Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede
Zaaknummer : 214186 CV EXPL
2044/06
Uitspraak : 6 november 2007
(mvr)
Vonnis in de zaak
van:
[X]
wonende te
[woonplaats]
eisende partij, hierna ook wel [X] te noemen
gemachtigde: mr.
E.H Hoeksma, advocaat te Enschede
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde
partij, hierna ook wel Dexia te noemen
gemachtigde: N.J.M. Tijhuis,
deurwaarder te Almelo
1. Het verloop van de
procedure:
1.1 Dit verloop blijkt
uit:
- De dagvaarding van 17 februari
2006;
- De akte van schorsing ex artikel 1015
Rv;
- De akte tot hervatting procedure, waarbij [X] een opt
outverklaring in het geding heeft gebracht;
- De
conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in
reconventie;
- De conclusie van repliek in conventie tevens
conclusie van antwoord in reconventie en akte
vermeerdering van
eis;
- De conclusie van dupliek in conventie tevens
conclusie van repliek in reconventie tevens
antwoordakte
vermeerdering van eis;
- De conclusie van dupliek in
reconventie.
2. De
feiten:
2.1 Dexia is de rechtsopvolgster van de
Bank Labouchere N,V.. In februari 2001 heeft [X] met de Bank Labouchere een
effectenleaseovereenkomsten gesloten die Korting Koers Lease Service werd
genoemd. Ingevolge de overeenkomst ging [X] effecten leasen die werden aangeduid
als: Korting - Koers Certificaat, uitgegeven conform het Prospectus d.d. 15
januari 2001. De overeenkomst hield in dat de Bank Labouchere voor [X]
vorenbedoelde aandelen kocht door middel van een door haar aan [X] rentedragende
geldlening. De overeenkomst werd gesloten voor een periode van 10 jaar. Het
aankoopbedrag van de effecten bedroeg NLG 5.000,00 en de totaal te betalen rente
tijdens de looptijd bedroeg NLG 3.436,00. De totaal overeengekomen leasesom
bedroeg derhalve NLG 8.436,00.
2.2 [X] heeft in het kader van de
effectenleaseovereenkomst in totaal aan Dexia voldaan het bedrag van € 1.499,33.
Dexia heeft op haar beurt [X] geconfronteerd met een restschuld van €
142,04.
2.3 Bij brief van 9 mei 2005 heeft de
gemachtigde van [X] namens haar de aandelenleaseovereenkomst buitengerechtelijk
ontbonden dan wel vernietigd en is Dexia gesommeerd aan [X] het bedrag van €
1.599,58 terug te betalen, In de brief wordt eraan gerefereerd dat de
overeenkomst nietig is "wegens strijd met het bepaalde in de WCK".
2.4 Ten tijde van het sluiten van de
effectenleaseovereenkomst had de Bank Labouchere geen vergunning als bedoeld in
artikel 9 van de Wet op het consumentenkrediet, hierna te noemen WCK-oud. Vanaf
1 januari 2006 beschikt Dexia over een vergunning als bedoeld in artikel 10 van
de Wet financiële dienstverlening (Wfd),
2.5 Dexia heeft [X] laten registreren bij
het BKR, zulks met een A-codering.
3. De vorderingen in
conventie:
3.1 Na de vorderingen te hebben gewijzigd,
vordert [X] dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. Voor
recht wordt verklaard dat de effectenleaseovereenkomst yan partijen nietig
is,
b. Dexia wordt veroordeeld aan haar te voldoen de somma van €
1.428,31 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de respectieve
termijnbetalingen zijn voldaan tot aan de dag der betaling, althans vanaf de dag
dat Dexia in verzuim is (1 juli 2005) tot aan de dag der betaling, althans vanaf
17 februari 2006 tot de dag van de betaling.
En voorts als
alternatief:
a. Voor recht wordt verklaard dat Dexia
jegens [X] onrechtmatig heeft gehandeld en daarom schadeplichtig
is;
b. Dexia wordt veroordeeld aan [X] te betalen het bedrag van
€ 1.428,31 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de
deelbetalingen zijn gedaan tot aan de dag van de voldoening, althans vanaf 1
juli 2005 tot aan de dag der betaling, althans vanaf 17 februari 2006 tot aan de
dag der betaling.
En in elk geval:
Dexia te bevelen om binnen drie dagen
na betekening van het in dezen te wijzen vonnis het BKR op te dragen de
registratie met de A-notering op naam van [X] ongedaan te maken, zulks op
straffe van het verbeuren van een dwangsom ad € 500,00 per dag dat Dexia nalaat
aan dit bevel te voldoen.
De vorderingen zijn gebaseerd op de feiten en wat
betreft de WCK-oud en de BKR notering op de volgende stellingen;
3.2 Op de overeenkomst is de WCK-oud van
toepassing, welke wet door de kantonrechter ambtshalve moet worden toegepast.
Het gegeven dat toen de effectenleaseovereenkomsten werden gesloten de Bank
Labouchere geen vergunning ex artikel 9 van de "WCK-oud had betekent dat de
overeenkomst van partijen nietig is. Het is [X] bekend dat de rechtbank Almelo
dit standpunt deelt en dat zij een billijkheidscorrectie toepast die erop
neerkomt dat iedere partij de helft van de restschuld, verminderd met de door de
lessee betaalde bedragen, zal dienen te dragen. Dit betekent dat [X] aanspraak
zou kunnen maken op € 1.428,31. Dexia weigert dit bedrag aan [X] te
voldoen.
3,3 Voor de A-codering bij het BKR bestaat
geen grondslag en daarom moet Dexia het nodige ondernemen om de registratie
ongedaan te maken.
4. Het verweer in
conventie:
4.1 Dexia is van mening dat, voor zover
mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [X] niet ontvankelijk dient te
worden verklaard in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen. Het volgende
is onder meer naar voren gebracht.
4.2 De effectenleaseovereenkomst van
partijen valt niet onder het bereik van de WCK-oud en daarom is irrelevant of de
Bank Labouchere al dan niet ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een
vergunning had als bedoeld in artikel 9 WCK-oud. Dit is om twee redenen het
geval. Ten eerste vallen overeenkomsten van effectenlease niet onder de twee
vormen van krediettransacties die in de WCK-oud worden gedefinieerd, namelijk
geldkrediet (artikel 1 onder (d) WCK-oud) en goederenkrediet (artikel 1 onder
(e) WCK-oud). Zou hierover al anders worden gedacht, is ten tweede de
uitzonderingsbepaling van artikel 4 lid 1 onder (h) WCK-oud van
toepassing.
4.3 Een beroep op de nietigheid van de
overeenkomst wegens strijd met artikel 9 WCK-oud komt [X] niet toe. De
overeenkomst is per 1 januari 2006 bekrachtigd ex artikel 3: 58 lid 1 BW. Dexia
beschikt immers sinds die datum over een vergunning als bedoeld in artikel 10
van de Wfd.
4.4 Indien Dexia gehouden wordt enig bedrag
aan [X] te betalen kan daarover eerst wettelijke rente worden gevorderd vanaf de
dag dat Dexia in verzuim was geraakt.
4.5 Dexia is jegens het BKR verplicht
melding te maken van de financiële verplichtingen van haar
cliënten.
5. De vordering in
reconventie:
5.1 Dexia vordert dat, bij vonnis voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Müjanovió wordt veroordeeld aan haar te
betalen het bedrag van € 142,04 te vermeerderen met de contractuele rente
althans met de wettelijke rente.
De vordering is gebaseerd op de feiten, op
hetgeen in conventie als verweer naar voren is gebracht en op de volgende
stellingen:
5.2 [X] is in verzuim geraakt de restschuld ad € 142,04 aan Dexia
te voldoen.
6. Het verweer in
reconventie;
6.1 [X] is van mening dat de vordering moet
worden afgewezen. Zij verwijst daarbij naar hetgeen door haar in conventie naar
voren is gebracht.
7. De beoordeling van Het
geschil in conventie en in reconventie:
7.1 In de Wet op het consumentenkrediet
(hierna: WCK-oud) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere
overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of
vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt
gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art.
1 aanhef en sub a onder 1 WCK-oud).
De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich
onder meer hierdoor dat Dexia aan [X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld,
waarover [X] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [X] aan het einde
van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan
bovengenoemde definitie. In dit Verband is van belang dat de wetsgeschiedenis
bij art. 1 WCK-oud onder meer vermeldt: "Centraal in de wet staat het begrip
krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te
omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de
verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer
formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van Ontduiking van de wet via
juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren. (kamerstukken
II 1986-1987,19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor
toepasselijkheid Van de WCK-oud is voldaan, geldt deze wet. Hierbij is in
aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1
onder h WCK-oud. hl casu is immers geen sprake van het Verstrekken van zekerheid
door middel van (fbelening" van effecten van [X], reeds omdat volgens de
voorwaarden de onderhavige aandelen niet eerder dan aan het einde van de
looptijd door Dexia in eigendom aan [X] kunnen worden overgedragen. Ook uit de
memorie van toelichting op de WCK-oud (kamerstukken II 1986-1987,19 785, nr. 3,
blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft
effectenbeloning ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat
de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70%
van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier
tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet
op een constructie als de onderhavige. De hiertegenover staande opvatting, die
volgt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6
juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit
de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot
wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het
consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001,27
869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h
WCK-oud vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie
strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling
van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage
in de memorie van toelichting op de WCK-oud, en gaat kennelijk uit van de
onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het
verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
7.2 De kantonrechter merkt hierbij nog het
volgende op. Naar zijn oordeel dwingt ook richtlijnconforme interpretatie van
art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK-oud tot toepasselijkheid van deze wet.
Blijkens de tiende overweging van de considerans en artikel 14 leden 1 en 2 van
richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de
harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten
inzake het consumentenkrediet (hierna: de richtlijn) dient het begrip
"kredietovereenkomst" in art. 1 van de richtlijn ruim te worden geïnterpreteerd
en dienen de beschermende bepalingen van de richtlijn strikt te worden
toegepast. Het kan ook niet zo zijn dat de doelstelling van de richtlijn kan
worden' Omzeild met een beroep op de rechtszekerheid, omdat Dexia met deze
uitleg, gelet op doel, strekking en bewoordingen van de richtlijn, rekening had
moeten houden en de tekst van de WCK-oud de toepasselijkheid ervan op de
onderhavige overeenkomst ook niet uitsluit. Zie Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen 4 oktober 2007, C-429/05, Celex 62005JÜ429.
7.3 Nu de rechtsvoorganger van Dexia ten
tijde van het aangaan van de onderhavige
overeenkomst niet over een
vergunning als bedoeld in art. 9 WCK-oud beschikte, brengt dit ingevolge art-
3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd met een dwingende
wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK-oud niet uitsluitend
ziet op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst, In de memorie
van toelichting op de WCK-oud (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr, 3, blz.
27) wordt hieromtrent immers gesteld: "Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in
aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een leader dient te
zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten,
geruggesteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden
krediet kunnen opnemen." Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK-oud
(kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr, 7, blz. 10) dat gekozen is voor een
zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de
markt kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de
wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten
aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond
dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed
functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere
doelstelling van de WCK-oud volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het
wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004,
29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige
behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante
marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op
zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
consument.
Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de
overeenkomst in onverbrekelijk verband staat met de rest van de overeenkomst,
aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende
aandelen zijn "geleased" (art. 3:41 BW).
7.4 Opgemerkt wordt verder nog dat geen
aanleiding wordt gezien om te anticiperen op het per 1 januari 2007 in werking
getreden art. 1:23 Wet op het financieel toezicht, dat luidt: "De
rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in
strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels is niet uit dien hoofde
aantastbaar, behalve voorzover in deze wet anders is bepaald." Uit de
parlementaire stukken blijkt dat deze bepaling is ingevoerd omdat in de
wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur geen eenduidigheid is over de
vraag of de financiële toezichtswetgeving de strekking heeft om ermee strijdige
rechtshandelingen aan te tasten (kamerstukken II 2005-2006,29 708, nr. 19, blz.
390-394),
7.5 Het beroep van Dexia op artikel 3; 38
lid 1 BW gaat niet op. Als er al sprake zou zijn van een bekrachtiging vond deze
niet plaats gedurende de looptijd van de overeenkomst.
7.6 Als gevolg van de nietigheid van de
overeenkomst is de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte
prestaties, (met terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter
uitvoering van de overeenkomst is betaald, dient als onverschuldigd in beginsel
te worden terugbetaald (art. 6:203 lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat
beide partijen (financieel) hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij
zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Die overeenkomst
bestaat uit het door Dexia ter beschikking stellen van een geldsom tegen rente
aan [X] en het door Dexia verwerven van bepaalde aandelen ter waarde van die
geldsom tenbehoeve van [X], waarbij partijen hebben afgesproken dat
koersfluctuaties voor rekening van [X] komen. Dit uitgangspunt brengt in
beginsel met zich dat de aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en
dat Dexia niets te vorderen heeft van [X], nu de aankoopprijs van de aandelen
gelijk is aan de ter beschikking gestelde geldsom. Voorts dient Dexia de door
[X] betaalde rente in beginsel als onverschuldigd aan deze terug te
betalen.
In casu is het echter naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar (art. 6:2 lid 2 BW) dat de overeenkomst met
terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan. Immers,
aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst in rechte niet aan de orde
zou zijn gekomen, indien de waarde van de aandelen ten tijde van het expireren
van de overeenkomst groter zou zijn geweest dan de ter beschikking gestelde
geldsom.
Gelet hierop, in het licht van art. 6:278 lid 2 BW, zal de
restschuld van [X] worden gehalveerd en zal op die helft, die ten laste van [X]
komt, in mindering strekken hetgeen [X] aan Dexia heeft voldaan. Dit leidt ertoe
dat de vordering van [X] tot het bedrag van € 1.428,31 zal worden toegewezen. De
wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag dat Dexia in verzuim is
geraakt, te weten 1 juli 2005.
7.7 Hetgeen partijen overigens hebben
aangevoerd behoeft met het oog op de nietigheid van de overeenkomst eveneens
geen bespreking.
7.8 De vordering die betrekking heeft op de
BKR-registratie zal worden toegewezen met dien verstande dat Dexia daartoe moet
overgaan binnen 6 weken nadat dit vonnis aan haar is betekend en dat de
inspanningen in deze kwestie van Dexia niet verder behoeven te gaan dan dat zij
het BKR schriftelijk verzoekt de registratie ongedaan te maken Onvoldoende
termen zijn aanwezig om aan deze veroordeling dwangsommen te
verbinden.
7.9 Hetgeen hiervoor is overwogen betekent
dat de reconventionele vordering zal worden afgewezen.
7.10 Gelet op de uitkomst van de procedure zal
Dexia, zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld in de
proceskosten.
Beslissing:
In conventie:
Veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan [X] te betalen het bedrag van € L428,31 te vermeerderen met de
wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2005 tot de dag van de
voldoening.
Beveelt Dexia om binnen zes Weken nadat dit vonnis aan haar is
betekend het BKR. schriftelijk te verzoeken de BKR registratie met de
A-codering, voorzover deze van doen heeft met de in het geding zijnde
effectenleaseovereenkomst, ongedaan te maken.
Veroordeelt Dexia in de kosten van deze
procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [X]* begroot op € 531,87,
waarvan te voldoen: aan de griffier van de rechtbank, sector kanton, locatie.
Enschede:
- een bedrag van € 84,87 wegens explootkosten;
- een bedrag van
€ 147,00, wegens in debet gesteld griffierecht;
- een bedrag van € 300,00
wegens het salaris van de gemachtigde; aan de gemachtigde van [X]:
- een
bedrag van € 49,00, wegens niet in debet gesteld griffierecht.
In reconventie:
Wijst de vordering af
Veroordeelt Dexia in
de kosten van de procedure tot op deze uitspraak aan de zijde van [X] begroot op
€ 30,00 wegens het salaris van de gemachtigde, te betalen aan de griffier van
deze sector.
Dit vonnis is gewezen te Enschede door
mr. M.H. van Rhijn, kantonrechter, en op 6 november 2007 in het openbaar
uitgesproken in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL