Bij tussenvonnis van 23
januari 2008 is bepaald dat ieder van partijen nog bij akte nadere inlichtingen
diende te verstrekken. Hierop hebben beide partijen een akte genomen. Vervolgens
heeft Dexia een antwoordakte genomen. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld,
heeft [X] geen antwoordakte genomen.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1.
Feiten
In conventie en in reconventie
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene
titel van Bank Labouchere N. V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van
Dexia wordt (worden) haar rechtsvoorgangster(s) daaronder mede
begrepen.
1.2. [X] heeft de volgende lease-overeenkomst
ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere
(hierna: de lease-overeenkomst):
Contractnr. Datum Naam van
de overeenkomst Leasesom
74488647
26/05/2000 WinstVerDriedubbelaar
€ 47.170,08
Op deze lease-overeenkomst zijn de Bijzondere
Voorwaarden Effecten Lease van toepassing.
1.3. Op of omstreeks 3 juni 2003 is [X] met Dexia
overeengekomen dat de leaseovereenkomst wordt verlengd voor een periode van 36
maanden.
1.4. [X] was bij het aangaan van de
lease-overeenkomst gehuwd met mevrouw [Y] (hierna te noemen: [Y]), die [X] geen
schriftelijke toestemming heeft verleend voor het aangaan van de
lease-overeenkomst.
1.5. Op 21 februari 2006 heeft Dexia een
eindafrekening opgesteld volgens welke [X] uit hoofde van de lease-overeenkomst
nog verschuldigd was € 8.579,36. Hierop is op
19 december 2007 een
uitgekeerde AHOLD-vergoeding in mindering gebracht. Het verschuldigde bedrag
heeft [X] niet voldaan.
1.6. Voor wat betreft het in totaal aan Dexia
betaalde bedrag, het totaalbedrag aan ontvangen en/of verrekende dividenden en
andere gegevens per lease-overeenkomst wordt verwezen naar de aan dit vonnis
gehechte bijlage (hierna: de bijlage).
1.7. Op of omstreeks 25 maart 2003 heeft [Y] met
een beroep op artikel 1:89 BW de nietigheid ingeroepen van de lease-overeenkomst
en terugbetaling gevorderd.
1.8. Bij brief van 2 april 2003 heeft Dexia [X]
bericht dat zij [Y] bij aangetekende brief gemotiveerd hebben laten weten dat
zij de zoeven genoemde vernietiging niet aanvaardt.
2. Vorderingen [X] en [Y] in
conventie
[X] vordert bij vonnis:
1) te verklaren voor recht
dat [X] recht heeft op terugbetaling van al hetgeen hij in het kader van het
onderhavige contract aan Dexia heeft betaald, en wel op grond van vernietiging
door zijn echtgenote ex artikel 1:88 BW, althans op grond van vernietiging
wegens strijd met de Wet op het Consumentenkrediet en/of dwaling en/of misbruik
van omstandigheden, althans op grond van ontbinding wegens wanprestatie;
2)
voor het geval de nietigheid of ontbinding van het contract niet wordt
uitgesproken:
te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [X] heeft
gehandeld en/of tekort is geschoten in de zorgvuldigheid en zorgplicht die zij
zowel uit redelijkheid en billijkheid als uit de wet als uit contract jegens [X]
had moeten betrachten en dat zij daarom geen aanspraak kan maken op betaling
door [X] van de door haar gevorderde restschuld en dat zij gehouden is alle door
[X] aan haar betaalde bedragen te restitueren, vermeerderd met de wettelijke
rente over die betalingen vanaf de dag van de betaling tot aan de dag van
algehele terugbetaling door Dexia;
3) Dexia te veroordelen tot terugbetaling
aan [X] van € 13.866,64 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag,
althans de som van alle door [X] aan Dexia betaalde bedragen, te vermeerderen
met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van de betalingen tot
aan de dag van algehele terugbetaling door Dexia;
4) Dexia te bevelen om
binnen twee weken na betekeningen van dit vonnis te bewerkstelligen dat de
registratie van [X] bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) te Tiel, althans de
aan die registratie gekoppelde achterstandscodering, ongedaan wordt gemaakt,
zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat Dexia daarmee
in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,-;
5) Dexia te veroordelen tot
betaling van [X]'s werkelijke proceskosten, te weten het vast bedrag van € 895,-
alsmede 15% over de eerste € 10.000,-, 10% over het meerdere tot € 20.000,- en
5% over het meerdere vanaf € 20.000,- over het voordeel voor [X] ten opzichte
van het bemiddelingsvoorstel Duisenberg, althans tot betaling van een bedrag aan
proceskosten als de rechtbank juist acht.
3. Standpunten
[X]
3.1. [X] stelt, voor zover voor de beoordeling van
belang, dat de lease-overeenkomst moet worden aangemerkt als huurkoop in de zin
van artikel 7A: 1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van
artikel 7A:1576 BW. Daarom behoefde die de toestemming van [Y] ingevolge artikel
1:88 lid 1 sub d BW. Omdat [Y] deze (schriftelijke) toestemming niet verleend
heeft, heeft zij de lease-overeenkomst rechtsgeldig kunnen
vernietigen.
3.2. [X] vordert terugbetaling van alle uit hoofde
van de lease-overeenkomst aan Dexia betaalde bedragen.
3.3. Volgens [X] is Dexia wettelijke rente
verschuldigd over alle betaalde bedragen ingaande de onderscheidenlijke momenten
van betaling.
4. Standpunten
Dexia
4.1. Dexia betwist de vorderingen van [X] en [Y]
en voert, voor zover voor de beoordeling van belang - kort gezegd - aan dat de
lease-overeenkomst niet kan worden aangemerkt als huurkoop.
4.2. Voorts voert Dexia aan dat geen sprake is van
vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:89 BW omdat - kort gezegd - artikel
1:88 BW niet van toepassing is nu dit artikel geen betrekking heeft op
vermogensrechten als de onderhavige, er geen sprake is van huurkoop bij gebrek
aan aflevering en omdat partijen niet hebben beoogd om de afnemer de effecten te
doen verkrijgen. Dexia stelt verder dat de huwelijkspartner de in artikel 1:88
BW bedoelde toestemming ook op andere wijze dan schriftelijk kan verlenen en dat
[Y] dit ook gedaan heeft.
5. Vorderingen Dexia in
reconventie
5.1. In reconventie vordert Dexia [X] te
veroordelen tot betaling van € 8.579,36, zijnde het resterende saldo van de door
Dexia opgestelde eindafrekening, vermeerderd met de rente en kosten, stellende
dat [X] in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen uit de
lease-overeenkomst.
6. Beoordeling van de
vorderingen in conventie en (voorwaardelijke) reconventie
6.1. In het vonnis van deze rechtbank van 27 april
2007, LJN nummer BA3914, zijn in een soortgelijk geschil een aantal rechtsvragen
beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit geding met name
van belang zijn:
huurkoop en bevoegdheid (rov 8.1);
artikel 1:88/1:89
BW (rov 8.2).
De kantonrechter neemt de overwegingen uit het vonnis
van 27 april 2007 op deze onderdelen over, voor zover daarvan niet hierna wordt
afgeweken. De stellingen in conventie en in reconventie zullen zoveel mogelijk
gezamenlijk behandeld worden. In het onderhavige geval komt dat neer op het
volgende.
Huurkoop: bevoegdheid en artikel 1:88/1:89
BW
6.2. Een lease-overeenkomst als de onderhavige
wordt aangemerkt als huurkoop. De kantonrechter is derhalve
bevoegd.
6.3. Artikel 1:88 lid 1 onder d BW is op deze
lease-overeenkomst van toepassing. Nu volgens artikel 7A: 1576i BW huurkoop bij
akte wordt aangegaan, diende de daar bedoelde toestemming voor de
lease-overeenkomst ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het
gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rov. 2.12.3, alsmede het
arrest van de HR van 18 maart 2008, BC2837). Aangezien deze schriftelijke
toestemming ontbreekt, had [Y] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier
bedoelde vernietigbaarheid. Dit betekent dat de lease-overeenkomst rechtsgeldig
is vernietigd door middel van de onder 1.7 van de feiten genoemde
brief.
6.4. Nu sprake is van een rechtsgeldige
vernietiging dienen alle betalingen van [X] aan Dexia ter zake van de
lease-overeenkomst te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen [X] ter zake
van die overeenkomst van Dexia ontvangen heeft, zoals uitgekeerde dividenden.
Partijen zijn het in dit verband niet eens over het totaalbedrag dat [X] aan
Dexia heeft betaald. Volgens [X] heeft hij in totaal een bedrag van € 13.677,37
aan Dexia betaald en volgens Dexia is dit € 13.911,41. De kantonrechter gaat uit
van het door Dexia gestelde bedrag, reeds op de grond dat [X] bij de berekening
van het door hem gestelde bedrag is uitgegaan van de verkeerde maandbetaling na
voornoemde verlengingsovereenkomst (€ 227,24 in plaats van € 227,44). Tussen
partijen is niet in geschil [X] een bedrag van € 2.037,10 aan dividenden en
overige uitkeringen van Dexia heeft ontvangen. Een en ander leidt ertoe dat
Dexia [X] een bedrag van € 11.874,31 dient te restitueren.
6.5. Voor wat betreft de door [X] betaalde en
ontvangen bedragen, alsmede het door hem in het kader van de onderhavige
procedure te ontvangen bedrag wordt tevens verwezen naar hetgeen op de bijlage
bij dit vonnis is vermeld onder 'betaald', "ontvangen dividenden' en (door [X])
'te ontvangen', voor zover achter de betreffende overeenkomst onder 'Art. 1:88
toegepast' een 'J' staat ingevuld.
6.6. Dexia heeft in dit verband, met onder meer
een beroep op artikel 6:206 jo 3:120 BW, artikel 3:53 lid 2 BW, de redelijkheid
en billijkheid, artikel 6:210 BW en artikel 6:278 BW, gesteld dat [X] geen recht
heeft op integrale restitutie van de betalingen die hij in het verleden heeft
verricht. Dit betoog faalt. Aan art. 1:89 BW ligt immers de gedachte ten
grondslag dat de partner, c.q. het gezin, beschermd dient te worden tegen
verplichtingen als bedoeld in art. 1:88 BW die zonder toestemming van de ene
partner door de ander zijn aangegaan. Hiermee is niet te verenigen dat op de
restitutieplicht van Dexia gekort zou worden op grond van omstandigheden die
niet aan enige gedraging van die andere partner toegerekend kunnen
worden.
Wettelijke rente
6.7. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar
vanaf de dag waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim raakte. Dexia heeft
bij de onder de feiten genoemde brief aan [X] bericht dat zij bij aangetekende
brief aan [Y] dier beroep op artikel 1:88 BW heeft afgewezen. Niet is gebleken
dat deze aangetekende brief [Y] niet heeft bereikt. [Y] heeft uit die
aangetekende brief dan ook moeten afleiden dat Dexia in de nakoming van haar
(terug) betalingsverbintenis zal tekortschieten; Dexia is daardoor, zonder
ingebrekestelling, in verzuim geraakt. De kantonrechter verwijst in dit verband
naar het bepaalde in artikel 6:83 aanhef en onder c BW. In de onderhavige
procedure is evenwel niet gebleken van welke datum deze aangetekende briefis,
reden waarom aansluiting wordt gezocht bij de datum van de brief aan [X], zijnde
2 april 2003. In deze brief wordt immers vermeld dat de aangetekende brief aan
[Y] is verzonden, zodat de verzendingsdatum van laatstgenoemde brief uiterlijk 2
april 2003 kan zijn.
6.8. Dexia is derhalve wettelijke rente
verschuldigd vanaf 2 april 2003. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen
dat [X] ook na 2 april 2003 nog termijnbetalingen heeft verricht. Dit betekent
dat Dexia over de termijnbetalingen verricht voor 2 april 2003 wettelijke rente
verschuldigd is vanaf genoemde datum en dat Dexia over de termijnbetalingen
verricht na 2 april 2003 wettelijke rente verschuldigd is vanaf de respectieve
betaaldata.
6.9. Voorts moet in ogenschouw worden gehouden dat
[X] dividenden heeft ontvangen. Omdat [X] blijkens de lease-overeenkomst tijdens
de eerste driejaren geen recht heeft op dividenduitbetalingen, gaat de
kantonrechter ervan uit dat alle dividendbetalingen na de verlenging (en
derhalve ook na 2 april 2003) hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat voor de
berekening van de wettelijke rente na 2 april 2003 de betalingen van [X] niet
geheel maar voor een deel in aanmerking kunnen worden genomen. Het in aanmerking
te nemen deel is een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het bedrag dat
[X] vanaf 2 april 2003 dient terug te ontvangen en de noemer door het bedrag dat
[X] ter zake van de overeenkomst sinds 2 april 2003 heeft betaald.
BKR registratie
6.10. Nu [X] ingevolge dit vonnis geen
betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering met betrekking
tot de BKR-registratie worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde
dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
Overige stellingen in conventie
6.11. De overige stellingen van partijen in conventie
behoeven geen behandeling meer.
Vordering in reconventie
6.12. Uit het voorgaande volgt dat de door Dexia
ingestelde reconventionele vordering dient te worden afgewezen.
Proceskosten
6.13. Gelet op de uitslag van de procedure in conventie
en in reconventie dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding
in conventie en in reconventie. De kosten in reconventie zullen evenwel op nihil
begroot worden, nu het debat in reconventie (vrijwel) geheel samenvalt met dat
in conventie.
Tot slot
6.14. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen
geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige
rechtsverhouding.
6.15. Het vorenstaande leidt tot de volgende
beslissing.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. verklaart voor recht dat artikel
1:88 BW op de lease-overeenkomst van toepassing is en dat de lease-overeenkomst
derhalve buitengerechtelijk vernietigd is;
II. veroordeelt Dexia aan eisers te voldoen
een bedrag van € 11.874,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over €
7.770,53 vanaf 2 april 2003 tot aan de dag der algehele voldoening en over 66,8%
van de termijnbetalingen verricht na 2 april 2003 vanaf de respectieve
betaaldata;
III. veroordeelt Dexia in de kosten van de
procedure aan de zijde van eisers gevallen, tot op heden begroot op:
- voor
verschuldigd
griffierecht
€ 196,00
- voor het exploot van
dagvaarding €
0,00
- voor salaris van
gemachtigde
€
450,00
totaal:
€ 646,00
IV. veroordeelt Dexia om binnen twee weken
na betekening van dit vonnis het Bureau
Krediet Registratie te Tiel te
berichten dat [X] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomst meer heeft, op
straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze
veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00;
V. wijst af het meer en anders
gevorderde;
In reconventie
VI. wijst de vordering af;
VII. veroordeelt Dexia in de kosten van de
procedure aan de zijde van eisers gevallen, tot op heden begroot op
nihil.
Aldus gewezen door mr O.J. van Leeuwen,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2008 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL