Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X],
wonende te
[woonplaats],
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
nader te
noemen: [X],
gemachtigde: mr. J.C.Th. Papeveld,
tegen
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres
in reconventie,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der
Weijden Gerechtsdeurwaarders.
1. Verdere verloop van
de procedure in conventie en in reconventie
1.1. Op 28 april 2010 heeft de kantonrechter
een in deze zaak gewezen tussenvonnis (hierna: het tussenvonnis) uitgesproken.
Voor het verloop van het proces tot dan toe, verwijst de kantonrechter naar
hetgeen dienaangaande in het tussenvonnis is overwogen.
1.2. Het verdere verloop van de procedure
blijkt voorts uit:
de akte uitlating tevens houdende akte vermeerdering van
eis, met producties van [X];
de antwoordakte na tussenvonnis, met één
productie van Dexia.
1.3. Daarna is vonnis bepaald op
heden.
2. Vordering in
conventie
2.1. [X] vordert - na wijziging van eis - op
gronden als vermeld in de processtukken dat de kantonrechter bij vonnis, voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
I. Dexia veroordeelt om binnen
twee dagen na betekening van een in dezen te wijzen veroordelend vonnis te
betalen:
a. in het kader van schadevergoeding wegens
schending van de zorgplicht een bedrag ad € 29.527,- althans enig ander door de
kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
b. in
het kader van de buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in art. 6:96 lid 2 sub
b BW, een bedrag van € 476,-, althans enig ander door de kantonrechter in goede
justitie te bepalen bedrag,
te vermeerderen met vergoeding van de wettelijke rente
over de onder a. en b. genoemde bedragen, met ingang van de datum van betaling
van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening, althans met ingang van
enige andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen
datum;
II. Dexia te gebieden om binnen twee
dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis schriftelijk en
onvoorwaardelijk aan de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel te
berichten dat de registratie van de lease-overeenkomsten en alle eventueel
daarop gebaseerde andere inschrijvingen ten laste van [X], blijvend dienen te
worden verwijderd en/of gestaakt en/of gewijzigd ten gunste van [X], op straffe
van verbeurte van een dwangsom;
III. alles met veroordeling van Dexia in de
proceskosten.
2.1. [X] heeft aan deze vorderingen - voor
zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Dexia heeft onrechtmatig
gehandeld en is aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Voorts heeft [X]
kosten moeten maken om zijn inkomen en vermogen en dergelijke vast te laten
stellen en is van oordeel dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen op
grond van art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW.
2.2. Dexia heeft de vorderingen en de
grondslag daarvan bestreden op gronden die, voor zover van belang, hierna aan de
orde zullen komen.
3. Verdere
beoordeling
in conventie
3.1. De kantonrechter verwijst naar en
blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis. In het
tussenvonnis heeft de kantonrechter [X] in de gelegenheid gesteld de gegevens
die nodig zijn in het geding te brengen voor de berekening die het Amsterdamse
hof in zijn arresten van 1 december 2009 heeft gehanteerd. Tevens heeft de
kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over
de daadwerkelijk op grond van lease-overeenkomst 1 over en weer betaalde en
ontvangen bedragen.
3.2. Vervolgens heeft [X] bij akte uitlating
tevens houdende akte vermeerdering van eis de volgende gegevens verstrekt. In
1998 bedroeg zijn netto maandinkomen € 2.076,00 en zijn vermogen € 1.193,00. In
2000 had hij een netto maandinkomen van € 1.071,00 en bedroeg zijn vermogen €
5.397,00. Hij had in 1998 en 2000 geen woonlasten. [X] heeft een rapportage van
de registeraccountant overgelegd, waaruit deze gegevens blijken (productie 11
bij de akte uitlating tevens houdende akte vermeerdering van eis).
3.3. Tevens heeft [X] bij genoemde akte de
volgende gegevens in het geding gebracht met betrekking tot de op grond van
lease-overeenkomst I over en weer betaalde bedragen. Hij heeft een bedrag van €
10.825,16 vooruitbetaald en vervolgens één maandtermijn ad € 225,52 betaald,
zodat hij in totaal aan rente en aflossing een bedrag van € 11.050,68 heeft
betaald. In het kader van het overnemen van de aandelen heeft hij in totaal een
bedrag van € 23.285,54 betaald. De oorspronkelijke waarde van de aandelen
bedroeg €23.060,02 en het koersresultaat op de datum van afkoop bedroeg €
10.016,64. Per saldo bedroeg de door hem betaalde restschuld € 13.043,38. Dexia
heeft deze gegevens niet weersproken. Bij conclusie van antwoord in conventie
tevens houdende conclusie van eis in reconventie heeft Dexia - onweersproken -
aangevoerd dat zij uit hoofde van leaseovereenkomst 1 aan [X] een bedrag van €
1.832,95 aan dividenden heeft uitgekeerd.
3.4. Dexia heeft bij antwoordakte na
tussenvonnis gesteld dat [X] niet aan zijn bewijslast heeft voldaan met
betrekking tot zijn inkomens- en vermogenspositie. [X] heeft wel standpunten
betrokken met betrekking tot zijn toenmalige financiële positie, maar die niet
genoegzaam onderbouwd, met name omdat geen biljet van een proces in het geding
is gebracht. De documenten die [X] wel in het geding heeft gebracht zijn
onvoldoende, nu deze de mogelijkheid openlaten dat hij andere inkomsten heeft
genoten. Overigens volstaat het overleggen van belastingaangiften niet omdat
geen sprake is van definitieve gegevens. Op grond van het voorgaande kan volgens
Dexia thans nog niet worden beoordeeld of er in de onderhavige zaak sprake was
van een onaanvaardbaar zware financiële last. [X] zou de ontbrekende informatie
alsnog over moeten leggen, bij gebreke waarvan uitgangspunt moet zijn dat er
geen sprake was van risico op een onverantwoord zware financiële last en er dus
geen vergoedingsplicht is ter zake van de inleg. Zelfs indien wordt uitgegaan
van de - ongenoegzame - informatie die [X] heeft overgelegd blijkt dat er geen
risico op een onverantwoord zware financiële last bestond, zodat zij [X] het
sluiten van de lease-overeenkomsten niet had behoeven te ontraden.
3.5. Geoordeeld wordt als volgt. De
kantonrechter ziet in het door [X] gestelde nog immer geen grond om af te wijken
van de door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof voor zaken als de onderhavige
ontwikkelde beoordelingsmaatstaven (zie ook het tussenvonnis onder
rechtsoverweging 3.3. en volgende). Anders dan Dexia stelt heeft [X] bij
conclusie van repliek in conventie tevens houdende nadere conclusie en conclusie
van antwoord in reconventie reeds biljetten van een proces van 1998 en 2000
overgelegd. Zoals de kantonrechter in het tussenvonnis heeft overwogen zijn de
door [X] overgelegde biljetten van een proces een toereikende basis om zijn
bruto inkomen te bepalen, echter om zijn netto maandinkomen te kunnen
vaststellen diende te worden vastgesteld welk bedrag hij aan belastingen en
premies heeft betaald in de betreffende jaren. De kantonrechter heeft daartoe
overwogen dat hierbij gegevens over de werkelijk ingehouden inkomstenbelasting
dan wel berekeningen van de op het bruto maandinkomen ingehouden
inkomstenbelasting in de betrefïendejaren aan de hand van de door
Belastingdienst gecorrigeerde bedragen raadzaam zijn. De registeraccountant
heeft in tekst toegelicht hoe de gegevens met betrekking tot het netto
maandinkomen, netto woonlasten en het vermogen van [X] in 1998 en 2000 zijn
berekend en dit met cijfers onderbouwd (productie 11 bij de akte uitlating
tevens houdende akte vermeerdering van eis). Bovendien blijkt uit
correspondentie tussen de gemachtigde van [X] en de registeraccountant
(productie 11 bij de akte uitlating tevens houdende akte vermeerdering van eis)
dat de registeraccountant bij het bepalen van de gegevens onder meer gebruik
heeft gemaakt van afschriften van de aangiften inkomstenbelasting van [X] over
1998 en 2000 en een overzicht biljetten van een proces van de Belastingdienst
van deze afschriften.
3.6. De kantonrechter is van oordeel dat
[X], door ter onderbouwing van zijn betwisting van eigen schuld inkomens- en
vermogensgegevens in het geding te brengen en deze nader te onderbouwen, aan
zijn (verzwaarde) stelplicht heeft voldaan en aldus de stellingen van Dexia
voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Desalniettemin zou indien de door [X]
overgelegde gegevens in de berekening worden betrokken in dit geval nakoming
door Dexia van haar onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van
lease-overeenkomst I niet had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke
verwachting niet een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] werd gelegd.
Voor wat betreft lease-overeenkomst 2 heeft te gelden dat nakoming door Dexia
van haar onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van
lease-overeenkomst 2 had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke
verwachting wel een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] werd gelegd. In
navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat deze (na
verrekening van voordeel resterende) schade aan termijnen voor wat betreft
lease-overeenkomst 1 geheel en voor wat betreft leaseovereenkomst 2 in beginsel
1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te
blijven.
3.7. Voor de aan bovenbedoelde beoordeling
ten grondslag liggende berekening wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte
bijlage I. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof
dienaangaande in zijn arresten van 1 december 2009 heeft overwogen. De
kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking
genomen de zogenoemde "Nibud-basisnorm" (Y) en het door Nibud gehanteerde
basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de
gezinssamenstelling van [X] ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomsten (voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de
verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de
kantonrechter naar:
www, rechtspraak.
nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+cn+woonlastnormen.htm).
Respectievelijke restschulden
3.8. Ten aanzien van de respectievelijke
restschulden stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomsten
voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het
geleende geld werd belegd in effecten, dat [X] over het geleende bedrag rente
was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht
de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en
het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit
volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade
bestaande uit de respectievelijke restschulden in beginsel 1/3 deel daarvan
vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven.
3.9. De kantonrechter neemt hierbij in
overweging dat - anders dan [X] heeft gesteld - de restschuld uit hoofde van
lease-overeenkomst 1 op een bedrag van € 13.268,90 (€ 23.285,54 minus €
10.016,64) dient te worden gesteld omdat het moment van overname van de aandelen
doorslaggevend is. Op het moment van overname was het koersresultaat van de
aandelen € 10.016,64 en heeft [X] in totaal een bedrag van €23.285,54 voorde
aandelen betaald.
Algemeen
3.10. Van omstandigheden die meebrengen dat de
billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen
hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [X] aangevoerde omstandigheden
zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van Dexia
zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [X], reeds
verdisconteerd.
3.11. Onder verwijzing naar de in bijlage II
weergegeven berekeningen, brengt het voorgaande mee dat Dexia-na verrekening van
voordeel, zijnde het bedrag van € 1.832,95 aan ontvangen dividenden uit hoofde
van lease-overeenkomst I - aan schade dient te dragen € 10.907,39 wegens de
respectievelijke restschulden (€ 8.695,59 voor wat betreft leaseovereenkomst 1
plus € 2.211,80 voor wat betreft lease-overeenkomst 2), € 847,05 wegens
achterstallige termijnen van lease-overeenkomst 2 en voorts dat Dexia terzake
van voor haar rekening komende schade € 5.808,40 aan [X] dient terug te betalen
wegens betaalde termijnen met betrekking tot lease-overeenkomst 2.
3.12. Het bovenstaande brengt mee dat Dexia voor
wat betreft lease-overeenkomst 1 geen geleden schade hoeft te vergoeden wat
betreft betaalde termijnen en dat de restschuld van lease-overeenkomst 2, die
[X] niet heeft betaald, zijnde € 2.211,80, voor rekening van Dexia dient te
blijven. Derhalve dient Dexia een bedrag van in totaal € 15.351,04 (schade aan
restschuld van lease-overeenkomst I en aan termijnen en achterstallige termijnen
van lease-overeenkomst 2) aan [X] te betalen.
Wettelijke rente
3.13. Dexia is over de door haar te betalen
schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij
dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt
verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van
rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas
intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is
ontstaan. In dit geval kon pas op het moment van beëindiging van de
lease-overeenkomsten worden vastgesteld dat schade was geleden, zodat Dexia op
de dag van de eindafrekening van lease-overeenkomst 2, zijnde 6 oktober 2005,
respectievelijk de datum van overname van de aandelen van lease-overeenkomst 1,
zijnde 15 oktober 2003, in verzuim is geraakt en dus vanaf die data wettelijke
rente is verschuldigd.
Buitengerechtelijke kosten
3.14. De gevorderde buitengerechtelijke kosten
worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn
verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de
zaak. Dat [X] kosten heeft moeten maken om zijn inkomen en vermogen en
dergelijke vast te laten stellen, zoals hij stelt, doet hier niet aan af
aangezien het de eigen keuze van [X] is geweest voor het vaststellen van de
inkomens-en vermogensgegevens een registeraccountant in te schakelen. Voor zover
[X] vergoeding vordert van kosten voor het bij derden opvragen van bescheiden
behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de
proceskosten.
in reconventie
3.15. Nu Dexia bij conclusie van dupliek tevens
houdende intrekking eis in reconventie haar reconventionele vordering heeft
ingetrokken, ligt deze vordering thans voor afwijzing gereed.
in conventie en
in reconventie
BKR-registratie
3.16. Nu [X] ingevolge dit vonnis geen
betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering met betrekking
tot de BKR-registratie worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde
dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen Dexia aan
haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op veertien dagen
na betekening van dit vonnis.
Proceskosten
3.17. Gelet op de uitslag van de procedure dient
Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in
reconventie.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I.. veroordeelt Dexia aan [X] te
betalen een bedrag van € 15.351,04, te
vermeerderen met de wettelijke rente
over € 8.695,59 vanaf 15 oktober 2003 en over € 6.655,45 vanaf 6 oktober 2005,
tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia om binnen
veertien dagen na betekening van dit vonnis het
Bureau Kredietregistratie te
Tiei te berichten dat [X] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer
heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat Dexia niet aan
deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,-;
III. veroordeelt Dexia in de kosten van de
procedure aan de zijde van [X] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot
op:
voor verschuldigd
griffierecht €
208,00
voor het exploot van dagvaarding €
85,98
voor salaris van gemachtigde
€
750,00
totaal:
€ 1.043,98
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief
btw;
IV. verklaart dit vonnis tot zover
uitvoerbaar bij voorrad;
V. wijst het meer of anders
gevorderde af.
in reconventie
VI. wijst de vorderingen
af;
VII. veroordeelt Dexia in de kosten van de
procedure aan de zijde van [X] gevallen, tot aan deze uitspraak
begroot op €
150,00 voor salaris van gemachtigde;
VIII. verklaart dit vonnis wat betreft de
kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den Reek,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2010 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL