Rapport
    Aandelenlease
    ten behoeve van de minister van 
    Financiën
    Amsterdam
23 oktober 2003
kenmerk: 
    0309-060m
Datum 23 oktober 2003
Referentie 0309-060m
     
    1 Inleiding
     
    De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is als gevolg 
    van de herinrichting van het financiële toezicht per 1 maart 2002 de 
    opvolger van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE). De STE is in 1989 
    gestart met het toezicht op het effectenverkeer. De AFM houdt naast 
    voornoemd toezicht sinds 1 maart 2002 toezicht op het gedrag van partijen in 
    de gehele financiële marktsector in Nederland. De doelstellingen van de AFM 
    zijn: het bevorderen van de toegang tot de financiële markten, het 
    bevorderen van de adequate werking van de financiële markten, en het borgen 
    van het vertrouwen in de financiële markten. Met het gedragstoezicht wil de 
    AFM een bijdrage leveren aan het goed functioneren van de financiële 
    markten.
     
    Gebleken is dat aandelenleaseproducten veel 
    maatschappelijke onrust hebben veroorzaakt, hetgeen zijn weerslag heeft 
    gehad op het publieke vertrouwen in de financiële markten. In het Algemeen 
    Overleg van de Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede Kamer op 18 juni 
    2003 heeft de minister van Financiën medegedeeld dat de AFM naar verwachting 
    in september met een rapport over aandelenlease komt. Daarbij heeft hij 
    tevens aangegeven dat hij binnen de grenzen van de Europese wetgeving erop 
    zou aandringen dat zoveel mogelijk informatie in geobjectiveerde vorm 
    beschikbaar komt. In dit kader informeert de AFM de minister voor zover 
    mogelijk over de bevindingen en conclusies naar aanleiding van de door de 
    AFM verrichte onderzoeken naar aanbieders van aandelenleaseproducten. Deze 
    onderzoeken richtten zich in het bijzonder op de naleving van de zorgplicht 
    die geldt voor deze aanbieders.
     
    Deze rapportage beschrijft ook het formele traject 
    waarin de AFM zich bevindt met aanbieders van aandelenleaseproducten in het 
    licht van mogelijke overtreding van de effectenregelgeving. Hiervoor 
    verwijzen wij naar paragraaf 7.1. Omwille van de geldende 
    geheimhoudingsbepalingen, zoals genoemd in paragraaf 4, worden geen 
    uitspraken gedaan over individuele aanbieders.
     
    2 Structuur rapport
     
    Dit rapport kent de volgende indeling. Na de 
    samenvatting en conclusies in paragraaf 3 worden in paragraaf 4 de 
    beperkingen van deze rapportage weergegeven. Vervolgens wordt in paragraaf 5 
    ingegaan op de verschillende oorzaken van de ontstane situatie rond 
    aandelenlease. Na een uiteenzetting van de aanleiding en de scope van de 
    door AFM verrichte onderzoeken naar de naleving van de zorgplicht door 
    aanbieders van aandelenleaseproducten in paragraaf 6, wordt in paragraaf 7 
    een algemene beschrijving gegeven van handhavingsmaatregelen en van 
    constateringen uit de verschillende onderzoeken. Van dit rapport maken 
    voorts drie bijlagen deel uit: chronologie van de relevante wetgeving, 
    productkenmerken aandelenlease en het in oktober 2002 door de AFM 
    gepubliceerde rapport "Aandelenlease: niet bij rendement alleen" 
    .
     
    3 Samenvatting en 
    conclusies
     
    In het algemeen luidt de conclusie dat in het 
    merendeel van de onderzochte gevallen aanbieders van  
    
aandelenleaseproducten één of meerdere aspecten van de zorgplicht niet, 
    of onvoldoende hebben nageleefd. Deze aspecten worden uitgebreid besproken 
    in paragraaf 7.
De AFM heeft in de periode 1999-2002 een aantal 
    onderzoeken naar de naleving van de zorgplicht door aanbieders van 
    aandelenleaseproducten uitgevoerd. De in de afzonderlijke onderzoeken 
    betrokken onderwerpen zijn op basis van een op risico-analyse gebaseerde 
    controlestrategie van de AFM verschillend qua scope, diepgang en 
    onderzoeksperiode.
De onderzoeken van de AFM naar de naleving van de 
    zorgplicht door aanbieders van aandelenleaseproducten kennen uiteenlopende 
    afzonderlijke bevindingen.
     
    4 Beperkingen
     
    Deze rapportage kent beperkingen die hiernavolgend 
    zijn omschreven.
     
    4.1 Grondslag voor 
    openbaarmaking
Op grond van artikel 31, eerste lid, Wet toezicht 
    effectenverkeer 1995 (Wte 1995) worden gegevens en inlichtingen die 
    ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke 
    ondernemingen of effecteninstellingen zijn verstrekt of zijn verkregen niet 
    gepubliceerd en zijn deze geheim. Deze formulering brengt met zich dat alle 
    gegevens en inlichtingen, ongeacht hun aard, onder de geheimhoudingsplicht 
    vallen. De wet voorziet in een zogenaamd gesloten systeem van geheimhouding; 
    slechts in de wet zelf worden de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht 
    opgesomd. Gelet op de huidige stand van de wetgeving is alle verstrekte en 
    verkregen informatie omtrent aanbieders van aandelenleaseproducten geheim. 
    Noodzakelijkerwijs vallen de bevindingen van de AFM over afzonderlijke 
    ondernemingen of effecteninstellingen in principe onder de reikwijdte van de 
    geheimhoudingsplicht.
     
    Een uitzondering die de Wte 1995 noemt, is artikel 31, 
    vijfde lid. Daarin is opgenomen dat de AFM, in afwijking van het eerste en 
    tweede lid, met gebruikmaking van gegevens en inlichtingen verkregen bij de 
    vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak, mededelingen kan 
    doen mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke ondernemingen en 
    effecteninstellingen.
Niets uit deze rapportage is herleidbaar tot 
    afzonderlijke ondernemingen of effecteninstellingen, noch mag als  
    zodanig worden geïnterpreteerd.
     
    4.2 Scope en diepgang 
    onderzoeken
In de afgelopen periode zijn bij een aantal 
    aanbieders afzonderlijke onderzoeken naar de naleving van één of  meer 
    zorgplichtaspecten bij aandelenleaseproducten verricht. Deze onderzoeken 
    zijn op basis van een op risico-analyse gebaseerde controlestrategie van de 
    AFM qua scope, diepgang en onderzoeksperiode van elkaar afwijkend. Dit heeft 
    tot gevolg dat niet alle aspecten van de zorgplicht bij alle aanbieders van 
    aandelenleaseproducten zijn onderzocht.
     
    5 Oorzaak van de ontstane situatie rond 
    aandelenlease
     
    5.1 
    Inleiding
Aandelenleaseproducten hebben vanaf midden jaren 
    negentig een grote populariteit gekend. Op het hoogtepunt van de markt 
    stonden er ca. 700.000 contracten uit met een contractwaarde van ca. € 6,5 
    miljard, voornamelijk bij particuliere beleggers. Aan de populariteit is met 
    de kentering van de aandelenkoersen eind 2000 een abrupt einde gekomen. Veel 
    bezitters van aandelenleaseproducten zijn geconfronteerd met een restschuld 
    of hebben de verwachting met een restschuld te blijven zitten aan het eind 
    van de looptijd. Een aantal factoren hebben naar de mening van de AFM een 
    oorzakelijk verband met de ontstane situatie rond aandelenlease. Onderstaand 
    zijn deze weergegeven.
     
    5.2 Marktontwikkelingen
Ten tijde 
    van de hausse in de verkoop van aandelenleaseproducten was sprake van een 
    zeer langdurige periode van stijgende koersen. Vanaf medio 1995 tot en met 
    het derde kwartaal van 2000 is de AEX-index vrijwel continue gestegen. Dit 
    is zichtbaar in de onderstaande grafiek.
     
    De opkomst van de internet- en 
    (tele)communicatiesectoren in de financiële markten leken een nieuwe 
    economie aan te kondigen die decennia voorspoed zou brengen. Niet alleen de 
    heersende positieve toekomstverwachtingen, maar ook de publiciteit inzake de 
    beleggingswinsten die werden gemaakt, gaven aanleiding tot een grote 
    toestroom van nieuwe, veelal onervaren beleggers. Zo gaf het aantal 
    huishoudens dat belegde in de periode 1997- 2003 het volgende verloop te 
    zien.
 
    Financiële instellingen ontwikkelden nieuwe 
    instrumenten die door nieuw aangetrokken adviseurs op de markt  werden 
    gebracht. Deze adviseurs hadden over het algemeen geen ervaring met een 
    periode van laagconjunctuur.
Het ontbrak veel van deze adviseurs aan een 
    referentiekader om hun adviezen ook aan te doen sluiten op een mogelijk 
    dalende markt.
     
    Daarnaast werd in de periode van stijgende koersen de 
    mogelijke gevolgen van het niet naleven van de zorgplicht door de 
    effecteninstelling(en) volledig verzacht voor de cliënten door het feit dat 
    deze tekortkomingen niet of nauwelijks negatieve financiële consequenties 
    voor hen hadden.
     
 
    De 
    koersomslag in 2000 trof niet alleen aandelenleasebezitters, maar vrijwel 
    alle beleggers met waardedalingen van hun portefeuilles. De 
    aandelenleasebezitters zijn daarbij nadrukkelijk geconfronteerd met het 
    zogeheten neerwaartse hefboomeffect van leaseproducten. Daarnaast werden 
    sommige in de leaseportefeuilles opgenomen aandelen van fondsen die in 
    aanvang solide leken, vanwege de verslechterende marktomstandigheden extra 
    getroffen door koersdalingen. Met name de bezitters van 
    aandelenleaseproducten met een korte looptijd, zonder aflossing op de 
    hoofdsom, die zijn aangeschaft in de periode 1998-2001, werden met 
    aanzienlijke restschulden geconfronteerd.
     
    5.3 Ontwikkelingen wettelijk kader 
    zorgplicht
Met de inwerkingtreding van de eerste Nadere Regeling 
    toezicht effectenverkeer (Nadere Regeling) per 31 december 1995 zijn op een 
    aantal zorgplichtgebieden (informatieverstrekking aan beleggers en cold 
    calling) gedragsregels van kracht geworden. Deze regels zijn in 1998, 1999 
    en 2001 aangevuld en, daar waar nodig, aangescherpt. Op een aantal andere 
    zorgplichtgebieden (inwinnen cliënteninformatie, saldibewaking en margin 
    call) zijn in 1999 gedragsregels van kracht geworden. Onderstaand zijn 
    enkele voorbeelden nader toegelicht. Een chronologisch overzicht van 
    ontwikkelingen in de Nadere Regeling is als bijlage I 
opgenomen.
     
    Informatieverstrekking aan beleggers / 
    Reclame-uitingen
Vanaf december 1995 was in de wet- en regelgeving 
    sprake van een vangnetbepaling die effecteninstellingen voorschreef zich te 
    onthouden van misleidende informatie met betrekking tot o.a. de financiële 
    verplichtingen die voor de cliënt uit het aangaan van transacties in 
    effecten kunnen voortvloeien. Per 1 juli 1998 is voornoemd voorschrift 
    uitgebreid met onder meer een bepaling die de verplichte toevoeging in 
    reclame-uitingen met de zin "……. In het verleden behaalde resultaten bieden 
    geen garantie voor de toekomst" voorschrijft. Tevens zijn concrete 
    bepalingen van kracht geworden met betrekking tot de presentatie van 
    rendementscijfers op basis van het verleden. Zo dient onder meer de 
    referentieperiode vermeld te worden, dienen rendementscijfers op basis van 
    een gemiddeld jaarrendement te worden gepresenteerd, moet een meetperiode 
    van minimaal drie jaar worden gehanteerd en behoren gesimuleerde 
    rendementscijfers door een accountant te worden gecertificeerd.
Na deze 
    verzwaring heeft vanaf februari 1999 nog een nadere verduidelijking 
    plaatsgevonden van de verplichtingen met betrekking tot 
    informatieverstrekking aan het beleggend publiek, zoals de expliciete 
    opsomming van de tenminste schriftelijk te verstrekken informatie die nodig 
    is voor de adequate beoordeling van de door de effecteninstelling aangeboden 
    diensten.
     
    Inwinnen cliënteninformatie
Met betrekking 
    tot het inwinnen van cliënteninformatie zijn de verplichtingen  waar de 
    effecteninstelling aan dient te voldoen in de tijd nader gespecificeerd. 
    Vanaf de inwerkingtreding van de Nadere Regeling in februari 1999, dient een 
    effecteninstelling kennis te nemen van de financiële positie, de 
    beleggingservaring en de beleggingsdoelstellingen van de cliënt teneinde de 
    effectendienstverlening aan te laten sluiten bij het aldus verkregen 
    cliëntenprofiel. Aangezien de AFM bij de uitvoering van haar toezicht 
    constateerde dat veel effecteninstellingen niet konden aantonen van hun 
    cliënten een dergelijk profiel te hebben, is voornoemde norm nader 
    verduidelijkt door de effecteninstelling vanaf januari 2002 te verplichten 
    de verkregen informatie schriftelijk dan wel elektronisch vast te leggen. 
    Daarmee is het cliëntenprofiel dat als basis dient voor de 
    effectendienstverlening toetsbaar geworden.
     
    Saldibewakingsplicht
Tot 1 februari 1999 
    is in de Nadere Regeling geen bepaling opgenomen die saldibewaking door de 
    effecteninstelling voorschrijft. Vanaf voornoemde datum is de 
    effecteninstelling verplicht erop toe te zien dat cliënten die posities 
    hebben in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen, 
    voortdurend over voldoende saldi beschikken om aan de actuele verplichtingen 
    te voldoen. Indien de cliënt over onvoldoende saldi beschikt, ziet de 
    effecteninstelling erop toe dat de cliënt voldoende zekerheden stelt, anders 
    zal worden overgegaan tot het sluiten van posities op zo kort mogelijke 
    termijn. Vanaf januari 2002 is laatstgenoemde verplichting aangepast, met 
    dien verstande dat het sluiten van posities "op zo kort mogelijke termijn" 
    expliciet is gemaakt door deze zinsnede te vervangen door "zo spoedig 
    mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf werkdagen", dit tenzij er zich 
    bijzondere omstandigheden voordoen.
     
    5.4 Fiscale ontwikkelingen
Een van 
    de aspecten die de aantrekkelijkheid van het aandelenleaseproduct bepaalde, 
    de fiscale aftrekbaarheid van de betaalde rente, is sedert 1997 geleidelijk 
    komen te vervallen.
Voorheen was sprake van een onbeperkte fiscale aftrek 
    voor consumptieve rente. Vanaf het fiscale jaar 1997 is de volgende 
    beperking aangebracht: 
    
      - 1997 beperking fiscale aftrek consumptieve rente tot fl. 10.000 
      (gehuwden fl. 20.000) 
      
 - 1998 tot fl. 7.500 (gehuwden fl. 15.000) 
      
 - 1999 tot fl. 5.202 (gehuwden fl. 10.404) 
      
 - 2000 tot fl. 5.291 (gehuwden fl. 10.582). 
 
Vanaf 1 januari 2001 
    is de aftrekmogelijkheid van consumptieve rente geheel komen te 
    vervallen.
Vóór de geleidelijke afschaffing van de fiscale 
    aftrekmogelijkheid van de consumptieve rente was het aandelenleaseproduct 
    aantrekkelijker voor consumenten in de hogere inkomensklassen. In 
    reclame-uitingen werd de aantrekkelijkheid van het product getoond aan de 
    hand van de fiscale inkomensschijven: hoe hoger de schijf van de 
    inkomstenbelasting, des te hoger het getoonde rendement.
Met de 
    afschaffing van de fiscale aftrekmogelijkheden van consumptieve 
    rentebetalingen is de aantrekkelijkheid van het product niet langer mede 
    bepaald door de hoogte van de renteaftrek en daarmee het inkomen van de 
    cliënt.
De aanbieders van aandelenleaseproducten richtten zich als gevolg 
    daarvan steeds meer op een brede doelgroep. 
     
    5.5 Aard Leaseproducten
De aard 
    van de aangeboden aandelenleaseproducten is divers. Een uitgebreide 
    beschrijving van de kenmerken is opgenomen in Bijlage II. Onderscheidende 
    criteria zijn onder meer: 
    
      - Producten met of zonder periodieke aflossing van de lening; 
      
 - Producten met of zonder gegarandeerde eindwaarde;
      
 - De looptijd; 
      
 - De spreiding van de aandelenportefeuille; 
      
 - De periodieke aanschaf van aandelen, al dan niet tegen een vooraf 
      overeengekomen koers; 
      
 - Producten met éénmalige- of periodieke betaling; 
      
 - Aandelenlease in combinatie met ander(e) financiële 
    product(en).
 
Met name de combinatie van een korte looptijd zonder 
    periodieke aflossing van de lening en een geringe spreiding van de 
    aandelenportefeuille, leidt tot een inherent risicovol product. Vooral dit 
    soort aandelenleaseproducten is op grote schaal aangeboden en 
    aangeschaft. 
     
    6 Onderzoek AFM
     
    6.1 Aanleiding tot onderzoek 
    AFM
Op instellingen die financiële producten aanbieden die 
    complex van aard of risicovol zijn, zoals aandelenleaseproducten, rust een 
    grote transparantie- en zorgplicht.
     
    Waar het gaat om de transparantie heeft de AFM in de 
    loop der jaren kritisch gekeken naar de reclame-uitingen van aanbieders van 
    aandelenleaseproducten. In 1998 concludeerde de AFM op basis van de 
    beoordeling van de reclame-uitingen van één of meer aanbieders in het licht 
    van de toenmalige wet- en regelgeving, dat de informatie voldoende duidelijk 
    en overzichtelijk was en de geschetste rendementen, alhoewel wellicht 
    optimistisch, niet extreem waren.
In 1999 daarentegen constateerde de AFM 
    dat de reclame-uitingen van één of meer aanbieders op verschillende punten 
    niet voldeden aan de toepasselijke regels. Zo werd onvoldoende duidelijk 
    gemaakt dat werd belegd met geleend geld en werd als benchmark de AEX index 
    gebruikt waar in het product slechts enkele fondsen waren opgenomen. Tevens 
    werd geen melding gemaakt van de relevante wijzigingen in de 
    belastingwetgeving. Op basis van de gecommuniceerde bevindingen van de AFM 
    heeft/hebben de aanbieder(s) de reclame-uitingen aangepast.
     
    Ook in 2000 en 2001 heeft de AFM individuele 
    reclame-uitingen beoordeeld. De AFM heeft bij herhaling geconstateerd dat 
    één of meer aanbieders de reclameregels overtraden. Intensieve contacten met 
    betrokken aanbieder(s) naar aanleiding van de geconstateerde tekortkomingen 
    in de toenmalige reclame-uitingen, hebben geleid tot aanpassingen van de 
    uitingen op de door de AFM geconstateerde punten dan wel tot het gedwongen 
    stopzetten van desbetreffende reclame-uitingen.
     
    Gelet op de wijze waarop aanbieders de markt 
    benaderden, kondigde de AFM op 9 mei 2001 een breed onderzoek aan naar de 
    reclame-uitingen van aandelenleaseaanbieders. Dit heeft onder meer 
    aanleiding gegeven tot kritische uitlatingen van de AFM in de pers (14 
    december 2001 in de Telegraaf) over de te verwachten prestaties van de 
    aandelenleaseproducten. Deze uitlatingen zijn onderbouwd en gespecificeerd 
    in het als bijlage III toegevoegde AFM-rapport "Aandelenlease: niet bij 
    rendement alleen". De kern van de kritiek van de AFM is nader toegelicht in 
    paragraaf 7.2.
     
    Begin 2002 startte de AFM een onderzoek naar naleving 
    van de zorgplicht bij aanbieders van aandelenleaseproducten. Aanleiding voor 
    dit onderzoek waren de bij de AFM binnengekomen klachten van cliënten over 
    de dienstverlening van deze aanbieders. Na de aanhoudende negatieve 
    koersontwikkelingen in 2001 was er sprake van een duidelijke stijging van 
    het aantal klachten bij de AFM van aandelenleasebezitters. Het onderzoek 
    richtte zich in eerste instantie op gecombineerde producten, producten waar 
    aandelenenlease gecombineerd wordt met een ander financieel product zoals 
    een hypotheek. In maart 2002 uitte het televisieprogramma Radar kritiek op 
    de handelwijze van één van de aanbieders van aandelenleaseproducten. De 
    klachten hadden betrekking op het niet op de juiste koers afrekenen van 
    cliënten bij het aan- of verkopen van het desbetreffende pakket aandelen 
    door deze aanbieder. In een later stadium ontving de AFM grote aantallen 
    gestandaardiseerde klachten die betrekking hadden op het mogelijk 
    onvoldoende naleven van verschillende onderdelen van de zorgplicht door één 
    of meer aanbieders.
     
    6.2 Scope en diepgang onderzoek
De 
    AFM heeft diverse (deel)onderzoeken ingesteld bij verschillende aanbieders 
    van aandelenleaseproducten.
Doelstelling van deze onderzoeken was het 
    vaststellen of diverse gedragsregels met betrekking tot de zorgplicht, die 
    zijn neergelegd in de Nadere Regeling, door de aanbieders van 
    aandelenleaseproducten in voldoende mate zijn nageleefd. Afhankelijk van de 
    in het onderzoek betrokken aanbieder was de scope, diepgang en 
    onderzoeksperiode verschillend. De onderzoeken waren gericht op één of meer 
    zorgplichtaspecten bij één of meer specifieke producten. De 
    onderzoeksperiode betrof één of enkele jaren.
     
    Bij de uitvoering onderzoekt de AFM de samenhang 
    tussen de verschillende zorgplichtaspecten, die verband houden met de 
    effectendiensten van de effecteninstelling. In deze 'keten' wordt een aantal 
    activiteiten onderscheiden. Dit zijn allereerst de promotionele activiteiten 
    ten behoeve van (potentiële) cliënten en het aangaan van de relatie, al dan 
    niet naar aanleiding van de promotionele activiteiten.
Daarna heeft de 
    effecteninstelling een zorgplicht betreffende de uitvoering van de 
    dienstverlening, de rapportage aan de cliënt over onder meer de verrichte 
    transacties en de waarde van de portefeuille, alsmede de controle door de 
    effecteninstelling op de saldi- en marginverplichtingen. Als schil rondom 
    deze activiteiten ligt het geheel van beheersingsmaatregelen dat verankerd 
    is in de administratieve organisatie en het stelsel van interne controle 
    maatregelen. Hieronder is de 'keten' met een aantal van de betrokken 
    artikelen uit de Nadere Regeling schematisch weergegeven.
     
 
     
    7 Uitkomsten onderzoek AFM
In 
    paragraaf 7.1 wordt eerst nader ingegaan op het handhavingsinstrumentarium 
    van de AFM. Aan de hand van de voornoemde fases met betrekking tot de 
    zorgplicht en de op dat moment van toepassing zijnde Nadere Regeling, zijn 
    in paragrafen 7.2 tot en met 7.7 de tekortkomingen weergegeven die zijn 
    geconstateerd bij één of meer aanbieders.
     
    7.1 Handhaving
     
    Indien de AFM vaststelt dat een effecteninstelling de 
    gestelde gedragsregels niet naleeft, heeft de AFM de mogelijkheid 
    handhavingsmaatregelen jegens betrokken effecteninstelling te treffen. Zo 
    kan de AFM bij niet naleving van regels daarop de aandacht vestigen van de 
    betrokken effecteninstelling en zonodig de effecteninstelling een aanwijzing 
    geven om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te 
    volgen.
Daarnaast kan de AFM sedert 1 januari 2000 door tussenkomst van 
    de "boetefunctionaris" besluiten om de effecteninstelling een boete dan wel 
    een last onder dwangsom op te leggen. De AFM kan -kort gezegd- deze boete 
    en/of dwangsom publiceren. De AFM kan voorts besluiten een "stille curator" 
    aan te stellen of de vergunning in te trekken, voor zover het een 
    effecteninstelling niet zijnde een kredietinstelling betreft.
Opgemerkt 
    dient te worden dat de verschillende onderzoeken in diverse stadia van 
    afronding verkeren. Gelet op de ernst van de geconstateerde overtredingen 
    heeft de AFM met betrekking tot één of meer aanbieders handhavingsmiddelen 
    ingezet. Omwille van eerder genoemde geheimhoudingsplicht kan niet op de 
    concrete handhavingsmaatregelen jegens afzonderlijke aanbieders worden 
    ingegaan.
     
    7.2 Promotie en acquisitie; 
    Transparantie
     
    De voornaamste wettelijke verplichtingen waar 
    effecteninstellingen uit hoofde van promotie en acquisitie aan dienen te 
    voldoen zijn neergelegd in artikel 26 (verbod op cold calling) en 33 
    (transparantie van reclame-uitingen)
Nadere Regeling.
De bevindingen 
    en conclusies met betrekking tot het onderzoek naar reclame-uitingen zijn 
    door de AFM verwoord in het rapport "Aandelenlease: niet bij rendement 
    alleen", dat in oktober 2002 is gepubliceerd. De meest relevante conclusies 
    uit dit rapport zijn: 
    
      - De aanbieders spiegelen in hun reclame-uitingen de te verwachten 
      rendementen van aandelen te hoog voor. Het is realistischer om uit te gaan 
      van een rendement voor aandelen op de lange termijn van 8%. 
      
 - Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van consumptieve rente is 
      het risicoprofiel van het product verslechterd. Dat kwam te weinig in de 
      advertenties tot uitdrukking. 
      
 - In de jaren negentig waren de omstandigheden op de aandelenmarkten 
      zeer goed. De koersen stegen met tientallen procenten per jaar. De in de 
      advertenties gehanteerde voorbeeldpercentages ten aanzien van rendement, 
      die op een periode van vijf jaar historie waren gebaseerd, waren soms 15% 
      of hoger.
Alhoewel deze cijfers feitelijk juist zijn, is het de vraag 
      of deze zonder meer doorgetrokken kunnen worden naar de toekomst, 
      aangezien er sprake was van een historisch gezien zeer gunstige periode. 
       - In de advertenties wordt ten aanzien van risico te weinig nadrukkelijk 
      gewezen op de kans op dalende koersen. Niet alleen de winsten kunnen door 
      aandelenlease een impuls krijgen, dat geldt ook voor de verliezen. De 
      klant kan bij bepaalde producten met een restschuld blijven zitten. Na een 
      aantal zeer goede jaren neemt de kans op minder goede rendementen 
    toe.
 
Naast voornoemde conclusies heeft de AFM bij de in 2002 
    verrichte onderzoeken vastgesteld dat: 
    
      - in weerwil van de strenger wordende regels ter zake van 
      reclame-uitingen diverse reclame-uitingen minder transparant en in 
      voorkomende gevallen op bepaalde onderdelen zelfs misleidend zijn 
      geworden, op grond waarvan potentiële cliënten zich geen evenwichtig beeld 
      konden vormen van het product en de daarmee samenhangende risico's; en 
      
 - één of meer aanbieders gebruik maakten van zogenaamde "call-centra". 
      De AFM heeft geconstateerd dat één of meer van deze call-centra potentiële 
      cliënten telefonisch hebben benaderd om hen te bewegen 
      aandelenleaseproducten te kopen, zonder dat betrokken cliënten hiervoor 
      uitdrukkelijk schriftelijk toestemming hebben gegeven. Dergelijke directe 
      verkooptechnieken via de telefoon konden ertoe leiden dat potentiële 
      cliënten, zonder een goede afweging te kunnen maken van het aanbod, hebben 
      besloten tot aankoop van een aandelenleaseproduct.
 
 
    7.3 Aangaan relatie; Ken uw 
    cliënt
     
    Met betrekking tot deze schakel in de zorgplichtketen 
    zijn met name de artikelen 27 (cliëntenovereenkomst) en 28 lid 1 
    (cliëntenprofiel) van de Nadere Regeling van belang. 
    
      - De AFM heeft vastgesteld dat door één of meer aanbieders bij het 
      aangaan van de contractuele relatie onvoldoende invulling is gegeven aan 
      het opmaken van het cliëntenprofiel. Zo is er verzuimd voldoende kennis te 
      nemen van de beleggingervaring en de beleggingdoelstelling van de cliënt. 
      De informatie met betrekking tot de financiële positie van de cliënt is 
      door één of meer aanbieders primair ten behoeve van de reductie van het 
      kredietrisico van de aanbieder(s) opgevraagd, en niet teneinde het 
      cliëntenprofiel vast te stellen. De AFM is van mening dat een groot deel 
      van de verkochte aandelenleaseproducten als zeer risicovol kwalificeert. 
      Dit houdt onder meer in dat het product slechts voor een specifieke groep 
      beleggers geschikt is, namelijk beleggers die een hoge mate van risico 
      accepteren èn die de financiële gevolgen van een negatieve 
      koersontwikkeling (de restschuld) kunnen dragen. Door tekortschietende dan 
      wel ontbrekende cliëntenprofielen hebben aanbieders zich op het moment van 
      aangaan van de relatie met hun cliënt onvoldoende kunnen vergewissen dat 
      de aangeboden aandelenleaseproducten aansloten bij de wensen, 
      verwachtingen en financiële mogelijkheden van de cliënten. 
      
 - Bij één of meer aanbieders is geconstateerd dat in de 
      aandelenenlease-overeenkomst, die ten grondslag ligt aan de 
      dienstverlening, de rechten en verplichtingen van de cliënt onvoldoende 
      duidelijk zijn vastgelegd. Zo zijn bijvoorbeeld de omstandigheden 
      waaronder de overeenkomst kan worden ontbonden en de consequenties daarvan 
      voor de cliënt (boete, c.q. restschuld) in één of meer gevallen 
      onvoldoende duidelijk weergegeven.
 
 
    7.4 Dienstverlening; 
    uitvoering
     
    Op deze fase in de zorgplichtketen zijn met name 
    artikel 28 lid 1 (cliëntenprofiel) en 30 (uitvoering en afwikkeling, best 
    execution) van de Nadere Regeling van toepassing. 
    
      - Gegeven de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot het 
      inwinnen van informatie om een cliëntenprofiel op te stellen, was het voor 
      één of meer aanbieders niet goed mogelijk na te gaan of de dienstverlening 
      (in casu het aandelenleaseproduct) aansluit bij het profiel en daarmee bij 
      de wensen van de cliënt. 
      
 - De AFM heeft geconstateerd dat één of meer aanbieders de cliënten niet 
      tegen de beste prijs heeft/hebben afgerekend. In deze gevallen wijkt de 
      prijs waartegen de cliënten werden afgerekend in ongunstige zin af van de 
      daadwerkelijke beurskoers(en) op de betreffende dag. Deze doorbreking van 
      de best-execution regel leidt tot een direct financieel nadeel voor de 
      aandelenleasecliënt.
 
 
    7.5 Rapportage; transparant en 
    inzichtelijk
     
    Met name de artikelen 34 tot en met 37 Nadere Regeling 
    (effectennota, vermogensbeheerrapportage, positieoverzichten en 
    depotoverzichten) zijn hier van belang. 
    
      - De AFM heeft geconstateerd dat één of meer aanbieders, in plaats van 
      maandelijks, de cliënten op jaarbasis voorzagen van een positie-overzicht. 
      Hierdoor zijn de aandelenleasecliënten onvoldoende in staat gesteld zich 
      een adequaat beeld te vormen van de waardeontwikkeling van hun 
      portefeuille.
 
 
    7.6 Controle
     
    In de artikelen 28 leden 3 en 4 Nadere Regeling zijn 
    nadere regels gesteld ten aanzien van de bewaking van posities en 
    zekerheden.
    
      - Door het aangaan van een aandelenlease-overeenkomst gaat de cliënt een 
      positie aan in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen 
      voortkomen. Hij koopt immers aandelen en daarmee neemt hij een positie in 
      (de cliënt bezit aandelen waarover hij een koersrisico loopt). Doordat hij 
      tegelijkertijd een afbetalingsregeling sluit, vloeien uit die positie 
      verplichtingen voort. Gedurende de looptijd van de 
      aandelenlease-overeenkomst kan een (oplopend) beleggingsverlies ontstaan, 
      te weten een (oplopend) negatief verschil tussen de verwachte opbrengst 
      van het pakket aandelen en het restant van de hoofdsom van de lening. Na 
      betaling van alle rentetermijnen, danwel bij tussentijdse beëindiging van 
      de overeenkomst door de cliënt, kan deze zodoende een (aanzienlijke) 
      restschuld overhouden.
De in artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling 
      opgenomen gedragsregels behelzen de geboden voor instellingen om er, in 
      het belang van hun cliënten, op toe te zien dat deze over voldoende saldi 
      beschikken ter nakoming van hun financiële verplichtingen en, indien 
      nodig, aanvullende zekerheden te vragen of zo spoedig mogelijk door de 
      cliënt ingenomen posities te sluiten indien geen aanvullende zekerheden 
      kunnen worden verstrekt.
Deze gedragsregels vormen derhalve een nadere 
      invulling van het bepaalde in artikel 24 van het Besluit toezicht 
      effectenverkeer 1995, welk artikel haar grondslag vindt in artikel 11 van 
      de Wte 1995.
Gebleken is dat veel aanbieders van 
      effectenleaseproducten in het verleden van de veronderstelling zijn uit 
      gegaan dat de bepalingen van artikel 28, leden 3 en 4 Nadere Regeling niet 
      van toepassing zouden zijn ingeval van effectenlease-overeenkomsten. Gelet 
      daarop heeft de AFM in augustus 2002 via haar nieuwsbrief "Inzicht" op de 
      reikwijdte en toepasselijkheid van dit artikel gewezen.
Onlangs 
      heeft de AFM op grond van artikel 11 lid 3 van de Wte 1995 aan één of meer 
      aanbieders van aandelenleaseproducten op verzoek een ontheffing van de 
      saldibewakingsplicht verleend. De AFM acht naleving van de 
      saldi-bewakingsplicht onder de huidige omstandigheden niet in het belang 
      van de beleggers, mede gegeven het feit dat een groot aantal van hen 
      inmiddels in een aanmerkelijke schuldpositie verkeert en een grote som 
      geld zou moeten bijstorten om aan hun verplichtingen te voldoen.
Voor 
      alle nieuw af te sluiten aandelenlease-overeenkomsten is de 
      saldibewakingsplicht van toepassing. 
 
    7.7 AO/IC
     
    Bijlage 4 van de Nadere Regeling bevat in aanvulling 
    op artikel 24 nadere regels voor de administratieve organisatie en het 
    systeem van interne controle (ao/ic) voor een effecteninstelling. De 
    bescherming van beleggers en de complexiteit van het aandelenleaseproduct 
    stelt hoge eisen aan de ao/ic. 
    
      - Bij één of meer aanbieders is vastgesteld dat de ao/ic in het algemeen 
      ontbrak dan wel qua opzet, bestaan en/of werking gebrekkig was. Hierdoor 
      kan/kunnen de betreffende aanbieder(s) niet of onvoldoende aannemelijk 
      maken dat de beheersing van de zorgplichtaspecten met betrekking tot de 
      aandelenleasecliënten voldoende in de bedrijfsvoering is geborgd. 
      
 - De AFM heeft vastgesteld dat een adequate klachtenregistratie dan wel 
      klachtenprocedure bij één of meer aanbieders ontbrak. Hiermee is door de 
      betrokken aanbieder(s) het belang van de cliënten onvoldoende in acht 
      genomen. 
      
 - De AFM heeft bij één of meer aanbieders vastgesteld dat de aan- en 
      verkoopprocedure met betrekking tot de onderliggende aandelen van het 
      aandelenleaseproduct niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen uit 
      hoofde van bijlage 4 bij de Nadere Regeling. Hierdoor is niet gewaarborgd 
      dat de orders uit hoofde van het aandelenleaseproduct tijdig en tegen de 
      juiste koers zijn uitgevoerd.
 
Onderstaand zijn schematisch de 
    belangrijkste uitkomsten uit de  onderzoeken in het licht van de 
    ketenbenadering van de zorgplicht weergegeven.
Nadrukkelijk merkt de AFM 
    op dat deze overtredingen afzonderlijk of in combinatie zijn geconstateerd 
    bij één of meer aanbieders. 
     
 
     
     
    
Bijlage I: Chronologie relevante 
    wetgeving
De Nadere Regeling heeft, voor zoverre in casu 
    relevant, sinds 1995 de navolgende ontwikkeling doorgemaakt: 
    
      - Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995, 27 december 
      1995, Staatscourant 1995, nr. 250 / pag. 42, inwerkingtreding 31 december 
      1995. 
      
 - Wijziging nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995, 3 juli 
      1998, Staatscourant 1998, nr. 123 /pag. 9, inwerkingtreding 1 juli 1998. 
      
 - Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, 7 januari 1999, 
      Staatscourant 1999, nr. 12 / pag. 8, inwerkingtreding 1 februari 1999 
      (overgangsbepaling in artikel 45). 
      
 - Wijziging Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, 31 
      augustus 2001, Staatscourant nr. 168 / pag. 24, inwerkingtreding 1 
      september 2001 (overgangsbepaling in artikel 3). 
      
 - Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002, 
      inwerkingtreding 1 september 2002.
Hierna volgt, per gedragsregel, de 
      ontwikkeling aan de hand van bovenstaand chronologisch 
    overzicht. 
 
    Informatieverstrekking aan 
    beleggers
    
      - vanaf 31 december 1995: artikel 20 ? "de effecteninstelling 
      dient zich te onthouden van het verstrekken van onjuiste of misleidende 
      informatie met betrekking tot: (a) de prijs of waarde van een effect, 
      verwachtingen omtrent de waardeontwikkeling van een effect, de uitgevende 
      instelling van effecten, de financiële verplichtingen die voor de cliënt 
      uit het aangaan van transacties van effecten kunnen voortvloeien en (b) 
      overige misleidende handelingen"; 
      
 - vanaf 1 juli 1998: nieuwe bepaling toegevoegd, artikel 20a ? 
      "de effecteninstelling houdt zich bij iedere vorm van 
      informatieverstrekking door of (mede) namens de effecteninstelling aan het 
      publiek, die dient ter openbare aanprijzing of een wervend karakter kent 
      betreffende effectenbemiddeling of vermogensbeheer en/of de effecten 
      waarop die diensten betrekking hebben, aan de in bijlage B opgenomen 
      voorschriften voor informatieverstrekking van effecteninstellingen" [kern 
      bijlage B: artikel 5: inhoudelijk juiste en niet misleidende 
      informatieverstrekking, artikel 6: opname zinsnede "de waarde van uw 
      belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen 
      garantie voor de toekomst", en artikel 7: regulering rendementscijfers]; 
      
 - vanaf 1 februari 1999: artikel 33 leden 1 en 2 ? "een 
      effecteninstelling verstrekt haar cliënten op passende wijze de gegevens 
      en bescheiden die nodig zijn voor de adequate beoordeling van de door de 
      effecteninstelling aangeboden diensten en de financiële instrumenten 
      waarop die diensten betrekking hebben. Een effecteninstelling verstrekt 
      iedere cliënt schriftelijk tenminste de volgende informatie (opsomming 
      onder a t/m g) en houdt zich aan de in bijlage 7 opgenomen voorschriften 
      voor informatieverstrekking van effecteninstellingen." (buiten toepassing 
      tot 1 juni 1999); 
      
 - vanaf 1 september 2001: artikel 33 lid 1 ? aanvulling "na 
      schriftelijk wordt ingevoegd: dan wel elektronisch (buiten toepassing tot 
      1 januari 2002), artikel 33 lid 2 niet gewijzigd; 
      
 - vanaf 1 september 2002: artikel 33 leden 1 en 2 niet 
      gewijzigd.
 
 
    Cold calling
    
    
      - vanaf 31 december 1995: artikel 21? "derde (geen cliënt) alleen 
      telefonisch of in persoon (doen) benaderen bij uitdrukkelijke 
      schriftelijke instemming vooraf en zolang deze instemming niet per 
      aangetekende brief is herroepen"; 
      
 - vanaf 1 juli 1998: artikel 21 niet gewijzigd; 
      
 - vanaf 1 februari 1999: artikel 26 ? aanvulling "dan wel zes 
      maanden zijn verstreken en er gedurende die periode door de 
      effecteninstelling geen cliëntenovereenkomst is gesloten" (buiten 
      toepassing tot 1 juni 1999); 
      
 - vanaf 1 september 2001: artikel 26 > aanvulling, ook 
      electronische instemming en herroeping is mogelijk en versoepeling, 'koud 
      benaderen' is mogelijk indien de betrokkene in het contact slechts wordt 
      aangeboden om schriftelijk of elektronisch informatiemateriaal ter 
      beschikking te stellen (buiten toepassing tot 1 januari 2002); 
      
 - vanaf 1 september 2002: artikel 26 niet 
    gewijzigd.
 
 
    Inwinnen 
    cliënteninformatie
    
    
      - vanaf 31 december 1995: geen bepaling opgenomen; 
      
 - vanaf 1 juli 1998: geen bepaling opgenomen; 
      
 - vanaf 1 februari 1999: artikel 28 lid 1 ? "een 
      effecteninstelling wint in het belang van haar cliënten informatie in 
      betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen in 
      financiële instrumenten en hun beleggingsdoelstellingen, voor zover dit 
      redelijkerwijs relevant is bij de uitvoering van de door de 
      effecteninstelling te verrichten diensten" (buiten toepassing tot 1 juni 
      1999); 
      
 - vanaf 1 september 2001: artikel 28 lid 1 ? aanvulling, 
      "schriftelijke dan wel elektronische vastlegging van deze informatie" 
      (buiten toepassing tot 1 januari 2002); 
      
 - vanaf 1 september 2002: artikel 28 lid 1 niet 
    gewijzigd.
 
 
    Cliëntenovereenkomst
    
    
      - vanaf 31 december 1995: artikel 27 ? "indien de 
      effecteninstelling verplicht is een schriftelijke 
      
 - overeenkomst als bedoeld in artikel 25 dan wel artikel 36 van het 
      Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (Bte 1995) te sluiten, dan dient de 
      effecteninstelling onverminderd het bepaalde in dat artikel ten minste de 
      volgende informatie aan haar cliënten te verstrekken"; 
      
 - vanaf 1 juli 1998: artikel 27 ongewijzigd; 
      
 - vanaf 1 februari 1999: artikel 27 ? "een effecteninstelling 
      sluit met iedere cliënt een overeenkomst die is opgesteld overeenkomstig 
      de modellen als bedoeld in bijlage 5, dan wel naar het oordeel van de STE 
      gelijkwaardig is aan de in voornoemde modellen opgenomen overeenkomst" 
      (buiten toepassing); 
      
 - vanaf 1 september 2001: artikel 27 leden 1 en 2: ? wijziging, 
      verwijzing naar de modellen is komen te vervallen, vereisten in artikel 2 
      zijn één op één overgenomen van de artikelen 25 en 36 Besluit toezicht 
      effectenverkeer (buiten toepassing tot 1 januari 2002); 
      
 - vanaf 1 september 2002: artikel 27 leden 1 en 2 niet 
      gewijzigd.
 
 
    Saldibewaking en margin 
    call
    
    
      - vanaf 31 december 1995: geen bepaling opgenomen; 
      
 - vanaf 1 juli 1998: geen bepaling opgenomen; 
      
 - vanaf 1 februari 1999: artikel 28 leden 3 en 4 ? " bij posities 
      in financiële nstrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen dient 
      de effecteninstelling toe te zien op het beschikken over voldoende saldi 
      om aan actuele verplichtingen te voldoen en toe te zien op het stellen van 
      zekerheden bij onvoldoende saldi" (buiten toepassing tot 1 juni 1999); 
      
 - vanaf 1 september 2001: artikel 28 lid 3 niet gewijzigd, 
      artikel 28 lid 4 ? wijziging "op zo kort mogelijke termijn" vervangen door 
      "zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vijf werkdagen tenzij er zich 
      bijzondere omstandigheden voordoen" (buiten toepassing tot 1 januari 
      2002); 
      
 - vanaf 1 september 2002: artikel 28 leden 3 en 4 niet 
      gewijzigd.
 
 
     
    Bijlage II: 
    Productkenmerken
     
    De kern van het aandelenleaseproduct is dat beleggers 
    met geleend geld een aandelenportefeuille kopen. Langs deze weg wordt met 
    een relatief kleine "inleg" (de leasesom, zijnde de rente en eventuele 
    aflossing op het krediet) een grote aandelenportefeuille aangeschaft. Met 
    deze geringe "inleg" kan een relatief groot positief, maar ook een groot 
    negatief rendement worden behaald. (de hefboomwerking)
De aard van de 
    aangeboden aandelenleaseproducten is zeer divers. Onderscheidende criteria 
    zijn onder meer:
    
      - Contracten met of zonder periodieke aflossing van de lening; 
      
 - Contracten met of zonder gegarandeerde eindwaarde; 
      
 - De looptijd van het contract; 
      
 - De spreiding van de aandelenportefeuille; 
      
 - De periodieke aanschaf van aandelen, al dan niet tegen vooraf een 
      overeengekomen koers; 
      
 - Contracten met éénmalige- of periodieke betaling; 
      
 - Aandelenlease in combinatie met ander(e) financiële 
    product(en).
 
 
    Contracten met of zonder periodieke aflossing van 
    de lening
Dit onderscheid is van belang voor het al dan niet kunnen 
    optreden van een restschuld en daarmee voor het risico dat de belegger 
    loopt.
Bij producten met een periodieke aflossing lost de belegger 
    gedurende de looptijd van het product zijn initiële schuld af. Aan het einde 
    van de looptijd resteert een koerswinst of -verlies op de totale waarde van 
    de aandelenportefeuille.
Bij contracten zonder periodieke aflossing dient 
    de aandelenportefeuille primair te worden aangewend voor aflossing van de 
    initiële schuld. Het is met name deze categorie beleggers die op basis van 
    gedaalde aandelenkoersen mogelijk geconfronteerd wordt met een restschuld, 
    dit aangezien de waarde van de aandelenportefeuille aan het eind van de 
    looptijd mogelijk niet toereikend is om de initiële schuld af te 
    lossen.
     
    Contracten met of zonder gegarandeerde 
    eindwaarde
In het geval van een contract zonder gegarandeerde 
    eindwaarde is de eindwaarde van de belegging volledig   
    afhankelijk van de koers van de onderliggende aandelenportefeuille. In geval 
    van een negatieve koersontwikkeling is de eindwaarde van de 
    effectenportefeuille ontoereikend om de oorspronkelijke lening af te 
    lossen.
In het geval van een gegarandeerde eindwaarde wordt (in het beste 
    geval) de eindwaarde van de belegging gegarandeerd. Dit betekent dat de 
    verkoopkoers aan het einde van de looptijd minimaal net zo hoog is als de 
    aankoopkoers. In het algemeen spreken aanbieders over: "uw inleg wordt 
    gegarandeerd".
Opgemerkt dient te worden dat als er voor € 6.500 een 
    portefeuille is aangekocht en uiteindelijk verkocht, er gemiddeld genomen € 
    65,00 (12% over € 6.500) per maand aan rente wordt betaald gedurende de 
    looptijd. Na 3 jaar is dit zo'n 35% van de oorspronkelijke lening en die 
    krijgt de belegger niet terug. Bij negatieve koersontwikkelingen is de 
    belegger dus toch zo'n 35% kwijt.
     
    Looptijd
In het algemeen is een product 
    met een korte looptijd meer speculatief dan een product met lange 
    looptijd.
De looptijd van de aangeboden aandelenleaseproducten kent een 
    grote diversiteit en varieert van 3 tot 20 jaar.
De producten die 
    momenteel expireren zijn veelal producten met een looptijd van 3 tot 5 jaar. 
    De achterliggende aandelenportefeuilles zijn veelal ten tijde van de 
    beurshausse aangeschaft en daarmee erg gevoelig voor de opgetreden 
    koersdalingen..
     
    Spreiding aandelenportefeuille
De 
    spreiding van de aandelenportefeuille is een maatstaf voor de mate van 
    koers/prijsrisico. Een grotere spreiding leidt in het algemeen tot een lager 
    risico.
De spreiding van de aandelenportefeuilles van leaseproducten 
    varieert van 3 tot 5 individuele fondsen tot een beleggingsfonds dat een 
    weerspiegeling is van alle 25 aandelen van de AEX-index. Ook kan er sprake 
    zijn van spreiding middels beleggingen in landoverschrijdende 
    fondsen.
     
    De periodieke aanschaf van aandelen, al dan niet tegen 
    vooraf een overeengekomen koers
Enkele producten kennen als 
    karakteristiek het recht en de plicht om gedurende de looptijd aandelen bij 
    te kopen tegen de aanschafprijs van het aandeel aan het begin van de 
    looptijd. In geval van een dalende aandelenmarkt leidt dit tot een 
    versterking van het negatieve koerseffect wanneer de aankoopprijs boven de 
    op dat moment gangbare marktprijs ligt.
     
    Éénmalige- of periodieke betaling
Voor de 
    aanbiedende effecteninstelling geldt een onderscheid naar kredietrisico. Bij 
    een eenmalige betaling is dit risico lager. Voor de cliënt geldt in het 
    geval van periodieke betalingen een langlopende betalingsverplichting
Bij 
    producten met een eenmalige betaling wordt de rente over het geleende bedrag 
    in één maal (vooruit)betaald. In geval van een periodieke (veelal 
    maandelijkse) betaling wordt de rente (en eventuele aflossing) gedurende de 
    looptijd van het product door de cliënt aan de effecteninstelling 
    betaald.
     
    Aandelenlease in combinatie met andere financiële 
    producten
Afhankelijk van de combinatie kan hier sprake zijn van 
    zeer risicovolle beleggingen.
Aandelenlease is als afzonderlijk product 
    in de markt gebracht, maar ook als onderdeel van een complex aan financiële 
    producten (de zogenaamde "stapelproducten"). Het voert in het kader van deze 
    rapportage te ver om alle combinaties te beschrijven, bij wijze van 
    voorbeeld volgt onderstaand een veelvuldig aangeboden combinatie.
Deze 
    combinatie is die van een hypothecaire lening op de (over-)waarde van de 
    eigen woning, een effectendepot en een aandelenleaseproduct. De 
    (over-)waarde van de eigen woning wordt middels een hypothecaire lening te 
    gelde gemaakt. Dit bedrag wordt belegd in aandelen welke in een 
    effectendepot worden gezet. Uit dit depot worden enerzijds de kosten voor 
    rente en aflossing van de hypothecaire lening voldaan, daarnaast worden uit 
    dit depot de periodieke betalingen voor een aandelenleaseconstructie 
    betaald. Een dergelijke combinatie werd door adviseurs regelmatig aangeboden 
    als een constructie die zou leiden tot lagere maandlasten voor de eigen 
    woning.
In voorbeeld berekeningen werd uitgegaan van hoge rendementen op 
    het belegde geld in het effectendepot en de leaseconstructie. In de praktijk 
    is gebleken dat dit in geval van structureel dalende koersen een zeer 
    risicovolle strategie met grote consequenties is. Het effectendepot kan op 
    basis van de onttrekkingen in combinatie met de dalende koersen volledig 
    verdampen. Dan rest voor de cliënt een lastenverzwaring ter hoogte van de 
    extra periodieke hypotheeklasten en het periodieke aandelenleasebedrag. Een 
    en ander nog afgezien van de ontwikkeling van de waarde van de geleasde 
    aandelenportefeuille.