Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK ALMELO
 
Sector Kanton
Locatie Almelo
Zaaknummer    : 222590 CV EXPL 2633/06
Uitspraak     : 17 april 2007 (c)
 
Vonnis in de zaak van:
 
[X]
wonende te [woonplaats]
eisende partij, hierna ook wel [X] te noemen
gemachtigde: mr. E.H. Hoeksma, advocaat en procureur te Enschede
 
tegen
 
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AEGON FINANCIËLE
DIENSTEN B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Leeuwarden
gedaagde partij, .hierna ook wel Aegon te noemen
gemachtigde: N.J.M. Tijhuis, deurwaarder te Almelo
 
1.   Het verloop van de procedure:
 
1.1  Dit verloop blijkt uit:
     - de dagvaarding van 2 juni 2006;
     - de conclusie van antwoord.
     - de conclusie repliek tevens houdende akte vermeerdering van eis en tevens
       houdende akte vermindering van eis subsidiair;
     - de akte houdende inbreng arrest Gerechtshof leeuwarden d.d. 29 november 2006
       van [X];
     - de conclusie van dupliek;
 
2     De feiten:
 
2.1   [X] heeft in december 1999 niet Aegon een aandelenleaseovereenkomst (contractnummer: [nummer]) gesloten die is aangeduid als Vermogens Vliegwiel aandelen leaseovereenkomst. De overeenkomst had een looptijd van 180 maanden. Ingevolge de overeenkomst zijn tot een bedrag van € 3.653,09 aandelen gekocht. De contante waarde van de door [X] aan Aegon te betalen rente werd vastgesteld Op € 3.615,67 hetgeen impliceert dat de totale leasesom, inclusief administratiekosten € 8.085,60 werd. In de overeenkomst wordt voorts vermeld dat de totaal te betalen rente tijdens de looptijd van de overeenkomst 10,5 % per jaar is (11,02 effectief per jaar) en dat de totale leasesom moest worden voldaan in 180 gelijke maandelijkse termijnen van telkens € 44,92.
 
2.2   Aegon gaat er in een brief aan [X] van 23 mei 2006 vanuit dat op verzoek van [X] de overeenkomst is beëindigd. Li de brief wordt vermeld dat de opbrengst van de aandelen, op basis van de beurskoersen van 22 mei 2006, € 3.128,85 was. Aegon berekent vervolgens dat zij nog van [X] te vorderen heeft de somma van € 735,18. Dit bedrag is door Aegon als volgt gespecificeerd:
Opbouw vordering Aegon
Restant hoofdsom (lening)                € 3.653,09
Aflossing in verstreken termijnen        €   919,43
                                                   € 2.733,66
30% boeterente over 13 resterende termijnen        €   175,19
                                                                     € 2.908,85
Achterstand                                                     €   955.18
                                                                                   € 3.864,03
In mindering opbrengst aandelen                                        € 3.128,85
Totaal                                                                           €   735,18
 
2.3  [X] kon na 90 maanden (7,5 jaar) de overeenkomst beëindigen, zulks met betaling of verrekening van het nog niet terugbetaalde deel van de geleende hoofdsom en zonder dat hij dan boeterente behoefde te voldoen. Indien [X] de overeenkomst per juni 2006 tussentijds had beëindigd, zou zijn restschuld aan Aegon € 724,62 hebben bedragen,
 
2.4  [X] heeft tot een bedrag van € 378,94 dividend ontvangen en hij heeft 52 termijnen van telkens € 44,92 aan Aegon voldaan, derhalve in totaal € 2.335,84.
 
2.5   Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst had Aegon geen vergunning ex artikel 9 van de Wet op het consumentenkrediet (hierna WCK-oud).
 
2.6   Bij brief van 21 april 2004 heeft de gemachtigde van [X] namens zijn cliënt de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd, zulks op grond dat [X] zou hebben gedwaald. In dezelfde brief wordt de overeenkomst ook buitengerechtelijk ontbonden wegens een toerekenbare tekortkoming. [X] maakt aanspraak op (terug)hetaling door Aegon aan hem van € 2.335,84 zulks op basis van onverschuldigde betaling dan wel op basis van een "ongedaanmakingsverbintenis".
 
2.7   Aegon was bereid in het geval [X] de Duisenberg-regeling toe te passen en zij schrijft daarom in december 2005 aan [X] dat zij, indien [X] aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en hij na de boetetermijn, na 12 juni 2007, tussentijds tot beëindiging van de overeenkomst wil overgaan, zij 10% van de restschuld voor haar rekening zal nemen. (Ih de conclusie van antwoord wordt vermeld dat als [X] de overeenkomst per juni 2006 had opgezegd Aegon de restschuld ad € 724,62 had verminderd tot € 652,16.)
 
3. De vorderingen:
 
3.1   [X] vordert, na zijn vorderingen in repliek te hebben gewijzigd dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. Voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst van partijen nietig is.
b. Aegon wordt veroordeeld aan hem te betalen het bedrag van € 2000,65, althans het bedrag van € 1.973,53
c. Het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat
door hem deelbetalingen zijn verricht, althans vanaf de dag dat Aegon in verzuim verkeert (20 mei 2004), allhans vanaf 2 juni 2006 en in alle gevallen tot aan de dag van
betalen.
En ten aanzien van de in de conclusie van repliek aanvullende grondslagen, die
alternatief zijn voorgesteld

Ingeval van een tekortkoming zijdens Aegon:
a. De overeenkomst van partijen wordt ontbonden, althans voor recht wordt verklaard dat deze buitengerechtelijk is ontbonden;
b. Aegon wordt veroordeeld aan hem te voldoen het bedrag van € 2000,65 althans het bedrag van €1.973,53;
c. Het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente dat door hem deelbetalingen zijn verricht, althans dat Aegon in verzuim verkeert (20 februari 2005) althans vanaf 2 juni 2006 en in alle gevallen tot de dag van de betaling-Ingeval er sprake is van een onrechtmatige daad van Aegon:
a. Voor recht wordt verklaard dat Aegon jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is.
b. Aegon wordt veroordeeld aan hem te voldoen de somma van € 2.000,65 althans de somma van € 1.973,53 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de deelbetalingen zijn gedaan, althans vanaf de dag dat Aegon in verzuim verkeert (20 februari 2005), althans vanaf 2 juni 2006 en in alle gevallen tot aan de dag van de betaling.
De vorderingen zijn gebaseerd op de feiten en op diverse stellingen. Wat betreft de nietigheid van de overeenkomst is het volgende.door [X] naar voren gebracht:
 
3.2 Het gegeven dat Aegon ten tijde dat de overeenkomst werd gesloten geen vergunning had als bedoeld in artikel 9 WCK (oud) brengt mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende rechtsbepaling. Partijen dienen daarom in beginsel te worden hersteld in de financiële situatie waarin zij zich ten tijde Van het sluiten van de overeenkomst bevonden. [X] weet van de billijkheidscorrectie die de rechtbanken Almelo en Arnhem toepassen. Ingevolge deze correctie dient een deel van de waardedaling van de aandelen voor een deel voor rekening van [X] te blijven. Bij het toepassen van deze correctie en uitgaande van een restschuld van € 724,62 is het billijk dat aan [X] wordt gerestitueerd het subsidiair gevorderde bedrag van € 1.973, 53. Bij de berekening van dit bedrag is geen rekening gehouden met het dividend.
 
4. Het verweer van Aegon tegen de stelling dat de overeenkomst nietig is:
 
4.1    De overeenkomst van partijen is niet nietig. Er is geen geldsom, noch contant noch giraal, aan [X] verstrekt en daarom is niet voldaan aan artikel la WCK. Er is ook geen sprake van een goederenkrediet als vermeld in dit wetsartikel. Een effect is geen roerende zaak. De parlementaire geschiedenis van de WCK leert dat de wetgever alleen maar zeker heeft willen stellen dat een transactie die materieel een goederenkrediet of een geldkrediet is, onder de WCK valt, zulks ongeacht de structuur die partijen voor de transactie hebben gekozen of de juridische kwalificatie die zij daaraan hebben gegeven. Wat beslist niet het geval is, is dat de wetgever ook een krediet voor de aanschaf van effecten onder artikel la WCK heeft willen brengen. De recente tekst van artikel 1 van de Wet financiële dienstverlening (WFD) onderstreept de viste van Aegon. Immers daar wordt wel uitdrukkelijk onder een goederenkrediet verstaan: het aan een consument verschaffen van het genot van een roerende taak of een effect (—) Uit de memorie van toelichting blijkt dat een effectenlease niet onder de reikwijdte van de WCK valt.
 
4.2    In het geval de door [X] bedoelde billijkheidscorrectie moet worden toegepast, hetgeen impliceert dat de overeenkomst van partijen nietig zou zijn, dient in het kader van deze correctie rekening te worden gehouden met het dividend. Dit dividend zal moeten worden verrekend. De datum waarop [X] de waardedaling van het aandelenpakket heeft berekend is willekeurig.
 
5    De beantwoording van de vraag of de overeenkomst al dan niet nietig is:
 
5.1 In de WCK (oud) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere
overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK-oud).
De overeenkomst kenmerkt zich onder meer hierdoor dat Aegon aan [X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover hij rente dient te betalen welk bedrag [X] aan het einde van de looptijd dient terug te betalen. Aldus voldoet de overeenkomst aan bovengenoemde definitie. Irrelevant is of het geld giraal of in contanten aan [X] is verstrekt. In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art, 1 WCK-oud onder meer vermeldt:
"Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenlzrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II 1986-1987,19 785, nr. 3, Hz. 68).
Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK-oud is voldaan, geldt deze wet.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK-oud. In deze zaak is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening" van effecten van [X], reeds omdat de desbetreffende aandelen [X] nog niet toebehoorden. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK-oud (kamerstukken n 1986-1987, 19 785, nr, 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige. De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 6693 tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001,27 869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK-oud vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Peze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK-oud, en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
 
5.2  Volgens art. 9 WCK-oud is het verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te
verlenen. Niet is gesteld noch is anderszins gebleken dat Aegon tijdens de looptijd van de overeenkomst alsnog een vergunning heeft verkregen. Dit brengt ingevolge artikel 3: 40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. Immers artikel 9 WCK-oud ziet niet uitsluitend op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijdse prestaties met terugwerkende kracht daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is betaald dient als onverschuldigd in beginsel te worden terugbetaald, (artikel 6: 203 lid 1 BW). Het uitgangspunt is hierbij dat partijen financieel hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Die overeenkomst bestaat uit het door Aegon aan [X] ter beschikking stellen van een geldsom tegen rente en het door Aegon verwerven van aandelen ter waarde van die geldsom ten behoeve van [X]. Dit uitgangspunt brengt in beginsel mee dat de aangekochte aandelen voor rekening van Aegon blijven en dat zij de door [X] in beginsel betaalde termijnen in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet betalen.
 
5.3  In het onderhavige geval is het echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 6: 2 BW) dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Aegon teniet wordt gedaan. Aannemelijk is dat de nietigheid niet aan de orde zou zijn gekomen indien de waarde van de aandelen ten tijde van het expireren of bij gelegenheid van een voortijdige beëindiging van de overeenkomst groter zou zijn geweest dan de ter beschikking gestelde geldsom. Gelet hierop, in het licht van artikel 6: 278 lid 2 BW ligt het in de rede dat iedere partij de helft van de restschuld, vermeerderd met het uitgekeerde dividend en verminderd met de door [X] betaalde termijnen dient te dragen. De kantonrechter deelt niet de opvatting van Aegon dat de uitgangsdatum waarop de waardedaling van het aandelenpakket door [X] is berekend, volstrekt willekeurig is. In dit verband wordt verwezen naar de brief van Aegon van 22 mei 2006 aan [X].
 
5.4  De Duisenbergregeling is inmiddels in de Dexia-zaken verbindend verklaard maar deze regeling regardeert partijen niet en zij heeft geen reflexwerking. De Duisenbergregeling heeft immers een ander doel en strekking dan de toepassing van artikel 6; 2 lid 2 BW.
 
5.5   Een rekensom leert dan dat Aegon aan [X] moet voldoen de somma van
€ 1.594,59, De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, alsmede de gevorderde verklaring voor recht. De wettelijke rente zal niet worden toegewezen vanaf de dagen dat termijnbetalingen zijn verricht, nu wettelijke rente eerst is verschuldigd na ingebrekestelling. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf 2 juni 2006.
 
5.6  Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking. Aegon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
 
Beslissing:
 
Verklaart voor recht dat de in 1999 door partijen gesloten aandelenleaseovereenkomst ([nummer]) nietig is.
 
Veroordeelt Aegon om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen de somma van € 1,594,59 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2006 tot de dag van de voldoening.
 
Veroordeelt Aegon in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 580,87,waarvan te voldoen:
- aan de griffier van de rechtbank te Almelo, sector kanton, locatie Almelo: een bedrag van € 84,87 wegens exploitkosten;
een bedrag van € 147,- wegens in debet gesteld griffierecht: een bedrag van € 300>-- wegens het salaris van de gemachtigde;
- aan gemachtigde van [X]:
een bedrag van € 49,-, wegens het niet in debet gesteld griffierecht.
 
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
 
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
 

Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.H. van Rhijn, kantonrechter, en op
17 april 2007 bij vervroeging in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de
griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL