Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK AMSTERDAM
 
Sector Kanton
 
Locatie Amsterdam
 
zaak- en rolnummer: 1043028 DX EXPL 09-248
vonnis van: 7 april 2010
f.no.:641
Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser,
nader te noemen: [X],
gemachtigde: mr. N. Boerman-Bove,
 
tegen
 
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
 
Verdere verloop van de procedure
 
Op 13 januari 2010 heeft de kantonrechter een in deze zaak gewezen tussenvonnis (hierna: het tussenvonnis) uitgesproken. Voor het verloop van het proces tot dan toe, verwijst de kantonrechter naa hetgeen dienaangaande in het tussenvonnis is opgenomen.
 
Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft [X] op de rolzitting van 10 februari 2010 een akte, met producties, genomen en heeft Dexia op dezelfde roldatum een antwoordakte na tussenvonnis, met producties, genomen. Dexia heeft voorts op de rolzitting van 10 maart 2010 een antwoordakte, met producties genomen. Op dezelfde rolzitting heeft [X] een akte genomen met één productie.
 
Daarop is vonnis bepaald op heden.
 
De rechter die de zaak ter comparitie heeft behandeld, is vanwege organisatorische redenen niet in staat om dit vonnis te wijzen en uit te spreken.
 
Verdere beoordeling
 
1.1.   De kantonrechter verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter beslist dat het recht van de echtgenote van [X] om de lease-overeenkomsten te vernietigen reeds was verjaard toen zij dat recht met de vernietigingsbrief uitoefende. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vorderingen op een aantal overige grondslagen ook niet voor toewijzing vatbaar is. Met betrekking op de vordering tot schadevergoeding van de uit de lease-overeenkomst en de verlenging daarvan voortgevloeide schade wegens schending door Dexia van de op haar rustende zorgplicht heeft de kantonrechter ten slotte geoordeeld dat zij voor een goede beoordeling van deze grondslag behoefte heeft aan nadere gegevens, waarna zij partijen in de gelegenheid heeft gesteld deze gegevens bij akte over te leggen.
 
1.2.   Dientengevolge heeft [X] een akte genomen waarbij hij een overzicht van zijn financiële situatie heeft gegeven ten tijde van het aangaan van de verlenging van de lease-overeenkomst, onderbouwd met een aantal stukken. Voorts heeft [X] een akte genomen waarbij hij een zogenaamd 'biljet van een proces' over het jaar 1999 in het geding brengt. Dexia heeft een akte genomen waarbij zij een aanvulling geeft op een naar aanleiding van het tussenvonnis van 8 juli 2009 reeds in het geding gebracht overzicht van de op grond van de lease-overeenkomst en de verlenging door partijen over en weer ontvangen en betaalde bedragen. De kantonrechter oordeelt als volgt.
 
Zorgplicht, causaal verband en eigen schuld
 
1.3.   In zijn arrest van 5 juni 2009 (LJN BH2815) heeft de Hoge Raad onder andere uitgangspunten en een beoordelingskader geformuleerd wat betreft de volgende vragen:
(i) heeft Dexia de op haar rustende bijzondere zorgplicht geschonden?
(ii) zo ja, in hoeverre bestaat er causaal verband (als bedoeld in artikel 6:162 BW) tussen deze onrechtmatige daad van Dexia en de door [X] geleden schade?
(iii) welk deel van deze schade moet op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van [X] blijven?
In een viertal op I december 2009 uitgesproken arresten, heeft het Amsterdamse hof deze uitgangspunten en dit beoordelingskader van een nadere invulling voorzien (zie LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983). De kantonrechter neemt de in deze rechtspraak
neergelegde overwegingen en beslissingen tot leidraad voor de verdere beoordeling van het voorliggende geschil. Dit betekent voorde onderhavige zaak het volgende.
 
1.4.   Op Dexia rust als professionele dienstverlener jegens haar wederpartij als particuliere belegger met wie zij voornemens is een overeenkomst tot effectenlease aan te gaan een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortkomende bijzondere zorgplicht. Deze bijzondere zorgplicht strekt ertoe particuliere wederpartijen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht. Deze bijzondere zorgplicht is tweeledig en brengt allereerst mee dat Dexia degene met wie zij een overeenkomst tot effectenlease aangaat tevoren indringend in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen moet waarschuwen voor het bijzondere, aan het risicovolle en complexe effecten leaseproduct verbonden, gevaar van een restschuld bij (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst (de waarschuwingsplicht). Gelet op de ratio van de waarschuwingsplicht moet onder "restschuld' worden verstaan het verschil tussen (het restant van) de hoofdsom en de waarde van de geleaste effecten bij verkoop op het moment van beëindiging van de verlenging van de lease-overeenkomst, vermeerderd met hetgeen eventueel overigens is verschuldigd wegens (voortijdige) beëindiging. Tevens brengt de bijzondere zorgplicht mee dat Dexia voorafgaande aan het aangaan van de overeenkomst onderzoek moet doen naar de inkomens- en vermogenspositie van haar wederpartij, ten einde zich er rekenschap van te geven dat deze over voldoende bestedingsruimte beschikt om naar redelijke verwachting aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te kunnen voldoen (de onderzoeksplicht).
 
1.5.   Op grond van hetgeen hieromtrent uit de gedingstukken en de stellingen van partijen blijkt, stelt de kantonrechter vast dat Dexia ook jegens [X] de waarschuwingsplicht en de onderzoeksplicht heeft geschonden. Nu de waarschuwingsplicht erop is gericht [X] te behoeden voor het lichtvaardig aangaan van de leaseovereenkomst, moet het ervoor worden gehouden dat [X] de leaseovereenkomst niet zou hebben afgesloten als Dexia wel aan haar waarschuwingsplicht had voldaan. Dexia heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat er causaal verband (in de zin van condicio sine qua non verband als bedoeld in artikel 6:162 BW) bestaat tussen de schending van de waarschuwingsplicht en het aangaan van de lease-overeenkomst. Dit causale verband bestaat ook tussen de uit de verlenging van de lease-overeenkomst voortgevloeide schade. Deze verlenging zou immers nooit zijn aangegaan als de onderliggende overeenkomst niet zou zijn aangegaan. Dit betekent tevens dat niet alleen de restschuld, maar ook de op grond van de lease-overeenkomst en de verlenging betaalde rente en eventuele periodieke aflossingen worden aangemerkt als schade ten gevolge van deze onrechtmatige daad van Dexia. De schade uit de lease-overeenkomst en de verlenging kan ook aan Dexia worden toegerekend als schade die het gevolg is van schending van de waarschuwingsplicht (zoals bedoeld in artikel 6:98 BW), nu Dexia geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
 
1.6.   Op de schade die Dexia aldus - behoudens eigen schuld (zie lüema) - dient te vergoeden dient ingevolge artikel 6:100 BW (verrekening van voordeel) in mindering te worden gebracht het voordeel dat [X] ingevolge de lease-overeenkomst en de verlenging heeft genoten, zoals aan [X] betaalde of toekomende dividenden.
 
1.7.   Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de door [X] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven.
 
1.8.   Wat betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen (rente en eventuele aflossingen) van de lease-overeenkomst geldt het volgende. Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] zou hebben gelegd was Dexia gehouden het aangaan van de lease-overeenkomst te ontraden. Dit betekent dat in dat geval ook een deel van de schade bestaande uit verschuldigde maandelijkse termijnen voor vergoeding in aanmerking komt. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat van deze (na verrekening van voordeel resterende) schade in beginsel 1 /3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging "verschuldigde' termijnen en niet slechts de 'betaalde' termijnen omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
 
1.9.   Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht daarentegen niet zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] zou hebben gelegd, was Dexia niet gehouden het aangaan van de lease-overeenkomst te ontraden. In een dergelijk geval moet de schade wat betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen geheel voor rekening van [X] blijven. In die situatie kan die schade immers geheel worden toegeschreven aan de omstandigheid dat [X] de lease-overeenkomst is aangegaan terwijl hij wist of behoorde te weten dat met geleend geld werd belegd (zie Hoge Raad 5 juni 2009, LJNBH2815, r.ov. 5.6.3).
 
1.10.  Thans moet worden vastgesteld of de lease-overeenkomst een onaanvaardbare financiële last voor [X] met zich bracht. Op grond van de berekening zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage I is de kantonrechter van oordeel dat nakoming van de onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst geen onaanvaardbare financiële last op [X] zou leggen. De schade bestaande uit betaalde rente en eventuele aflossing die uit de lease-overeenkomst is voortgevloeid, dient derhalve geheel voor rekening van [X] te blijven. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van 1 december 2009 heeft overwogen. De kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking genomen de zogenoemde "Nibud-basisnorm" (Y) en het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de gezinssamenstelling van [X] ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst (voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de kantonrechter naar : www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en +woonlastnormen, htm).
Ten aanzien van het inkomen heeft de kantonrechter het inkomen van [X] op het biljet van een proces vermelde bedrag achter 'ontvangen totaal loon arbeid' verminderd met de ingehouden loonbelasting. Daarbij heeft [X] opgeteld het inkomen van de echtgenote van [X]. Van dit inkomen is echter niet aangegeven welk bedrag hiervan aan loonbelasting is ingehouden. Echter, zelfs als ervan zou worden uitgegaan dat van het inkomen van de echtgenote van [X] de helft van aan loonbelasting zou worden ingehouden (hetgeen bij de bovengenoemde berekening is gedaan) zou het totale inkomen in combinatie met de andere posten nog altijd resulteren in een aanvaardbare financiële last. Wat betreft de netto woonlasten overweegt de kantonrechter dat uit het Biljet van een proces blijkt dat [X] in 1999 fl. 3.073,00 (€ 1.394,47) aan hypotheekrente heeft betaald en dat het huurwaardeforfait fl. 2.600,00 (€1.179,83) bedroeg. Niet blijkt in welke mate [X] de hypotheekrente kon aftrekken. Echter ook als ervan wordt uitgegaan dat [X] geen enkel fiscaal voordeel had, is er geen sprake van een onaanvaardbare financiële last. Nu [X] geen opgave heeft gedaan van het bestaan van eventuele schulden is de kantonrechter er voorts van uitgegaan dat [X] geen schulden had. Evenmin is gebleken van enig vermogen.
 
1.11.  Nu het karakter van de verlenging zozeer overeenkomt met dat van de leaseovereenkomst, rustte op Dexia op de grond als hierboven onder 1.4 vermeld ook ten aanzien van de verlenging een bijzondere zorgplicht, met de in inhoud en strekking zoals daar omschreven. Ook hier geldt dat uit de stellingen van partijen en uit hetgeen overigens uit de gedingstukken blijkt, moet worden afgeleid dat Dexia zowel de waarschuwingsplicht als de onderzoeksplicht heeft geschonden. Wat betreft de daaruit voortkomende schade geldt hetgeen hierboven onder 1.6 en 1.7 is overwogen. Overigens geldt wat betreft de vanwege de verlenging verschuldigde maandelijkse termijnen ook hier dat indien de nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de verlenging had behoren te ontraden, ook een deel van de schade bestaande uit verschuldigde maandelijkse termijnen voor vergoeding in aanmerking komt.
 
1.12.  Op basis van wat uit de gedingstukken is gebleken, is de kantonrechter op grond van het volgende van oordeel dat had nakoming van de onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia de verlenging had behoren te ontraden. Uit de gedingstukken blijkt dat zich in casu het geval heeft voorgedaan dat Dexia haar bijzondere zorgplicht bij het aangaan van de lease-overeenkomst reeds heeft geschonden, dat daardoor schade is ontstaan mede in de vorm van de zogenoemde restschuld en dat het oogmerk van [X] bij de verlenging was om deze restschuld te financieren. Het aangaan van een verlenging van de lease-overeenkomst waaraan hetzelfde bijzondere risico van een restschuld kleefde dat zich reeds had verwezenlijkt past daarbij bepaald niet, zodat Dexia - bij gebreke aan feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden - gehouden was dit te ontraden. Dit betekent dat de op grond van de verlenging verschuldigde maandelijkse termijnen voor vergoeding in aanmerking komen.
 
1.13.  Onder verwijzing naar hetgeen dienaangaande ten aanzien van de leaseovereenkomst is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat van deze schade in beginsel 1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking, enerzijds dat het bij de verlenging ten tweede male verwezenlijkte risico zich reeds bij de lease-overeenkomst voor [X] heeft geopenbaard en anderzijds dat de fout van Dexia in dit verband zoveel zwaarder weegt, dat het aandeel van [X] in de schade tot 1/3 deel moet worden beperkt.
 
1.14.  Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de leaseovereenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [X] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven. Nu de restschuld die uit de verlenging van de lease-overeenkomst is voortgevloeid enerzijds door middel van verrekening van een uitkering op een andere niet in geding zijn de lease-overeenkomst.
 
1.15.  Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, is niet gebleken. De door [X] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade waarbij het tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [X], reeds verdisconteerd.
 
1.16.  Al het voorgaande betekent dat, na verrekening van voordeel, de uit restschuld en de uit de maandelijkse termijnen van de verlenging van de lease-overeenkomst bestaande schade voor 1/3, en de uit de maandelijkse termijnen van de oorspronkelijke leaseovereenkomst bestaande schade geheel voor rekening van [X] moet blijven.
Uit het door Dexia in het geding gebrachte en door [X] niet althans onvoldoende gemotiveerd betwiste overzicht van de op grond van de lease-overeenkomst en de verlenging over en weer gedane betalingen blijkt dat [X] op grond van de verlenging een bedrag van € 3.806,19 aan termijnbetalingen aan Dexia heeft verricht. Hiervan dient Dexia 2/3 deel, zijnde € 2.537,46, aan [X] te vergoeden. De restschuld is geheel voldaan, enerzijds door verrekening met een uitkering van een andere niet in geding zijnde lease-overeenkomst en anderzijds door betaling daarvan door [X] zelf. Dit betekent dat Dexia ook 2/3 deel van de betaalde restschuld van € 8.243,30, zijnde € 5.495,53 aan [X] moet vergoeden. In totaal dient Dexia derhalve een bedrag van € 8.032,99 aan schadevergoeding aan [X] te betalen.
 
Wettelijke rente
 
1.17.  Dexia is over de door haar te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan. In dit geval kon pas worden vastgesteld dat schade was geleden op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomst, zodat Dexia op de dag van de eindafrekening, zijnde 14 juli 2005, in verzuim is geraakt en dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd.
 
Proceskosten
 
1.18.  Gelet op de uitslag van de procedure dient Dexia als grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
 
BKR registratie
 
1.19.  Nu Dexia onweersproken heeft gesteld dat er ten aanzien van de leaseovereenkomst geen registratie (meer) bestaat wordt de vordering met betrekking tot de BKR-registratie afgewezen wegens gebrek aan belang.
 
Beslissing
 
De kantonrechter:
 
I.     veroordeelt Dexia aan [X] te betalen een bedrag van € 8.032,99, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
 
II.    veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [X] tot aan deze uitspraak begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht     €            208,--
- voor salaris van gemachtigde     €            900,--
totaal:                                     €          1.108,--
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
 
III.   verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
IV.    wijst het meer of anders gevorderde af.
 

Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL