Ik ben het volledig met Okerene eens wanneer hij hierboven steldt:
Minister Zalm heeft zich nu al meerdere malen tegenstrijdig uitgelaten na vragen over toepassing van de WCK betreffende de aandelenleaseproducten.
Het lijkt erop dat Zalm zomaar wat loopt te roepen over de Wck en zich blijkbaar niet erg verdiept heeft in deze materie althans deze conclusie kan men trekken na het lezen van een uitspraak van de rechtbank in Zwolle-Lelystad welke verleden week (17 mei) is gepubliceerd en op 12 april j.l. is uitgeproken.
Wellicht doordat alle aandacht verleden week uitging naar de hoorzittingen i.v.m. de aanvrage tot het verbindend verklaren van de Duisenberg-Regeling, is deze uitspraak wat onderbelicht gebleven maar nietemin was dit een opmerkelijke uitspraak waarbij Minister Zalm min of meer redelijk kritisch wordt gecorrigeerd althans zijn uitlatingen over de Wck gemotiveerd worden weerlegd door de rechters van deze Rechtbank.
Deze uitspraak is hier
te lezen.
Het relevante gedeelte van deze uitspraak zal ik hieronder citeren:
4. De beoordeling
De vordering jegens Spaarbeleg
4.1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
In de Wet op het consumentenkrediet (WCK) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (artikel 1 aanhef en sub a onder 1 WCK).
De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer hierdoor dat Spaarbeleg aan [eiseres] een bedrag ter beschikking heeft gesteld waarover [eiseres] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [eiseres] aan het einde van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan bovengenoemde definitie. In dit verband is mede van belang dat de wetsgeschiedenis bij artikel 1 WCK onder meer vermeldt: "Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren" ( kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68 ).
Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK lijkt te zijn voldaan, wordt er vanuit gegaan dat deze wet op de overeenkomst van toepassing is.
4.2. Daarbij is reeds in aanmerking genomen dat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan artikel 4 lid 1 onder h WCK. In casu lijkt geen sprake te zijn van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening" van effecten in die zin dat effecten worden gebruikt als zekerheid om een lening te verkrijgen.
In dit verband is van belang dat in de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40 en 41), kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen nu deze transactie zich meer afspeelt in de vermogens- dan in de consumptieve sfeer. Omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, kan volgens de regering ook niet worden gesteld dat wettelijk ingrijpen op dit terrein nodig is.
Uit deze toelichting volgt dat artikel 4 lid 1 onder h WCK niet ziet op een constructie als de onderhavige. De strekking van de uitzonderingsbepaling is immers dat de lening bij een dergelijke vorm van belening niet ongedekt is zodat de afnemer van het krediet, die op deze manier goedkoper krediet krijgt, niet nader beschermd behoeft te worden. Dat is anders in de situatie als de onderhavige waarin sprake is van voorfinanciering van een pakket aandelen waarbij de lening bij aanvang niet door zekerheid wordt gedekt.
4.3. De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015 en 3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3) dat aandelenleaseconstructies onder artikel 4 lid 1 onder h van de WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Nog daargelaten dat de Minister van Financiën in elk geval ten tijde van zijn mededelingen op 6 juli 1998 niet verantwoordelijk was voor de WCK -de WCK behoorde destijds tot het domein van de Minister van Economische Zaken- strookt de interpretatie ook niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK en gaat deze kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen die aan hem toebehoren.
De situatie dat een consument bij verkrijging van een krediet zijn bestaande effectenportefeuille in pand geeft aan de kredietgever verschilt echter wezenlijk van de situatie waarin de aanbieder van het financiële product krediet ter beschikking stelt waarmee de consument kan beleggen in aandelen. In het laatste geval wordt immers krediet verstrekt om daarmee aandelen te kopen. Dit is op één lijn te stellen met normale consumentenkrediettransacties waarin krediet wordt verstrekt om consumptiegoederen als auto's en dergelijke te kopen. Op dergelijke transacties heeft de WCK nu juist betrekking.
4.4. Toepasselijkheid van de WCK heeft verstrekkende consequenties. Als zou blijken dat het krediet, in strijd met artikel 9 WCK, is verstrekt zonder dat daarvoor een vergunning bestond, is de Sprintplan-overeenkomst ingevolge het bepaalde in artikel 3:40 Burgerlijk Wetboek (BW) nietig. De overeenkomst is dan immers in strijd met een dwingende wetsbepaling -artikel 9 WCK- die niet uitsluitend ziet op de bescherming van één der partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten.
Voorts is er sprake van nietigheid indien het zou gaan om een overeenkomst zoals omschreven in artikel 33 WCK. Meer in het bijzonder is ingevolge artikel 33 sub e WCK nietig de overeenkomst waarin wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 34 tot en met 46, met uitzondering van een afwijking als bedoeld in artikel 42 lid 5 WCK.
Op de nietigheid dient ambtshalve acht te worden geslagen.
Heel opmerkelijk is wel het gedeelte waar de Rechtbank het volgende verklaart:
"Nog daargelaten dat de Minister van Financiën in elk geval ten tijde van zijn mededelingen op 6 juli 1998 niet verantwoordelijk was voor de WCK -de WCK behoorde destijds tot het domein van de Minister van Economische Zaken- strookt de interpretatie ook niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK en gaat deze kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen die aan hem toebehoren.
De situatie dat een consument bij verkrijging van een krediet zijn bestaande effectenportefeuille in pand geeft aan de kredietgever verschilt echter wezenlijk van de situatie waarin de aanbieder van het financiële product krediet ter beschikking stelt waarmee de consument kan beleggen in aandelen. In het laatste geval wordt immers krediet verstrekt om daarmee aandelen te kopen. Dit is op één lijn te stellen met normale consumentenkrediettransacties waarin krediet wordt verstrekt om consumptiegoederen als auto's en dergelijke te kopen. Op dergelijke transacties heeft de WCK nu juist betrekking."
Hier wordt Minister Zalm duidelijk teruggefloten onder vermelding van sterke motivering van het waarom.
Deze uitspraak wordt niet zomaar uitgesproken - met respect - door een Kantonrechter of door één Rechter - wat normaliter gebeurt - nee, deze uitspraak is de mening van drie Rechters en kan dus worden opgevat dat alle drie van deze Rechters deze mening zijn toegedaan.
Een ander opmerkelijk gedeelte van deze uitspraak is de volgende conclusie:
"4.4. Toepasselijkheid van de WCK heeft verstrekkende consequenties. Als zou blijken dat het krediet, in strijd met artikel 9 WCK, is verstrekt zonder dat daarvoor een vergunning bestond, is de Sprintplan-overeenkomst ingevolge het bepaalde in artikel 3:40 Burgerlijk Wetboek (BW) nietig. De overeenkomst is dan immers in strijd met een dwingende wetsbepaling -artikel 9 WCK- die niet uitsluitend ziet op de bescherming van één der partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten.
Voorts is er sprake van nietigheid indien het zou gaan om een overeenkomst zoals omschreven in artikel 33 WCK. Meer in het bijzonder is ingevolge artikel 33 sub e WCK nietig de overeenkomst waarin wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 34 tot en met 46, met uitzondering van een afwijking als bedoeld in artikel 42 lid 5 WCK.
Op de nietigheid dient ambtshalve acht te worden geslagen."
Daarbij spreekt de Rechtbank zeer expliciet uit dat indien deze overeenkomst onder de Wck zou vallen - wat door deze drie Rechters wordt beoordeeld dat dit het geval is - deze dan nietig is en dus als niet zijnde afgesloten wordt beschouwd.
In deze casus gaat het om een "Sprintplan" van Spaarbeleg (Aegon) maar dit geldt dan ook voor alle aandelenlease-contracten.
Na deze opmerkelijke uitspraak van betreffende Rechtbank blijkt dat de race - zeker wat de Wck betreft - nog lang niet is gelopen.
Mvg.
Elbe