Het verdere verloop van de
procedure
In deze zaak is op 27 april 2007 een tussenvonnis
gewezen (hierna te noemen het tussenvonnis). Voor de inhoud van het
tussenvonnis, bij de inhoud waarvan de kantonrechter blijft, wordt daarnaar
verwezen.
Ter uitvoering van het tussenvonnis heeft op 1 juni 2007
een comparitie van partijen plaatsgevonden, Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Eisers sub 1 en 2 waren aanwezig met hun gemachtigde. Dexia is verschenen bij
........ en is bijgestaan door haar gemachtigde. [X c.s.] hebben vóór de zitting
een akte ten behoeve van de comparitie van partijen met producties aan de
kantonrechter en aan Dexia doen toekomen. Tijdens de comparitie van partijen
hebben [X c.s.] een akte uitlating beroep verjaring overgelegd en heeft Dexia
nog drie producties in het geding gebracht. Deze akten behoren tot de
gedingstukken.
Tijdens de comparitie van partijen is vonnis
bepaald.
Gronden van de beslissing
Beoordeling van de
vorderingen
1. De door parijen gesloten lease-overeenkomsten
worden op dezelfde wijze aangeduid als in het tussenvonnis onder 1.4
omschreven.
Verjaring beroep op art. 1:88/89 BW
2. Eisers sub 1 en 2 hebben niet weersproken dat
zij over en weer op de hoogte waren van het feit dat de ander de
lease-overeenkomst(en) sloot. Deze stelling van Dexia dient derhalve voor juist
worden gehouden.
3. De verjaringstermijn voor een beroep tot
vernietiging ex art. 1:89 BW is op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar. [X
c.s.] hebben betoogd dat deze termijn niet begint te lopen op het moment van het
sluiten van de lease-overeenkomst(en), maar op het moment dat degene aan wie de
bevoegdheid tot vernietiging toekomt de feiten kende en op grond daarvan de
vernietigingsgrond kon inroepen. De verjaringstermijn begon derhalve volgens [X
c.s.] pas te lopen op het moment dat eisers sub 1 en 2 op de hoogte waren van
het feit dat sprake was van overeenkomsten van huurkoop en/of koop op
afbetaling. Eisers sub 1 en 2 waren daarvan ten tijde van het sluiten van de
lease-overeenkomst(en) niet op de hoogte en konden dat ook niet zijn,
aldus
4. Dat standpunt van [X c.s.] wordt niet gevolgd.
De verjaringstermijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid
tot vernietiging toekomt bekend wordt met de desbetreffende lease-overeenkomst.
Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die
overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007,68 en LJN:AY8771).
5. De verjaringstermijn van de
lease-overeenkomsten 1,2 en 3 is derhalve op 8,19 respectievelijk 22 juni 2000
aangevangen. Het beroep tot vernietiging is gedaan bij brief d.d. 26 augustus
2004. Op dat moment was voornoemd beroep reeds verjaard.
6. Gelet op het voorgaande worden de vorderingen
onder II en III, voor zover de laatstgenoemde vordering betrekking heeft op
vernietiging op grond van art. 1:88 jo 1:89 BW,
afgewezen.
Dwaling
7. Ook het beroep van [X c.s.] op dwaling wordt
verworpen. De kantonrechter verwijst in dit verband in de eerste plaats naar
hetgeen in het tussenvonnis in rechtsoverweging 6.5.1. is overwogen. Daaraan
wordt toegevoegd dat eisers sub 1 en 2 uit de inhoud van de lease-overeenkomsten
en van de daarbij gevoegde Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease hebben kunnen
en moeten afleiden dat sprake was van renteverplichtingen voor de financiering
van ten behoeve van hen gekochte effecten, en van een verplichting tot het op
enig moment voldoen van het aankoopbedrag vermeerderd met rente en kosten. Bij
vragen daaromtrent had (ook) van eisers sub 1 en 2 enig nader onderzoek mogen
worden verwacht. Zij woonden ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomsten ongeveer zeven jaar in Nederland. Juist omdat eisers sub 1
en 2, naar zij gesteld hebben, ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomsten de Nederlandse taal niet voldoende beheersten hadden zij
zich beter moeten laten informeren. Daarnaast hadden zij ervoor moeten zorgen
dat zij wisten wat de tekst van de lease-overeenkomsten inhield. Ter comparitie
heeft eiser sub 1 verklaard dat hij in 2000 enkele bedrijven in voormalig
Joegoslavië had en dat toen bij die bedrijven ongeveer 25 werknemers in dienst
waren. Eiser sub I had tevens een onderneming in Nederland. Als zakenman
behoorde hij te weten dat hij zich goed moest laten informeren voordat hij een
overeenkomst aanging, temeer daar het hier gecompliceerde overeenkomsten betrof
met bepaalde risico's.
8. Gelet op het voorgaande worden de vorderingen
onder I en III, voor zover de laatstgenoemde vordering betrekking heeft op
vernietiging op grond van dwaling, afgewezen.
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht
Effectenverkeer (NR)
9. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia bij
het aanbieden van het onderhavige product gehouden was aan de in de NR
gecodificeerde zorgplicht. De NR vindt haar wettelijke basis in art. 11 van de
Wte 1995. Het verweer van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, omdat
de daarin neergelegde regels ook uit de zorgplicht volgen. Voor de motivering
van dit oordeel wordt verwezen naar rechtsoverweging 6.8.3. van het
tussenvonnis.
Nakoming zorgplicht
10. In rechtsoverweging 6.5.2. van het tussenvonnis is
reeds overwogen dat verwerping van het beroep op dwaling onverlet laat dat Dexia
tekort kan zijn geschoten in de nakoming van haar zorgplicht als zij de daaruit
voortvloeiende waarschuwingsplicht heeft geschonden. Naar het oordeel van de
kantonrechter is in het onderhavige geval sprake van een dergelijke schending.
De kantonrechter verwijst in dit verband in de eerste plaats naar hetgeen in het
tussenvonnis in rechtsoverweging(en) 6.9. ("Nakoming zorgplicht") is overwogen.
Gesteld noch gebleken is dat Dexia [X c.s.] de daar bedoelde informatie en
waarschuwing heeft gegeven en al evenmin dat Dexia anders dan bij het BKR
informatie over [X c.s.] heeft ingewonnen. De vordering onder IV is derhalve
toewijsbaar.
11. Dexia is aansprakelijk voor het door [X c.s.]
geleden nadeel. De kantonrechter verwijst in dit verband naar hetgeen in het
tussenvonnis in rechtsoverweging 6.5.2., laatste volzin, is overwogen. De in
aanmerking te nemen uitgaven en kosten alsmede de wijze van toerekening daarvan
aan partijen zijn in het tussenvonnis in rechtsoverweging 7.2.
vermeld.
12. Het nadeel uit lease-overeenkomst 1 bedraagt €
29.507,67. Bij de berekening hiervan is
uitgegaan van de volgende
bedragen:
- verschuldigde
maandtermijnen
€ 8.210,16
- restant
hoofdsom
€ 39.128,82
- verkoopopbrengst van de
effecten € 17.831,31
- ontvangen
dividenden €
0,00
13. Het nadeel uit lease-overeenkomst 2 bedraagt 6
30.157,62.Bij de berekening hiervan is
uitgegaan van de volgende
bedragen:
- verschuldigde
maandtermijnen €
8.218,80
- restant
hoofdsom
€ 39.171,24
- verkoopopbrengst van de effecten
€ 17.232,42
- ontvangen
dividenden
€ 0,00
14. Het nadeel uit lease-overeenkomst 3 bedraagt €
29.717,55 Bij de berekening hiervan is
uitgegaan van de volgende
bedragen:
- verschuldigde
maandtermijnen €
8.213,76
- restant
hoofdsom €
39.145,95
- verkoopopbrengst van de
effecten € 17.642,16
- ontvangen
dividenden
€ 0,00
15. Gelet op het bovenstaande bedraagt het totale nadeel
uit lease-overeenkomsten 1,2 en 3 € 89.382,84. Tijdens de comparitie hebben
partijen verklaard dat ter zake van de leaseovereenkomsten 1,2 en 3 in totaal
een bedrag ad € 18.886,96 door [X c.s.] aan Dexia is betaald.
16. In het tussenvonnis is in rechtsoverweging 7.10. de
door deze rechtbank gehanteerde categorie-indeling uiteengezet. Eisers sub 1 en
2 vallen niet in categorie 1. Zij voldoen niet aan de eis van een laag
opleidingsniveau, aangezien zij, zoals blijkt uit de akte ten behoeve van de
comparitie van partijen, beiden een academische opleiding hebben genoten. Voorts
is gebleken dat eisers sub 1 en 2 ten tijde van het aangaan van de
leaseovereenkomsten terug konden vallen op enig vermogen, nu hun levensstandaard
op dat moment hoger was dan uit de belastingaangifte over het jaar 2000 blijkt
en zij ook zelf ter comparitie hebben verklaard dat de maandtermijnen voor de
lease-overeenkomsten uit hun spaargeld werden betaald. Eisers sub 1 en 2 hebben
daarover geen nadere gegevens verstrekt. De kantonrechter merkt daarbij op dat
blijkens de door eisers sub 1 en 2 overgelegde gegevens alleen al de rentelasten
uit hoofde van de hypothecaire lening in verband met de eigen woning circa 60%
van het bruto maandinkomen bedroegen, waardoor voldoende aannemelijk is geworden
dat eisers sub 1 en 2 konden terugvallen op enig vermogen. Zij hebben bovendien
geen gegevens overgelegd van de ondernemingen in voormalig Joegoslavië en
Nederland. Het is daardoor niet bekend welke bedragen voor privé doeleinden uit
die ondernemingen werden onttrokken. Tenslotte heeft eiser sub 1 door zijn
beroepservaring ook ervaring met het sluiten van (gecompliceerde)
overeenkomsten.
17. Uit het bovenstaande volgt dat in het voor [X c.s.]
meest gunstige geval (indeling in categorie 2 met daarbinnen het hoogste
percentage ten laste van Dexia) Dexia 65% van het nadeel zou dienen te dragen.
Zelfs in dat geval zouden , uitgaande van bovenstaande gegevens, nog een bedrag
aan Dexia dienen te voldoen en komt aan hen dus geen vordering op Dexia toe.
Indeling van [X c.s.] in categorie 2,3 of 4 wordt dan ook achterwege
gelaten.
18. De kantonrechter wijst de vordering tot verwijzing
naar een schadestaatprocedure af, nu vastgesteld is dat er aan de zijde van [X
c.s.] geen schade is.
19. Bij dagvaarding hebben [X c.s.] vorderingen
ingesteld die betrekking hadden op de lease-overeenkomsten die op naam stonden
van de minderjarige kinderen (eisers 3 en 4). Dexia heeft daartegen verweer
gevoerd. In een later stadium van de procedure heeft zij zich om haar moverende
redenen neergelegd bij de gevolgen van de vernietiging van de
lease-overeenkomsten 4 en 5, onder gelijktijdige afstanddoening van haar rechten
uit hoofde van die overeenkomsten. Door in eerste instantie verweer te voeren en
later dat verweer prijs te geven heeft Dexia niet onrechtmatig gehandeld jegens
[X c.s.]. Voor een vergoeding van de daadwerkelijk ten behoeve van de
minderjarige kinderen gemaakte advocaatkosten is dan ook geen plaats. De
vorderingen onder VI en VII worden daarom afgewezen.
20. Nu het merendeel van de vorderingen van [X c.s.]
wordt afgewezen, worden zij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde
van Dexia.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat Dexia
toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens
eiser sub 1;
II. veroordeelt [X c.s.] in de proceskosten van
dit geding gevallen aan de zijde van Dexia en tot op heden begroot op € 900,00
aan salaris gemachtigde;
III. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij
voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde
af.
Aldus gewezen door mr. M.S.F. Voskens, kantonrechter, en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2007 in tegenwoordigheid
van de griffier.