Dexia,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in
reconventie,
gemachtigde: F.A.Th. Vrauwdeunt, gerechtsdeurwaarder te
Utrecht,
tegen:
[X],
wonende te
[woonplaats],
verder ook te noemen: [X],
gedaagde partij in
conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.H.
de Vries, advocaat te Amsterdam
Verloop van de procedure
in conventie en in reconventie
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende
processtukken:
- dagvaarding d.d. 27 maart 2004;
-
conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in
onvoorwaardelijke
en voorwaardelijke
reconventie;
- conclusie van repliek in conventie tevens houdende
conclusie van antwoord in re-
conventie en voorwaardelijke
reconventie tevens houdende voorwaardelijke wijziging
van
eis in conventie;
- conclusie van dupliek in conventie tevens
conclusie van repliek in reconventie tevens
antwoordakte
voorwaardelijke wijziging van eis in conventie;
- conclusie van
dupliek in reconventie.
Dexia heeft om aanhouding van de procedure verzocht in
verband met een bemidde-
lingspoging onder leiding van W. Duisenberg. [X]
heeft zich hiertegen verzet. Daarna
is vonnis bepaald op 25 mei
2005.
Motivering in conventie en in
reconventie
1. [X] heeft bij brief van 11 april 2005 gevraagd nog
een akte te mogen nemen om te
kunnen reageren op de nieuwe stellingen van
Dexia met betrekking tot de toepasselijk-
heid van de Wet op het
Consumentenkrediet. Uit het navolgende blijkt dat [X] daarbij
geen belang
heeft. Het verzoek wordt dus afgewezen.
2. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere
N.V.te
Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio, op haar beurt
rechtsopvolgster
van Legio Lease B.V., welke vennootschappen hierna alle
worden aangeduid als Dexia.
b. In mei 2000 heeft [X] met Dexia een overeenkomst
gesloten onder de naam
"WinstVerDriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst) met
nummer 74.......De overeenkomst
heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [X]
van Dexia een door haar
aangekocht pakket aandelen/effecten met een
aankoopbedrag van € 3.954,24 least voor
een leasesom van € 4.784,04. Deze
leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag
en een bedrag van €
829,80 aan rente. Op de overeenkomst zijn de "Bijzondere
Voorwaarden Effecten
Lease" van toepassing.
c. [X] diende volgens de overeenkomst de genoemde
leasesom als volgt aan Dexia te
voldoen:
- gedurende de
looptijd van de overeenkomst elke maand, in totaal dus 36 keer,
een
maandtermijn van € 23,05 op of omstreeks de 1e dag van
iedere maand;
- € 45,38 (f 100,--) op of omstreeks de
35e maand;
- € 3.908,86 aan het einde van de overeenkomst, volgens de
overeenkomst in principe
te verrekenen met de verkoopopbrengst
van de aandelen/effecten (in de overeen-
komst ook "waarden"
genoemd).
d. Artikel 5. van de overeenkomst luidt: "Zodra lessee
al datgene aan Legio-Lease heeft
betaald wat hij haar krachtens deze
lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bij-
zondere Voorwaarden Effecten
Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automa-
tisch en van
rechtswege eigenaar van de waarden geworden."
e. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de
overeenkomst een eindafrekening
opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst
van de verkoop van de aandelen
€ 1.770,12 bedraagt en dat [X] een bedrag van
€ 2.207,17aan haar dient te voldoen.
f. [X] heeft in juni 1999 een soortgelijke overeenkomst
met Dexia gesloten onder
nummer 74.......Een kopie van deze overeenkomst is
overgelegd als productie 3 bij
antwoord in conventie/eis in reconventie. Het
aankoopbedrag van de effecten bedroeg
€ 3.858,48, de betaalde rente € 809,60.
Deze overeenkomst is geëindigd met een verlies
van € 636,65. [X] heeft deze
restschuld aan Dexia betaald.
g. [X] leefde ten tijde van het sluiten van de
overeenkomsten van een bijstandsuitke-
ring.
3. Dexia vordert dat de
kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [X] ver-
oordeelt om aan
haar te betalen € 2.763,46, bestaande uit een na de eindafrekening van
de
overeenkomst met nummer 74...... openstaande hoofdsom van € 2.207,17,
gespe-
cificeerde contractuele rente ad 0,96% per maand hierover ten bedrage
van € 73,15, als-
mede buitengerechtelijke incassokosten van € 483,14,
vermeerderd met de contractuele
rente, althans de wettelijke rente over de
hoofdsom, vanaf 9 september 2003 en de pro-
ceskosten.
4. [X] voert verweer tegen de vordering van Dexia en
concludeert tot afwijzing daar-
van.
5. In reconventie vordert [X] terugbetaling van al
hetgeen zij ter voldoening aan de
twee overeenkomsten aan Dexia heeft
betaald, te weten € 1.423,76 voor wat betreft het
contract van juni 1999 en €
829,80 voor wat betreft het contract van mei 2000, in totaal
derhalve €
2.253,56 te vermeerderen met wettelijke rente. [X] vordert in
voorwaardelij-
ke reconventie, voor het geval haar verweer in conventie niet
slaagt, voor recht te verkla-
ren dat het contract nietig is, althans dit te
vernietigen of te ontbinden en Dexia te ver-
oordelen tot
schadevergoeding.
6. Bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in
reconventie heeft Dexia haar vor-
dering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin
dat zij, indien de vordering in conventie
wordt afgewezen en de vordering in
reconventie wordt toegewezen dan wel het beroep
op nietigheid,
vernietigbaarheid of ontbinding wordt gehonoreerd, met een beroep op
artikel
6:278 Burgerlijk Wetboek (BW)veroordeling van [X] vordert tot betaling
van
een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de
effecten verminderd
met de waarde van de effecten op de datum van
vernietiging of ontbinding van de over-
eenkomst, althans minus de waarde op
het moment van verkoop.
7. [X] heeft gesteld dat zij de restschuld ter zake van
het contract van juni 1999 onder
protest heeft betaald. Dexia heeft dit
aanvankelijk betwist. Nadat [X] nogmaals met
klem had aangevoerd dat zij de
restschuld onder protest en met voorbehoud van alle
rechten heeft betaald is
Dexia daar niet meer op teruggekomen. De kantonrechter gaat
er daarom van uit
dat Dexia haar betwisting niet langer heeft willen handhaven althans
het door
[X] gestelde niet kan weerleggen.
8. Het meest verstrekkende verweer van [X] luidt dat de
overeenkomsten nietig dan
wel vernietigbaar zijn wegens strijd met de Wet op
het Consurnemenkrediet (WCK).
9. De kredietsom blijft zowel in de overeenkomst van
juni 1999 als in de overeenkomst
van mei 2000 onder de in artikel 3 lid 1 WCK
genoemde limiet.
10. In de WCK wordt onder krediettransactie verstaan
iedere overeenkomst en ieder sa-
menstel van overeenkomsten met de strekking
dat:
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom
ter beschikking
wordt gesteld en de kredietnemer aan de
kredietgever een of meer betalingen doet
(art. 1 aanhef en sub a
onder 1 WCK),-,
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer
het genot van een roerende
zaak wordt verschaft of een bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst
wordt verleend
en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen
doet
(art. 1 aanhef en sub a onder 2 WCK).
Blijkens de
Memorie van Toelichting staat in de wet centraal het begrip
krediettransac-
tie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet
te omvatten. Daarbij is
uitgangspunt dat een feitelijke omschrijving wordt
gegeven van de verschillende ele-
menten waaruit een krediettransactie kan
bestaan.
11. De onderhavige overeenkomsten kenmerken zich
hierdoor dat Dexia als aanbieder
van de aandelen aan [X] ter financiering van
die aandelen een bedrag ter beschikking
heeft gesteld, waarover [X] periodiek
rente diende te betalen en welk bedrag [X] aan
het einde van de looptijd
diende terug te betalen.
Voor de vraag of de WCK van toepassing is op een
overeenkomst met deze kenmerken is
allereerst van belang of de overeenkomst
geacht moet worden een relevante vorm van
consumentenkrediet te zijn, met
andere woorden of het hier gaat om een transactie
waarvoor de wet beoogt de
consument bescherming te bieden.
De kantonrechter is van oordeel dat dat het
geval is. Als gevolg van de marktstrategie
van de aanbieders, waaronder
Dexia, is de effectenleaseconstructie door (potentiële)
afnemers in
toenemende mate opgevat als een voor iedereen toegankelijke mogelijkheid
om
een graantje mee te pikken van de gunstige beursontwikkelingen.
Daarbij is
door de aanbieders de nadruk gelegd op het reeds profiteren, met
andere
woorden consumeren, van het genot verbonden aan de aandelen die met
geleend geld
zijn, respectievelijk nog zullen worden, aangeschaft vóórdat de
eigendom is overgedra-
gen. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter
naar de strekking sprake van een
krediettransactie als waarop de wet
ziet.
12. De kantonrechter stelt vast dat noch uit de
bewoordingen van de wet, noch uit de
parlementaire geschiedenis valt op te
maken dat de wetgever effectenleaseconstructies
als de onderhavige expliciet
onder de werking van de wet heeft willen brengen.
Tegen deze achtergrond
dient de vraag te worden beantwoord of Dexia thans nadeel
dient te
ondervinden van de vaststelling dat een overeenkomst als de onderhavige
naar
haar strekking valt onder de reikwijdte van de WCK, met andere woorden of
de rechts-
zekerheid toelaat dat de beschermende werking van de wet zich,
niettegenstaande
voormelde vaststelling, uitstrekt tot de
effectenleaseconstructie.
13. Met de effectenleaseconstructie heeft Dexia een
complex financieel product aange-
boden dat nieuwe mogelijkheden bood die tot
dan toe niet waren voorzien. Zoals hier-
voor is vastgesteld is dat product
naar zijn aard een krediettransactie als bedoeld in de
WCK. Concreet is nu de
vraag of Dexia aan het feit dat noch sprake is van het daadwer-
kelijk ter
beschikking stellen van een geldsom, noch van het verschaffen van
roerende
zaken, de zekerheid heeft mogen ontlenen dat de werking van de wet
aan de effectenlea-
seconstructie voorbij zou gaan. Dat is niet het geval.
Wie nieuwe (maatschappelijke, fi-
nanciële, technologische of andere)
ontwikkelingen introduceert heeft er rekening mee
te houden dat het recht
daarmee, zoveel als mogelijk, gelijke tred zal trachten te houden.
De WCK
biedt die mogelijkheid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het
toepassings-
bereik van de WCK op principiële gronden is beperkt tot roerende
zaken.
Voorts beoogt de wet, zoals hiervoor is overwogen, alle relevante
vormen van consu-
mentenkrediet te omvatten, waarbij uitgangspunt is dat de
wet een feitelijke omschrij-
ving geeft van de verschillende elementen
waaruit een krediettransactie kan bestaan,
omdat bij een meer
formeel-juridische benadering het gevaar bestaat van ontduiking
van de wet
via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.
De
conclusie moet zijn dat de wet beoogt ook een niet eerder "bedachte" vorm van
con-
sumentenkrediet als effectenlease onder zijn toepassingsbereik te
brengen, mits de be-
treffende transactie naar zijn strekking een
krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia,
tegen de achtergrond van het
innovatieve karakter van haar effectenleaseproduct, reke-
ning behoren te
houden.
14. Daar komt bij dat de effectenleaseconstructie naar
het oordeel van de kantonrechter
in elk geval valt onder de definitie van de
kredietovereenkomst in Richtlijn 87/102/ EEG,
PB12.2.1987,L 42/48 zoals
laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter
acht bij de
uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht
om
richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel
als
een krachtig argument om de nationale wet in de richting van conformiteit
te interprete-
ren.
Ook door die werking van de communautaire regelgeving
behoeft Dexia niet verrast te
zijn.
15. Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder daartoe
verleende vergunning krediet te
verlenen.
Ambtshalve is de kantonrechter
gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de
onderhavige
overeenkomsten niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK
be-
schikte. Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)mee
dat de overeen-
komsten nietig zijn wegens strijd met een dwingende
wetsbepaling. De overeenkomsten
tussen partijen zijn nietig, en niet
vernietigbaar, omdat artikel 9 WCK niet uitsluitend
ziet op de bescherming van
een van de partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsge-
schiedenis blijkt dat
het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een alge-
meen belang
en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten. Nu de
WCK wel
mede beoogt consumenten te beschermen tegen onvoldoende informatie
en
ondeskundig optreden is er geen reden om te veronderstellen dat de
uitzondering van
artikel 3:40 lid 3 BW(de wetsbepaling heeft niet de
strekking de geldigheid van de daar-
mee strijdige rechtshandelingen aan te
tasten) van toepassing is.
16. Nu de kantonrechter tot dit oordeel komt op grond
van het ontbreken van een ver-
gunning en partijen daarover in deze zaak niet
hebben gedebatteerd, ligt het voor de
hand hen in de gelegenheid te stellen
zich hierover uit te laten. In het onderhavige geval
wordt daarvan afgezien
omdat de stellingen van Dexia, de partij die daar primair belang
bij heeft,
de kantonrechter ambtshalve bekend zijn en, voor zover zij een andere
conclu-
sie voorstaan, worden verworpen (vergelijk de uitspraak van de
rechtbank Utrecht van
26 januari 2005, LJN AS4156).
17. Omdat de overeenkomsten nietig blijken te zijn heeft
de rechtsgrond die ten grondslag
lag aan de door partijen verrichte
prestaties van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter
uitvoering van de
overeenkomsten over en weer is betaald dient daarom als onverschul-
digd in
beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW).Het uitgangspunt hierbij
is
dat beide partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij
zich bevonden ten
tijde van het sluiten van de overeenkomsten. Dit
uitgangspunt brengt mee dat de aange-
kochte aandelen voor rekening van Dexia
blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft
van [X], nu de aankoopprijs van
de aandelen gelijk is aan het ter beschikking gestelde
geldbedrag. Voorts
dient Dexia de door [X] betaalde rente in beginsel als onverschul-
digd aan
[X] terug te betalen.
18. Met betrekking tot de gevolgen van de nietigheid
overweegt de kantonrechter het
volgende. Vast staat dat [X] geld in aandelen
heeft willen steken. Aangenomen moet
worden dat zij bereid was het bedrag dat
zij aan rente heeft betaald in aandelen te be-
leggen en dat zij zich ook
ervan bewust moet zijn geweest dat zij door dit bedrag in aan-
delen te
beleggen koersrisico zou lopen. Nu dat risico zich heeft gerealiseerd is het
naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de
overeenkomsten met
terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet
worden gedaan. De waardeda-
ling dient dan ook voor een deel voor rekening
van [X] te blijven, doch niet verder dan
voor het deel waarvan aannemelijk is
dat zij het risico heeft kunnen overzien, in deze
gelijk te stellen aan de
waardedaling van de AEX-index gedurende de looptijd van de
overeenkomsten.
Dit brengt mee dat op het aan [X] in beginsel te restitueren bedrag
(de
betaalde rente) in mindering mag worden gebracht een bedrag dat overeenkomt
met
het percentage van dat bedrag waarmee de AEX-index is gedaald in de
periode van de
aankoop-/valutadatum van de aandelen tot het tijdstip waarop
de voor 36 maanden
aangegane overeenkomsten tot een einde kwamen (vergelijk
ook de uitspraak van de
Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 te
vinden op www.dsi.nl). Voor wat betreft
de
overeenkomst van juni 1999 is dat de periode van 17 juni 1999 tot 17 juni
2002
(zie productie 10 bij eis in reconventie). Voor wat betreft de
overeenkomst van mei 2000
is dat de periode van 10 mei 2000 tot 12 mei
2003.
19. Hetgeen partijen verder over en weer hebben gesteld,
ook in verband met het verzoek
om aanhouding, kan niet tot een ander oordeel
leiden en behoeft daarom geen
bespreking meer.
20. Uit het voorgaande volgt dat de vordering in
conventie moet worden afgewezen.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde
partij worden veroordeeld in de kosten van het
geding. De vordering in
reconventie kan als volgt worden toegewezen. De kosten van de
procedure in
reconventie zullen worden gecompenseerd in dier voege dat iedere partij
de
eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op
heden aan de kant van [X]
begroot op € 450,-;
in reconventie
veroordeelt Dexia om aan [X] tegen bewijs van kwijting
te betalen een bedrag van
€ 1.423;76. vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf de respectieve data waarop de
betalingen door [X] zijn verricht tot de
voldoening;
bepaalt dat Dexia op dit bedrag in mindering mag brengen
een bedrag dat overeenkomt
met het percentage van € 809,60 waarmee de
AEX-index is gedaald in de periode van
17 juni 1999 tot 17 juni
2002;
veroordeelt Dexia om aan [X] tegen bewijs van kwijting
te betalen een bedrag van
€ 829,80, vermeerderd met wettelijke
rente;
bepaalt dat Dexia op dit bedrag in mindering mag brengen
een bedrag dat overeenkomt
met het percemage van € 829,80 waarmee de
AEX-index is gedaald in de periode van
11 mei 2000 tot 12 mei
2003;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij
voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten tussen partijen in dier
voege dat iedere partij de eigen
kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M.Pinckaers,
kantonrechter, en is in aanwezigheid
van de griffier in het openbaar
uitgesproken op woensdag 25 mei 2005.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL