Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X],
wonende te
[woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie
nader te
noemen: [X],
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap Dexia Nederland
B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres
in reconventie,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. T.R. van
Ginkel.
De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt
uit:
- de dagvaarding van 7 december
2009, met producties;
- de conclusie van antwoord
tevens conclusie van eis in reconventie van Dexia, met
producties;
- het tussenvonnis van 24 maart 2010,
waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het
proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2010, met de daarin genoemde
stukken waaronder een nadere akte
na
tussenvonnis/akte vermeerdering van eis/conclusie van antwoord in reconventie
met producties;
- de antwoordakte tevens houdende
akte vermeerdering van eis van Dexia, met
producties;
- de antwoordakte van [X], met
producties.
1.2. Daarna is nader vonnis bepaald op
heden.
Gronden van de beslissing
2. De
feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
2.1. Dexia Bank Nederland N.V., de vennootschap
die aanvankelijk procespartij was, is na een fusie met haar aandeeihoudster
verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene
titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank
Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of
Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters
daaronder mede begrepen.
2.2. Tussen [X] en Dexia zijn in 2001 effecten
lease-overeenkomsten tot stand
gekomen met de contractnummers 23200---,
22600---,22600--- en 22600---, hierna te noemen: de
lease-overeenkomsten.
2.3. Voor de totstandkoming van deze
lease-overeenkomsten heeft [Y], de echtgenote van [X] (hierna: [Y]) geen
(schriftelijke) toestemming verleend.
2.4. Bij brief van 3 februari 2005 (hierna: de
vernietigingsbrief) heeft [Y] met een beroep op artikel i:S9 BW de
lease-overeenkomsten willen vernietigen.
2.5. De lease-overeenkomsten maakten onderdeel uit
van een door een tussenpersoon van Spaar Select B.V. opgesteld en op naam van
[X] en [Y] gesteld 'persoonlijk financieel plan' van 5 februari
2001.
3. De vorderingen in
conventie
3.1. [X] vordert - na vermeerdering van eis - dat
de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
1. Primair. Dexia veroordeelt tot terugbetaling aan [X]
van de som van € 57.809,87,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van
vernietiging tot aan de dag van betaling; Subsidiair. Dexia veroordeelt om [X]
de som van €54.916,-terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
de data waarop de betalingen door [X] zijn gedaan tot aan de dag der
voldoening;
2. Voorwaardelijk, voor het geval Dexia met betrekking tot [X]
een of meerdere coderingen aan de Stichting BKR heeft doorgegeven, Dexia
veroordeelt om binnen twee weken na het vonnis te bewerkstellingen dat de
registratie van [X].bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel (BKR) ongedaan
wordt gemaakt, zulks op straffe van een dwangsom;
3. Dexia veroordeelt om aan
[X] de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden, forfaitair
vast te stellen op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste
aanleg met een maximum van 15% van de hoofdsom, te vermeerderen met de BTW, of
althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
4.
Dexia veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. Aan deze vorderingen heeft [X] - samengevat
voor zover hier van belang - ten grondslag gelegd primair dat de
lease-overeenkomsten moeten worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel
7A: 1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW
en dus de toestemming van [Y] behoefden ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW.
Omdat deze (schriftelijke) toestemming ontbreekt zijn de leaseovereenkomsten
rechtsgeldig vernietigd. Dexia heeft dit aanvankelijk erkend, hetgeen blijkt uit
het feit dat [X] door Dexia een aanbod was gedaan. [X] is met dat aanbod evenwel
niet akkoord gegaan omdat in dat voorstel een redelijke bijdrage in de door
eiser gemaakte kosten voor juridische bijstand ontbrak. Subsidiair heeft [X]
zich op het standpunt gesteld dat Dexia op haar rustende bancaire zorgplichten
heeft geschonden.
3.3. Dexia voert gemotiveerd verweer tegen de
vorderingen. Voor zover relevant zal dat hiema aan de orde komen.
4. De vordering in
reconventie
4.1. Dexia vordert - na vermeerdering van eis -
dat de kantonrechter [X] veroordeelt tot voldoening aan Dexia van de openstaande
post van € 1.659,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag
vanaf 10 dagen na de eindafrekening, te weten vanaf 15 oktober 2006, tot aan de
dag der algehele voldoening, met veroordeling van [X] in de kosten van het
geding.
4.2. [X] voert gemotiveerd verweer tegen deze
vordering. Voor zover relevant zal dat verweer hierna aan de orde
komen.
5. Beoordeling In
conventie
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
5.1. Ingevolge de arresten van de Hoge Raad van 28
maart 2008, (LJN BC2837) en 9 juli 2010 (LJN BM3868) worden de
lease-overeenkomsten aangemerkt als huurkoop.
5.2. Dit betekent dat artikel I ;88 lid 1 onder d
BW op de lease-overeenkomsten van toepassing is, zodat [X] voor het aangaan van
de lease-overeenkomsten de toestemming van [Y] behoefde. Nu volgens artikel 7A:
1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende deze toestemming ook
schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam
van 1 maart 2007, LJN AZ9721, rov 2.12.3 en het reeds genoemde arrest van de
Hoge Raad van 28 maart 2008). Aangezien deze schriftelijke toestemming
ontbreekt, had [Y] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde
vernitigbaarheid.
5.3. Dexia beroept zich er op dat het
vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De kantonrechter stelt
voorop dat de verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht op
grond van artikel 3:52 lid I sub d BW driejaar is. De termijn vangt aan op het
moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt
met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische
kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en
Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer
[Y] bekend was met het bestaan van de lease-overeenkomsten.
5.4. Op Dexia rust de stelplicht en bewijslast ten
aanzien van het beroep op verjaring.
5.5. Ter onderbouwing van haar beroep op verjaring
en dus dat [Y] eerder dan drie jaar voordat Dexia de vernietigingsbrief ontving
op de hoogte was van de lease-overeenkomst, heeft Dexia het volgende gesteld:
(1) er was een grote som geld gemoeid met de lease-overeenkomsten; (2) [Y] mag
worden geacht in de fiscale jaaropgave te hebben gezien dat over de
lease-overeenkomsten betaalde rente als aftrekpost is opgevoerd; (3) vanaf 7
februari 2001 zijn er naar het huisadres van [X] en [Y] meerdere poststukken
verzonden met daarop het Bank Labouchere logo; (4) het persoonlijk financieel
plan (zie r.o. 2.5.) is tevens op naam van [Y] gesteld, zodat mag worden
aangenomen dat [Y] bij de advisering omtrent de lease-overeenkomsten betrokken
is geweest en derhalve vanaf het afsluiten daarvan op de hoogte was. Ook mag er
in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan worden dat de echtgenoot er
steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen als de onderhavige
doet, aldus Dexia.
5.6. Dexia heeft ten slotte aangevoerd dat
betalingen van de op grond van de lease-overeenkomsten verschuldigde bedragen
hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening die op naam van [X] en de
echtgenoot stond. Op diezelfde en/of-rekeningen is tevens 112 keer dividenden
uitbetaald. Daaruit volgt volgens Dexia dat [Y] op de hoogte was van de
lease-overeenkomsten, met ingang van de (oudste) ontvangstdatum van de
bankafschriften waarop die betalingen staan vermeld.
5.7. [X] heeft tegen deze stellingen van Dexia
naar de kantonrechter begrijpt het volgende ingebracht. [Y] had geen bemoeienis
met de financiële administratie van het gezin en nam geen kennis van de
bankafschriften van de en/of-rekeningen. [X] heeft een zeer oud huis dat
constant gerenoveerd moet worden. Eind 2000 was [X] dan ook van plan om
werkzaamheden uit te gaan voeren. [X] heeft dat toen met [Y] besproken waarbij
[Y] constateerde (of, voor zover de tekst van § 12 van de akte na tussenvonnis
op dit punt een verschrijving bevat: [X] en [Y] tezamen constateerden) dat de
kosten konden worden gefinancierd vanuit een verhoging van de hypothecaire
lening. Vervolgens werd [X] benaderd door Spaar Select en heeft [X], zonder [Y]
daarover in te lichten, het plan gewijzigd. [X] wilde [Y] met de
lease-overeenkomsten verrassen. [Y] heeft niets gemerkt van de contacten tussen
Spaar Select en [X]. De medewerker van Spaar Select had de (op het persoonlijk
financieel plan vermelde) naam van [Y] van [X] verkregen. [X] heeft [Y]
waarschijnlijk kort voor 12 april 2004 van de lease-overeenkomsten op de hoogte
gesteld, aangezien: (1) er vier maanden lagen tussen het moment waarop de
vernietigingsbrief werd verzonden en het moment waarop [X] zich bij Stichting
Eegalease had aangemeld en (2) [X] [Y] twee tot vier maanden voor de aanmelding
bij Stichting Eegalease van de lease-overeenkomsten had ingelicht. Dit was
enkele dagen na het zien van een programma op televisie - waarschijnlijk Tros
Radar - en enkele dagen voor de herdenkingsdag van de, op 12 april 2002
overleden, vader van [X]. Hoewel [X] niet kan uitsluiten dat er meer tijd heeft
gelegen tussen het moment waarop hij [Y] van de lease-overeenkomsten inlichtte
en het moment waarop hij zich bij de Stichting Eegalease aanmeldde, kan het in
ieder geval niet zo zijn dat [Y] eerder dan in april 2003 van de
lease-overeenkomsten op de hoogte kwam.
Dit omdat [X] en [Y] in het jaar
waarin [X] van de lease-overeenkomsten op de hoogte werd gesteld als een gevolg
van onenigheid ten gevolge van het feit dat [Y] van de lease-overeenkomsten op
de hoogte was gekomen, niet naar het graf van de op 12 april 2002 overleden
vader van [X] zijn geweest. [Y] heeft het persoonlijk financieel plan dus in
ieder geval niet voor april 2003 gezien.
5.8. Gezien de standpunten en de stukken passeert
de kantonrechter, onder intrekking van het ter comparitie aangenomen
bewijsvermoeden, het verweer van [X] dat [Y] niet reeds ten tijde van het
aangaan van de lease-overeenkomsten van de lease-overeenkomsten op de hoogte
was. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt. [X] heeft gesteld dat hij met
[Y] heeft overlegd over de wijze waarop een verbouwing aan hun woning zou moeten
worden bekostigd. Vervolgens is geconstateerd dat dit mogelijk was door de
hypotheek te verhogen. Dit nebben [X] en [Y] dus samen besproken. Dat [X] en [Y]
dergelijke financiële beslissingen en mogelijkheden bespreken verhoudt zich
zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet met de stelling van [X] dat [Y]
zich in het geheel niet met de financiën bemoeide. [X] heeft volgens eigen
zeggen het idee opgevat om [Y] te verrassen door met de besproken verhoging van
de hypotheek in plaats van verbouwingen leaseovereenkomsten te gaan bekostigen.
Deze door [X] gestelde verrassing staat naar het oordeel van de kantonrechter op
gespannen voet met het feit dat [X] en [Y] eerst hadden gesproken over de
verhoging van de hypotheek en de aanwending van die gelden ten behoeve van
verbouw ingskosten. Gelet op dit gesprek tussen [X] en [Y], moet [Y] zich toch
hebben afgevraagd of de hypotheek nou wel of niet verhoogd zou worden, temeer
omdat aangenomen mag worden dat de noodzakelijke verbouwingen door het aangaan
van de lease-overeenkomsten niet meer konden worden gefinancierd, hetgeen bij
[Y] toch moeilijk onopgemerkt kan zijn gebleven.
Onder de hierboven
geschetste omstandigheden heeft [X] door enkel te stellen dat hij besloot [Y] te
gaan verrassen, onvoldoende gemotiveerd dat [Y] al die jaren geen weet zou
hebben gehad van de aanzienlijke bedragen die met het aangaan de
leaseovereenkomsten gemoeid waren.
Bij dit oordeel laat de kantonrechter
meewegen dat de naam van [Y] niet alleen staat vermeld in het persoonlijk
financieel plan, maar eveneens op de nota van afrekening van de notaris, welke
omstandigheden op betrokkenheid van [Y] bij het aangaan en bekostigen van de
lease-overeenkomsten wijzen. Nu [X] onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat
[Y] niet van de lease-overeenkomsten af heeft geweten vanaf het aangaan daarvan,
is het vernietigingsberoep niet tijdig gedaan en wordt het beroep op artikel
1:88 BW verworpen.
Zorgplicht
5.9. Voor de maatstaven en beoordelingskaders met
betrekking tot het beroep op zorgplicht verwijst de kantonrechter naar de
arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH
2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981,
BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen
althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige
geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en
beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende
conclusies:
A. er is geen sprake van dwaling, misleidende
reclame en/of misbruik van omstandigheden;
B. Dexia heeft
haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en
daardoor onrechtmatig gehandeld;
C. [X] heeft schade
geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en
restschuld;
D. er is voldoende causaal verband aanwezig
tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
De
kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27
januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met
3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
5.10. In het onderhavige geval dient op de schade eerst
in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en
vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [X] wegens eigen schuld
als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit
gebeurt wordt hierna uiteengezet.
5.11. Ingevolge artikel 6:100 BW dient in mindering te
worden gebracht al het voordeel dat [X] ingevolge de lease-overeenkomsten heeft
genoten, zoals aan [X] betaalde of toekomende dividenden. Voor zover [X] een
batig saldo heeft behaald uit eerdere effectenlease-overeenkomsten die zijn
geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één jaar vóór het aangaan van de in de
onderhavige procedure betrokken lease-overeenkomsten, dient ook dit saldo in
mindering te worden gebracht. Het in mindering te brengen voordeel bedraagt in
totaal € 8.668.07. De kantonrechter zal dit voordeel in eerste instantie in
mindering brengen op de schade bestaande uit de verschuldigde rente en eventuele
periodieke aflossingen en vervolgens, voor zover dan nog een deel van het
voordeel resteert, op de restschuld. Dit ligt het meest voor de hand„ omdat deze
betalingsverplichtingen zich eerder hebben voorgedaan dan dat de restschuld zich
openbaarde.
5.12. Nadat het (eventuele) voordeel op de schade in
mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de
resterende door [X] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen
schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven. Daarbij
dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld.
Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis
van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden
overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van
beëindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de 'betaalde'
termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet
uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar
onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
Termijnen
5.13. In dit geval zou nakoming door Dexia van haar
onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de
lease-overeenkomsten had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke
verwachting wel een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] werd gelegd.
Voor wat betref drie van de vier lease-overeenkomsten zijn partijen het daar
over eens. Dexia heeft voor één van de lease-overeenkomsten (Euro-effect)
aangevoerd dat deze niet gezamenlijk met de andere overeenkomsten zou moeten
worden genomen in de lastbe reken ing omdat deze lease-overeenkomst eerder dan
de overige leaseovereenkomsten is aangegaan. De kantonrechter verwerpt dit
verweer van Dexia, nu het feit dat alle lease-overeenkomsten zijn aangegaan naar
aanleiding van het zogeheten 'persoonlijk financieel plan' dat is opgesteld door
de tussenpersoon, zodat niet meer dan redelijk is dat voor de
draagkrachtberekening alle overeenkomsten bij elkaar worden genomen. Overigens
is de kantonrechter van oordeel dat Dexia voor de gedragingen van de
tussenpersoon - anders dan zij heeft betoogd - aansprakelijk is. In navolging
van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat van de (na
verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit termijnen in beginsel
1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te
blijven.
Restschuld
5.14. Ten aanzien van de restschuld stelt de
kantonrechter voorop dat uit de leaseovereenkomsten voldoende duideHjk kenbaar
was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in
effecten, dat [X] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het
geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de
effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is
overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de
(na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld ook in
beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te
blijven.
Algemeen/overig
5.15. Van omstandigheden die meebrengen dat de
billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen
hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [X] aangevoerde omstandigheden
zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van Dexia
zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [X], reeds
verdisconteerd.
5.16. De kantonrechter verwerpt het beroep op de
opzegging van de overeenkomsten door [X], alleen al omdat [X] geen verweer heeft
gevoerd tegen het verweer daartegen van Dexia dat dit geen rechtsgeldige
opzegging betrof wegens het ontbreken van een toereikende
machtiging.
5.17. Onder verwijzing naar de in bijlagen weergegeven
berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia geen schade dient te dragen
wegens restschuld, € 3331,65 aan schade wegens achterstallige termijnen dient te
dragen en voorts dat Dexia ter zake van voor haar rekening komende schade €
30.487,72 aan [X] dient terug te betalen wegens betaalde termijnen, te
vermeerderen met € 1.870,99 wegens reeds betaalde restschuld. In totaal derhalve
€ 32.358,71.
Wettelijke rente
5.18. Dexia is over de door haar te betalen
schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij
dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt
verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van
rechtswege in ais zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas
intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is
ontstaan. In dit geval kon pas op het moment van beëindiging van de
lease-overeenkomsten worden vastgesteld dat schade was geleden, zodat Dexia
steeds op de dag van de eindafrekening in verzuim is geraakten dus vanaf die
datum wettelijke rente is verschuldigd.
Proceskosten
5.19. Gelet op de uitkomst van de procedure dient Dexia
te worden veroordeeld in de kosten van het geding. Voor de dagvaarding wordt 1
punt van het toepasselijke liquidatietarief voor salaris gemachtigde toegekend,
voor de comparitie en de ingediende aktes in totaal 2 punten.
Buitengerechtelijke kosten
5.20. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden
afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht
anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de
zaak.
in reconventie
5.21. Nu de lease-overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn
vernietigd of ontbonden zal [X] aan zijn daaruit voortkomende
betalingsverplichtingen dienen te voldoen voor zover deze méér bedragen dan de
schade welke volgens hetgeen in conventie is overwogen door Dexia moet worden
gedragen.
5.22. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de
in aanmerking te nemen schade ter zake van de maandtermijnen voor 1/3 deel voor
rekening van [X] komt. Dit betekent dat hij ook het in aanmerking te nemen
bedrag aan achterstallige termijnen op de eindafrekening voor 1/3 deel aan Dexia
verschuldigd is.
5.23. Ten aanzien van het resterende door Dexia
gevorderde bedrag geldt, zoals in conventie is overwogen, dat Dexia 2/3 deel van
de schade bestaande uit restschuld moet dragen. Dit betekent dat, na verrekening
van de door Dexia te dragen schade ais vastgesteld in conventie en na
vermindering met hetgeen reeds aan Dexia is voldaan door verrekening of
betaling, een en ander zoals berekend in de bijlagen» door [X] terzake van de
vordering in reconventie nog een bedrag van € 199,14 aan Dexia zal moeten worden
voldaan.
Wettelijke rente
5.24. [X] is over de per saldo door hem te betalen
schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag waarop de
betalingstermijn van de eindafrekening van de betreffende eindafrekening was
verstreken, zijnde 5 oktober 2006.
Proceskosten
5.25. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten
gezien de samenhang tussen het debat in conventie en in reconventie te
compenseren.
in conventie en in
reconventie
5.26. Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat [X] nog
betalingsverplichtingen jegens Dexia heeft, zal de vordering met betrekking tot
de BKR-registratie worden afgewezen.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt Dexia aan [X] te betalen een bedrag van €
32.358,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.397,51 vanaf 24
augustus 2006 en over €21.961,20 vanaf 5 oktober 2006, telkens tot aan de dag
der algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure
aan de zijde van [X] tot aan deze uitspraak begroot op:
voor verschuldigd
griffierecht €
208,00
voor het exploot van
dagvaarding € 85,98
Voor
salaris van
gemachtigde €
1.200,00
totaal:
€ 1.493,98
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief
btw;
IV. verklaart dit vonnis tot zover
uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde
af. in reconventie
VI. veroordeelt [X] om aan Dexia te betalen
een bedrag van € 199,14, te vermeerderen met de wettelijke rente
daarover
vanaf 15 oktober 2006 tot aan
de dag der algehele voldoening;
VII. compenseert de proceskosten;
VIII. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij
voorraad;
IX. wijst het meer of anders gevorderde
af.
Aldus gewezen door mr. F.W. Pieters, kantonrechter, en uitgesproken
ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2012 in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL