Inhoudsopgave
    • (jor 2006/214)
        • Rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam
      • Beoordeling
        • Beslissing
        • Gronden van de beslissing
        • Beslissing

    Overgenomen uit Jurisprudentie Ondernemingsrecht.

    Voor het tussenvonnis van 7 april 2005 klik hier

    (jor 2006/214)

    Bron: wetten.sdu.nl


    Bank- en effectenrecht

    Rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam

    7 april 2005, 22 september 2005, CV 04-33206.
    (Mr. Strengers)

    [X],
    eiser in conventie, gedaagde in reconventie
    gemachtigde: mr. H.J. Bos,
    tegen
    Dexia Bank Nederland NV te Amsterdam,
    gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
    gemachtigde: mr. W.A.K. Rank.

    Effectenlease; Bank aansprakelijk voor gedragingen cliëntenremisier; Onvoldoende en misleidende informatieverschaffing; Dwaling belegger; Nietigheid overeenkomst; Schadevergoedingsplicht bank.

    [BW Boek 2 art. 228]

    De dwaling van [X] heeft blijkens zijn stellingen met name hieruit bestaan dat hij vóór en bij het aangaan van de overeenkomst door All Personal Finance (APF) en de bank niet op de hoogte gebracht is van het feit dat hij naast de hypothecaire lening door het sluiten van de aandelenlease-overeenkomst nog een lening zou aangaan en evenmin van de risico’s die aan het beleggen met geleend geld verbonden waren.
    Ofschoon APF wel door [X] benaderd werd om hem te adviseren in verband met de financiering ter inrichting van zijn huis, moet aangenomen worden dat haar bemiddeling ten voordele van de bank geschiedde. Om die reden moet geoordeeld worden dat de bank bij de totstandkoming van de overeenkomst met [X] gebruik heeft gemaakt van de hulp van APF en voor haar gedragingen op gelijke wijze als voor haar eigen gedragingen aansprakelijk is evenals ingevolge art. 6:76 BW het geval is wanneer bij de uitvoering van een verbintenis van de hulp van derden gebruik gemaakt wordt.
    Geconcludeerd moet worden dat in de gegeven omstandigheden de bank aan haar verplichting tot het verschaffen van inlichtingen aan [X] niet naar behoren voldaan heeft en het aan het tekortschieten van de bank in haar informatieplicht te wijten is dat [X] heeft gedwaald. De bank heeft een misleidende voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot haar effectenlease-produkt door de mogelijkheid van koersdaling niet als een reëel risico voor te stellen en door misleidende informatie te verstrekken met betrekking tot de verwachtingen omtrent de waarde-ontwikkeling van de effecten. Het beroep van [X] op de nietigheid van de overeenkomst wegens dwaling gaat dus op.
    De bank is gehouden de volledige schade te vergoeden die [X] door haar onrechtmatige handelen geleden heeft. Het beroep van de bank op art. 6:278 BW gaat niet op.

    (...; red.)

    7 april 2005

    Beoordeling

    In conventie en reconventie

    • 31. Uit de stellingen van [X] in de brief d.d. 7 juli 2003 van zijn gemachtigde en in de dagvaarding blijkt dat [X], toen hij bij die brief zich op dwaling beriep en de ‘‘aandelenlease-overeenkomst’’ vernietigde, beoogde te vernietigen de effectenlease-overeenkomst van partijen en de hiervoor onder 1.8 beschreven overeenkomst, die met de effectenlease-overeenkomst onlosmakelijk verbonden is c.q. was. Uit de reactie van Dexia op de vernietiging door [X] en uit haar conclusie van antwoord blijkt dat Dexia dat ook zo verstaan heeft.
    • 32. Het beroep van [X] op de nietigheid van de overeenkomst wegens dwaling gaat op, als [X] de overeenkomst onder invloed van een dwaling als omschreven in artikel 228 lid 1 onder a en/of b BW is aangegaan en hij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten.
    • 33. De dwaling van [X] heeft blijkens zijn stellingen met name hieruit bestaan dat hij vóór en bij het aangaan van de overeenkomst door All Personal Finance en de Bank niet op de hoogte gebracht is van het feit dat hij naast de hypothecaire lening door het sluiten van de aandelenlease-overeenkomst nog een lening zou aangaan en evenmin van de risico’s die aan het beleggen met geleend geld verbonden waren.
    • 34. Door Dexia is niet gemotiveerd bestreden dat [X] de overeenkomst met de Bank niet zou zijn aangegaan, althans niet onder dezelfde voorwaarden, als hij daarover niet gedwaald had.
    • 35. Van dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder a BW is sprake, indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten. Van dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder b BW is sprake, indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
    • 36. Vraag is dus of de dwaling van [X] te wijten is aan een inlichting van de Bank (tenzij de Bank mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting door [X] met haar zou zijn gesloten) en/of aan het feit dat de Bank in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling van [X] wist of behoorde te weten, [X] had behoren in te lichten en dat nagelaten heeft. Dexia beantwoordt die vraag ontkennend.
    • 37. Bepalend voor het antwoord op die vraag is enerzijds welke inlichtingen de Bank in de fase vóór het sluiten van de overeenkomst aan [X] had moeten geven en anderzijds welke informatie in die fase [X] zelf bij de Bank (of derden) had moeten inwinnen. Voor wat partijen dienaangaande over en weer van elkaar mochten verwachten, is van doorslaggevend belang wie partijen zijn en welke hoedanigheden aan hen toegekend moeten worden.
    • 38. Aangaande [X] is gesteld noch gebleken dat hij (enige) ervaring had met beleggen. Hij moet daarom aangemerkt worden als een niet terzake deskundige van wie de Bank mocht verwachten dat hij in beginsel het hem beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid zou bestuderen en zich van de inhoud daarvan rekenschap zou geven, zoals dat van elke niet terzake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument verwacht mag worden.
    • 39. In deze trad de Bank op in haar hoedanigheid van bank en in haar hoedanigheid van effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1b van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
    • 40. In de fase voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst, waarin partijen jegens elkaar dienden te voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, gold voor de Bank als bank jegens de niet deskundige [X] een bijzondere zorgplicht.
    • 41. Vraag is of in die voorfase de gedragingen van All Personal Finance wel of niet aan de Bank toe te rekenen zijn. Bepalend voor de beantwoording van deze vraag is niet of All Personal Finance als vertegenwoordiger van de Bank is opgetreden, maar of zij geacht moet worden bemiddeld te hebben ten voordele van de Bank dan wel als adviseur van [X] ten gunste van wie zij in diens opdracht bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft bemiddeld.
    • 42. Ofschoon All Personal Finance wel door [X] benaderd werd om hem te adviseren in verband met een financiering ter inrichting van zijn huis, moet aangenomen worden dat haar bemiddeling ten voordele van de Bank geschiedde. Die conclusie moet getrokken worden gelet op enerzijds waarvoor [X] advies inwon (financiering ter inrichting van zijn huis) en anderzijds de inhoud van het advies (de effectenlease-overeenkomst en een tweede hypothecaire lening op zijn huis ter aankoop van aandelen voor het Labouchère Global Aandelenfonds), gezien de (weinig degelijke) wijze waarop ‘‘het advies’’ gegeven werd en in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat [X] voor dat advies iets aan All Personal Finance behoefde te betalen.
    • 43. Om die reden moet geoordeeld worden dat de Bank bij de totstandkoming van de overeenkomst met [X] gebruik gemaakt heeft van de hulp van All Personal Finance en voor haar gedragingen op gelijke wijze als voor haar eigen gedragingen aansprakelijk is evenals ingevolge artikel 6:76 BW het geval is wanneer bij de uitvoering van een verbintenis van de hulp van derden gebruik gemaakt wordt.
    • 44. Op de Bank als effectenbemiddelaar waren ten tijde van het sluiten van de overeenkomst de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte) van toepassing en daarmede het krachtens deze wet geldende Besluit toezicht effectenverkeer (Bte). Ingevolge artikel 25 Bte diende zij als effecteninstelling met iedere cliënt een schriftelijke overeenkomst te sluiten die de uitsluitende grondslag vormde voor de diensten die zij in de uitoefening van haar bedrijf voor de cliënt verrichtte.
    • 45. In het midden kan blijven of de krachtens artikel 11 van deze wet gestelde regels in de met ingang van 1 februari 1999 in werking getreden Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR) wel of niet verbindend is, nu aangenomen moet worden dat de bijzondere zorgplicht welke voor de Bank als bank gold, met zich meebracht dat zij zich diende te houden aan soortgelijke regels als in de NR waren opgenomen.
    • 46. Bezien moet nu worden wat over het feit dat [X] naast de hypothecaire lening door het sluiten van de aandelenlease-overeenkomst nog een lening zou aangaan en over de risico’s die aan het beleggen met geleend geld verbonden waren, vóór en tijdens het sluiten van de overeenkomst door All Personal Finance en de Bank aan [X] kenbaar gemaakt is.
    • 47. De stelling van [X] dat daarbij niet het contract en de bijzondere voorwaarden Effectenlease in aanmerking genomen moeten worden, omdat de overeenkomst tussen hem en de Bank gesloten is voordat hij deze stukken ontving, wordt verworpen. Voorzover er sprake is geweest van een overeenkomst tussen [X] en de Bank, voordat [X] het contract met de bijzondere voorwaarden ontving, moet deze aangemerkt worden als een overeenkomst onder de opschortende voorwaarde dat hij geacht kon worden akkoord gegaan te zijn met de in het contract en de bijzondere voorwaarden vervatte bepalingen.
    • 48. Naast het contract en de bijzondere voorwaarden moeten ter beantwoording van de vraag wat er over de leningen en de risico’s aan [X] kenbaar gemaakt is, in beschouwing genomen worden de brief d.d. 15 september 2000 van All Personal Finance, het aanmeldingsformulier d.d. 29 september 2000 en de brochure met het prognosevoorbeeld.
    • 49. De brief d.d. 15 september 2000 van All Personal Finance bevatte een in reclametermen gesteld voorstel, waarin in het geheel niet werd uitgelegd wat het effectenleaseplan juridisch gezien inhield en waarbij de risico’s verbonden aan deze beleggingsvorm in het geheel niet vermeld werden. Integendeel, gezien de hiervoor geciteerde passages uit de brief moet geconstateerd worden dat er in deze brief gesuggereerd werd dat die risico’s er feitelijk niet waren.
    • 50. In de brochure wordt nergens uitgelegd dat het leasen van aandelen met ‘‘Capital Effect’’ inhield dat de Bank voor de klant een pakket aandelen kocht van een door haar aan de klant geleend bedrag, dat door de klant met rente tijdens de looptijd in maandelijkse termijnen terugbetaald diende te worden, waarna de klant eigenaar van de aandelen zou worden. Er wordt enkel gesproken over het ‘‘leasen van aandelen’’, hetgeen vergeleken wordt met het rechtstreeks beleggen in aandelen en met sparen. In de brochure wordt op twee plaatsen erover gesproken dat de klant de aandelen bij elkaar ‘‘spaart’’.
    • 51. Het feit dat in de brochure overduidelijk aangegeven wordt dat de klant rente verschuldigd is, betekent niet dat hij of zij daaruit had dienen op te maken dat de effectenlease-overeenkomst inhield dat hij tevens een geldlening sloot met de Bank. De klant kan evengoed gemeend hebben dat hij over de voor de aandelen (af) te betalen koopsom bedoelde rente verschuldigd zou zijn.
    • 52. In de brochure zelf wordt met geen woord gerept over het risico dat koersen van de aandelen zouden dalen en de gehele investering niets zou kunnen opleveren. In het bij de brochure behorende ‘‘prognosevoorbeeld’’ wordt bij de ‘‘rendementsvariaties’’ berekeningen gegeven wat er na 5, 10 en 20 jaar ‘‘netto’’ wordt uitbetaald in elf voorbeelden van gemiddelde koersstijgingen per jaar, waarvan tien voorbeelden van koersstijgingen en een voorbeeld van een koersstijging van 0% per jaar. Niet een voorbeeld dus van de resultaten in geval van koersdaling.
    • 53. De gebruikelijke waarschuwingen dat beleggen in welke vorm dan ook risico’s met zich meebrengt, staan niet in de brochure, maar onderaan in het prognosevoorbeeld onder de kop LET OP in piepkleine lettertjes.
    • 54. In het aanmeldingsformulier ‘‘Effecten Lease’’ stond niets over het product en over de voorwaarden van de overeenkomst. Door middel van dit formulier kreeg de Bank echter wel de beschikking over voormelde financiële gegevens van [X].
    • 55. In het contract zelf wordt nergens gerept van ‘‘geldlening’’. De overeenkomst wordt in het contract aangeduid als ‘‘lease-overeenkomst’’. De Bank wordt aangeduid als ‘‘de Bank’’ die aan de klant, in het contract aangeduid als ‘‘lessee’’, de in het contract genoemde aandelen ‘‘verleast’’, welke de klant ‘‘least’’. Het geleende bedrag wordt in het contract de ‘‘lease-som’’ genoemd.
    • 56. In het contract staat niets over het risico dat door koersdaling de overeenkomst de klant niets anders zou opleveren dan schulden. In het contract wordt verwezen naar de op de achterzijde van het contract afgedrukte bijzondere voorwaarden, waarin wel - in artikel 4 - staat dat de Bank ‘‘nimmer aansprakelijk’’ is ‘‘voor wijzigingen in de koerswaarde van de waarden of voor het niet opbrengen van baten daarvan’’.
    • 57. Gezien nu wat aan [X] door All Personal Finance en de Bank vóór en bij het sluiten van de overeenkomsten over de aard van de overeenkomst van partijen en de daaraan verbonden risico’s wel en niet kenbaar is gemaakt, moet geconcludeerd worden dat in de gegeven omstandigheden de Bank aan haar verplichting tot het verschaffen van inlichtingen aan [X] niet naar behoren voldaan heeft en het aan het tekortschieten van de Bank in haar informatieplicht te wijten (is; red.) dat [X] heeft gedwaald.
    • 58. Het ging hier om een zeker voor de niet deskundige consument ingewikkeld, nieuw product dat zeer riskant was, waarop gedurende de eerste vijf jaar van de overeenkomst [X], maar ook de Bank geen enkele greep meer hadden. In tegenstelling tot sommige andere aandelenlease-producten was er geen enkele voorziening in dit produkt ingebouwd voor het geval van (sterke) koersdaling, wat voor de Bank reden temeer had moeten zijn om de aard van het product en het daaraan verbonden reële, aanzienlijke risico klip en klaar tot uitdrukking te brengen hetzij in het contract zelf hetzij in het aanmeldingsformulier hetzij in een deze stukken begeleidende brief.
    • 59. Gelet op de financiële gegevens die [X] aan de Bank bij het aanmeldingsformulier opgegeven had, had de Bank voorts op zijn minst [X] uitdrukkelijk moeten waarschuwen dat hij het risico liep dat in geval van koersdaling alle voor hem aangekochte aandelen in het Labouchère Global Aandelenfonds snel ‘‘op’’ zouden zijn en hij dan zelf iedere maand EUR 1.839,= zou moeten ophoesten.
    • 60. De Bank heeft een misleidende voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot haar effectenlease-produkt door de mogelijkheid van koersdaling niet als een reëel risico voor te stellen en door misleidende informatie te verstrekken met betrekking tot de verwachtingen omtrent de waarde-ontwikkeling van de effecten. Daardoor is het ook niet aan [X] te verwijten dat hij geen nadere uitleg aan All Personal Finance of de Bank heeft gevraagd.
    • 61. Het beroep van [X] op de nietigheid van de overeenkomst wegens dwaling gaat dus op. Het eerste onderdeel van zijn primaire vordering tot verkrijging van een verklaring voor recht zal dienen te worden toegewezen. De onvoorwaardelijke vordering van Dexia in reconventie zal moeten worden afgewezen.
    • 62. Het tweede onderdeel van de primaire vordering van [X] tot vergoeding van de door hem geleden schade baseert [X] op wanprestatie en/of onrechtmatige daad. Doordat [X] de overeenkomst bij brief d.d. 7 juli 2003 van zijn gemachtigde vernietigde, is wanprestatie niet meer aan de orde, maar uitsluitend onrechtmatige daad.
    • 63. Door onvoldoende en misleidende informatie te verschaffen en haar bijzondere zorgplicht niet in acht te nemen, heeft de Bank jegens [X] in strijd gehandeld met de bij of krachtens de Wet toezicht effectenverkeer 1995 op haar rustende verplichtingen en met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer jegens hem betaamde en is zij gehouden [X] de schade te vergoeden die hij ten gevolge van dit onrechtmatig handelen geleden heeft.
    • 64. Alvorens in te gaan op de verschillende posten van deze schade, zal eerst beslist worden op het beroep dat Dexia in haar voorwaardelijke reconventie gedaan heeft op artikel 6:278 BW.
    • 65. In artikel 6:278 BW is een verplichting opgenomen voor een partij bij een wederkerige overeenkomst die de stoot tot ongedaanmaking van de overeenkomst geeft, om de andere partij een bijbetaling te geven ter correctie van een inmiddels ten gunste van haar opgetreden wijziging in de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties, die na de ongedaanmaking door hen over en weer verricht moeten worden. De verplichting tot bijbetaling geldt volgens de parlementaire geschiedenis niet alleen, wanneer het gaat om een reeds uitgevoerde overeenkomst, maar ook - door analogische toepassing van artikel 6:278 BW - als een overeenkomst gedeeltelijk is uitgevoerd, zoals in dit geval.
    • 66. De eerste voorwaarde voor toepassing van dit artikel is dat bedoelde wijziging in de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties is opgetreden en de tweede voorwaarde dat aannemelijk is dat de partij in kwestie geen ongedaanmaking van de overeenkomst gekozen zou hebben, als die wijziging in de waardeverhouding niet opgetreden zou zijn.
    • 67. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een wijziging in de waardeverhouding ten gunste van de partij die de overeenkomst ongedaan maakte, dient men blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 6:278 BW als volgt te werk te gaan. Eerst moet men vaststellen tot welke prestaties beide partijen op grond van de wettelijke ongedaanmakingsregels na de ongedaanmaking van de overeenkomst gehouden zijn om vervolgens daarmee te vergelijken de prestaties waartoe zij op grond van diezelfde regels gehouden zouden zijn geweest, indien restitutie dadelijk na de uitvoering (en dus niet, zoals Dexia ten onrechte meent, na het sluiten) van de overeenkomst was geschied. Bij een gedeeltelijke uitvoering van de overeenkomst moet men bij de vergelijking van de beide waardeverhoudingen bij de waarde van hetgeen de partij die het minst heeft ontvangen, moet restitueren, bijtellen hetgeen de wederpartij nog zou hebben moeten presteren.
    • 68. Als de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan gemaakt wordt, treedt, voor zover dit redelijk is, op grond van artikel 6:240 lid 2 BW vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats, indien - onder meer - het aan de ontvanger is toe te rekenen dat de prestatie is verricht of de ontvanger erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten.
    • 69. Bij een vergelijking van de waarden van de wederzijdse prestaties zou door de vernietiging door [X] van de overeenkomst een wijziging in de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties te zijnen gunste zijn opgetreden, als bij de vergelijking de waarden van de prestaties van [X] jegens Dexia gesteld zouden moeten worden op de waarde van de voor hem aangekochte effecten bij de aanvang van de overeenkomsten en op de waarde van die effecten ten tijde van de vernietiging van de overeenkomsten.
    • 70. In aanmerking nemende hoe krachtens de wet bij toepassing van artikel 6:278 BW de vergelijking van de waarden van de wederzijdse prestaties dient te geschieden en gelet op de aard van de onderhavige overeenkomst kunnen de prestaties van [X] jegens Dexia niet op die waarden gesteld worden. Er is dan ook geen wijziging in de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties ten gunste van [X] door de vernietiging van de overeenkomsten opgetreden. Het beroep van Dexia op artikel 6:278 BW gaat daarom niet op.
    • 71. Dexia is dan ook gehouden de volledige schade te vergoeden die [X] door haar onrechtmatige handelen geleden heeft. Die schade bestaat, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, uit wat [X] uit hoofde van de vernietigde overeenkomst aan Dexia heeft betaald en uit de redelijke kosten als bedoeld in artikel 96 lid 2 BW.
    • 72. Aangezien niet duidelijk is, hoeveel en wanneer precies wat door [X] aan Dexia betaald is en op welke redelijke kosten hij aanspraak heeft, dienen partijen zich daarover uit te laten. Bij die gelegenheid kunnen zij zich ook uitlaten over het voorlopig oordeel van de kantonrechter over de schadeposten. Daartoe wordt de zaak verwezen naar de rolzitting.
    • 73. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

    Beslissing

    De kantonrechter:

    in conventie

    I. verwijst de zaak naar de rolzitting van donderdag 28 april 2005 om 10.00 uur opdat [X] dan bij akte zich zal uitlaten over de hiervoor onder 71 en 72 bedoelde punten, waarna Dexia de gelegenheid zal krijgen bij antwoord-akte daarop te reageren;

    in conventie en reconventie

    II. houdt iedere verdere beslissing aan.

    22 september 2005

    (...; red.)

    Gronden van de beslissing

    1. Overgenomen wordt wat overwogen en beslist is bij het tussenvonnis van 18 augustus 2005.
    2. Bij dit tussenvonnis werd een comparitie van partijen gelast ter verkrijging van inlichtingen met name van [X] over zijn akte van 19 mei 2005 en over wat Dexia gesteld had in haar akte van 23 juni 2005.
    3. Uit wat [X] op de comparitie op 13 september 2005 naar voren gebracht heeft, is gebleken dat naar zijn mening de door Dexia aan hem in totaal te vergoeden schade EUR 74.829,61 alsmede de wettelijke rente over EUR 44.467,93 vanaf 19 mei 2005 tot de dag der voldoening bedraagt en wel
      • EUR 44.467,93, zijnde het verschil tussen het door hem in het Labouchère Global Aandelenfonds gestorte bedrag ad EUR 102.554,33 minus de in het kader van een schikking door hem van een derde te dezer zake ontvangen schadevergoeding ad EUR 58.086,40;
      • EUR 27.398,07, zijnde de wettelijke rente over EUR 102.554,33 vanaf 24 november 2000 tot en met maart 2004 (EUR 25.384,83) en over EUR 44.467,93 vanaf 1 april 2004 tot 19 mei 2005 (EUR 2.013,24);
      • EUR 2.963,61 inclusief BTW, zijnde een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, gemaakt ter zake het inroepen van de nietigheid wegens dwaling van de overeenkomsten van partijen.
    4. Dexia bestrijdt in haar antwoordakte d.d. 23 juni 2005 dat [X] aanspraak heeft op een vergoeding voor het bedrag dat hij in het Labouchère Global Aandelenfonds stortte ter financiering van zijn maandelijkse verplichtingen onder de effectenlease-overeenkomst van partijen. Een dergelijke financieringswijze was door de Bank niet voorgeschreven, aangeboden, aanbevolen, geadviseerd of aangemoedigd, ook niet aan of bij de tussenpersonen. [X] heeft hier zelf (al dan niet in overleg met zijn tussenpersoon) voor gekozen. Nu de Bank, aldus Dexia, geen bemoeienis heeft gehad met de wijze waarop [X] zijn verplichtingen wilde financieren, kan zij bezwaarlijk aansprakelijk worden gehouden voor de gevolgen van deze wijze van financiering. Ook op voormelde wettelijke rente kan [X] dus ook geen aanspraak jegens haar maken. [X] is het met Dexia niet eens en meent dat de kantonrechter in zijn vonnis van 7 april 2005 over deze kwestie in voor hem gunstige zin al beslist heeft.
    5. De kantonrechter is het met [X] eens in deze zin dat uit de in het tussenvonnis van 7 april 2005 zonder voorbehoud genomen beslissingen volgt dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die [X] geleden heeft zowel tengevolge van de effectenlease-overeenkomst d.d. 24 november 2000 als tengevolge van de aankoop van participaties in het Labouchère Global Aandelenfonds van de Bank ter financiering van zijn maandelijkse verplichtingen uit hoofde van de effectenlease-overeenkomst d.d. 24 november 2000. Het gat hier met name om de beslissingen aangaande wat de vernietiging van de ‘‘aandelenlease-overeenkomst’’ door [X] inhield (rechtsoverweging 31), over de aansprakelijkheid van Dexia voor de gedragingen van tussenpersoon All Personal Finance (rechtsoverweging 43), over de gegrondheid van het beroep van [X] op nietigheid van ‘‘aandelenlease-overeenkomst’’ wegens dwaling (rechtsoverweging 61) en over het aan de Bank toe te rekenen handelen in strijd met de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer jegens [X] betaamde (rechtsoverweging 63).
    6. De schade moet gesteld worden op het bedrag dat [X] aan de Bank heeft betaald voor de aanschaf van de aandelenparticipaties in het Labouchère Global Aandelenfonds, zijnde EUR 102.554,33. Per saldo is immers niet meer door [X] aan de Bank c.q. Dexia betaald. Dit bedrag moet verminderd worden met EUR 58.086,40, het bedrag dat [X] van een derde in het kader van een minnelijke regeling als vergoeding van zijn schade in deze ontvangen heeft, doch dient vermeerderd te worden met de onder 3 hiervoor genoemde wettelijke rente vanaf 24 november 2000 (de datum van betaling door [X]) tot de tijdstippen dat het volledige bedrag ad EUR 102.554,33 aan hem terugbetaald is.
    7. Daarenboven heeft [X] aanspraak op vergoeding van redelijke kosten die hij ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening in deze zaak buiten rechte gemaakt heeft.
    8. [X] heeft gesteld dat die kosten EUR 2.963,61 bedragen hebben en op dat bedrag heeft hij dan ook aanspraak gemaakt. Deze kosten heeft hij in het kader van de vernietiging van de overeenkomst met Dexia, voorafgaande aan de onderhavige procedure moeten maken. Hij heeft zich tot een advocaat moeten wenden om advies te krijgen over de aansprakelijkheid van Dexia en ter vaststelling en berekening van zijn schade. Vervolgens heeft zijn raadsman de overeenkomst met de Bank vernietigd en getracht tot een minnelijke regeling met Dexia te komen. Declaraties met specificaties van zijn raadsman zijn door [X] bij zijn antwoordakte van 19 mei 2005 overgelegd.
    9. Dexia betwist deze gevorderde buitengerechtelijke kosten. Het moet er volgens Dexia voor gehouden worden dat deze kosten gemaakt zijn ter instructie van de zaak, ter voorbereiding op de dagvaarding en ter voorbereiding van andere gedingstukken, zodat deze kosten vallen onder de proceskosten.
    10. Ook wat dit betreft moet [X] in het gelijk gesteld worden. Het betreft hier een ingewikkelde zaak zowel financieel technisch als juridisch. Het is meer dan aannemelijk dat de raadsman van [X] veel tijd kwijt is geweest om de feiten op een rijtje te krijgen, deze juridisch te duiden en [X] goed te adviseren. De raadsman heeft namens [X] de effectenlease-overeenkomst d.d. 24 november 2000 vernietigd en getracht in der minne het geschil tot een oplossing te brengen. [X] heeft dit onderdeel van zijn vordering naar behoren onderbouwd door de overlegging van de declaraties van zijn raadsman met deugdelijke specificaties.
    11. Bij het tussenvonnis van 18 augustus 2005 is Dexia reeds veroordeeld om EUR 57.009,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2003 tot de dag der voldoening aan [X] te betalen. Dat bedrag komt dus in mindering op de toe te wijzen bedragen.
    12. Als de in het ongelijk gestelde partij moet Dexia veroordeeld worden in de kosten van deze procedure. Er is geen gegronde reden om de betalingsveroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

    Beslissing

    De kantonrechter:
    in conventie

    • I. verklaart voor recht dat [X] de met de Bank op 24 november 2000 gesloten aandelenlease-overeenkomst met contractnummer [nummer] bij brief d.d. 7 juli 2003 van zijn gemachtigde rechtsgeldig vernietigd heeft;
    • II. veroordeelt Dexia om aan [X] te betalen (EUR 44.467,93 + de wettelijke rente over EUR 102.554,33 vanaf 24 november 2000 tot en met maart 2004 ad EUR 25.483,83 =) EUR 69.852,76;
    • III. veroordeelt Dexia om aan [X] te betalen de wettelijke rente over EUR 44.467,93 vanaf 1 april 2004 tot de dag der voldoening;
    • IV. veroordeelt Dexia om aan [X] te betalen EUR 2.963,61, exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2003 tot de dag der voldoening terzake buitengerechtelijke kosten;
    • V. verstaat dat op de onder II tot en met IV bedoelde bedragen in mindering gebracht dient te worden hetgeen ingevolge de veroordeling bij het tussenvonnis d.d. 18 augustus 2005 door Dexia aan [X] betaald dient te worden;
    • VI. veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure (...; red.);
    • VII. verklaart de betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.