Toch nog even ter herinnering de uitspraak door de Hoge Raad van
5 januari 2007 over verjaring
http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage ... ljn=AY8771
3.4(b) Verjaring
3.4.1 Het hof heeft ten aanzien van de door Vendex KBB in het incidenteel appel voorgestelde grief 3 in rov. 4.25 het volgende overwogen:
4.25 Ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaren de rechtsvorderingen van [verweerster] e.a., voorzover hier van belang, door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop zij zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden. Het moet hier gaan om daadwerkelijke bekendheid. Uit de strekking van deze bepaling volgt verder dat de verjaring niet eerder aanvangt dan nadat [verweerster] e.a. daadwerkelijk in staat waren een rechtsvordering tot vergoeding van hun schade in te stellen. Daartoe is niet voldoende dat [verweerster] e.a. bekend waren met de (on)mogelijkheid van deelname aan de pensioenregeling. Zij behoefden immers niet te weten dat die regeling in strijd was met artikel 119 (oud) EG-Verdrag. Evenmin is voldoende dat [verweerster] e.a. uit de arresten van het HvJ EG hadden kunnen weten dat de regeling in strijd was met artikel 119 (oud) EG-Verdrag. Het gaat er immers niet om wat zij hadden kunnen weten, maar om wat zij wisten. [verweerster] e.a. hebben gesteld dat zij eerst na de arresten van 28 september 1994 van het HvJ EG in de zaken Vroege en Fisscher op de hoogte zijn gekomen van de (mogelijke) strijdigheid van de pensioenregeling met het gemeenschapsrecht, toen zij daarover werden geïnformeerd door hun vakbond. Concrete feiten of omstandigheden waaruit volgt dat dit al eerder het geval is geweest, heeft Vendex KBB - op wie in beginsel in dezen de stelplicht en bewijslast rusten - niet of niet voldoende gesteld, terwijl die ook niet anderszins zijn gebleken. Er kan daarom niet worden aangenomen dat [verweerster] e.a. al eerder dan in 1994 daadwerkelijk in staat waren een rechtsvordering tot vergoeding van hun onderhavige schade in te stellen.
Behoudens ten aanzien van [verweerster 4] is niet in geschil dat de verjaring die daarna is gaan lopen, tijdig is gestuit. De grief is vergeefs voorgesteld.
en
3.4.2 Onderdeel 3.1 klaagt, kort samengevat, dat het hof aldus een onjuist criterium heeft gehanteerd door te miskennen dat de subjectieve bekendheid in art. 3:310 lid 1 BW niet ook betrekking heeft op de juridische merites van de zaak en dat in beginsel niet vereist is dat de benadeelde moet weten dat hij rechtens een vordering heeft omdat, zoals in dit geval, de pensioenregeling in strijd is met art. 119 EG-Verdrag.
Het onderdeel slaagt. Met juistheid heeft het hof als tijdstip waarop de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW is gaan lopen aangemerkt de dag na die waarop [verweerster] c.s. daadwerkelijk in staat waren een rechtsvordering tot vergoeding van hun schade tegen Vendex KBB in te stellen (HR 31 oktober 2003, nr. C02/234, NJ 2006, 112). Het hof heeft echter blijk gegeven van een onjuiste opvatting van de in dit geval aan te leggen maatstaf door voor het antwoord op de vraag op welk moment [verweerster] c.s. daadwerkelijk in staat waren een rechtsvordering tot vergoeding van hun schade tegen Vendex KBB in te stellen, beslissend te achten het tijdstip waarop zij ervan op de hoogte waren dat de pensioenregeling in strijd was met art. 119 EG-Verdrag. Immers, zoals is beslist in HR 26 november 2004, nr. C03/270, NJ 2006, 115, is voor het gaan lopen van deze verjaringstermijn niet vereist dat de benadeelde niet slechts daadwerkelijk bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon maar ook met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden.
In bovenstaande zie ik geen verwijzing naar het volgende artikel :
[Art. 3: 52, lid 1 sub d BW:] 1. Rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling verjaren:
d. in geval van een andere vernietigingsgrond: drie jaren nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, ten dienste is komen te staan.
De rechtbank Amsterdam zit er m.i. dus volledig naast als zijn in hun voorbeeld uitspraken en alle andere uitspraken schrijven:
8.2.3. Verjaring beroep op art. 1:88/89 BW
Voor het geval de echtgenoot van een afnemer een beroep heeft gedaan op de in art. 1:89 BW bedoelde vernietigbaarheid en Dexia de verjaring van dit beroep heeft ingeroepen, wordt overwogen als volgt. De verjaringstermijn voor dit beroep is op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN: AY8771).
Groeten,
Piet