vonnis
 
RECHTBANK AMSTERDAM
 
Sector Kanton
 
Locatie Amsterdam
 
rolnummer: DX 06-2743
Vonnis van: 18 juli 2007
F.no.: 444
 
Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
1. [X1]
2. [X2]

3. [X3]
4. [X4]
allen wonende te [woonplaats]
eisers,
tezamen nader te noemen [X c.s.]
gemachtigde:
 
tegen:
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
statutair gevestigd en mede kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: eerst mr. K. Frielink, daarna mr, G.P. Roth, thans mr. J.M.K.P. Cornegoor
 

Het verdere verloop van de procedure
 
In deze zaak is op 27 april 2007 een tussenvonnis gewezen (hierna te noemen het tussenvonnis). Voor de inhoud van het tussenvonnis, bij de inhoud waarvan de kantonrechter blijft, wordt daarnaar verwezen.
 
Ter uitvoering van het tussenvonnis heeft op 1 juni 2007 een comparitie van partijen plaatsgevonden, Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Eisers sub 1 en 2 waren aanwezig met hun gemachtigde. Dexia is verschenen bij ........ en is bijgestaan door haar gemachtigde. [X c.s.] hebben vóór de zitting een akte ten behoeve van de comparitie van partijen met producties aan de kantonrechter en aan Dexia doen toekomen. Tijdens de comparitie van partijen hebben [X c.s.] een akte uitlating beroep verjaring overgelegd en heeft Dexia nog drie producties in het geding gebracht. Deze akten behoren tot de gedingstukken.
 
Tijdens de comparitie van partijen is vonnis bepaald.
 
Gronden van de beslissing
Beoordeling van de vorderingen
 
1.  De door parijen gesloten lease-overeenkomsten worden op dezelfde wijze aangeduid als in het tussenvonnis onder 1.4 omschreven.
 
Verjaring beroep op art. 1:88/89 BW
 
2.  Eisers sub 1 en 2 hebben niet weersproken dat zij over en weer op de hoogte waren van het feit dat de ander de lease-overeenkomst(en) sloot. Deze stelling van Dexia dient derhalve voor juist worden gehouden.
 
3.  De verjaringstermijn voor een beroep tot vernietiging ex art. 1:89 BW is op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar. [X c.s.] hebben betoogd dat deze termijn niet begint te lopen op het moment van het sluiten van de lease-overeenkomst(en), maar op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt de feiten kende en op grond daarvan de vernietigingsgrond kon inroepen. De verjaringstermijn begon derhalve volgens [X c.s.] pas te lopen op het moment dat eisers sub 1 en 2 op de hoogte waren van het feit dat sprake was van overeenkomsten van huurkoop en/of koop op afbetaling. Eisers sub 1 en 2 waren daarvan ten tijde van het sluiten van de lease-overeenkomst(en) niet op de hoogte en konden dat ook niet zijn, aldus
 
4.  Dat standpunt van [X c.s.] wordt niet gevolgd. De verjaringstermijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de desbetreffende lease-overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007,68 en LJN:AY8771).
 
5.  De verjaringstermijn van de lease-overeenkomsten 1,2 en 3 is derhalve op 8,19 respectievelijk 22 juni 2000 aangevangen. Het beroep tot vernietiging is gedaan bij brief d.d. 26 augustus 2004. Op dat moment was voornoemd beroep reeds verjaard.
 
6.  Gelet op het voorgaande worden de vorderingen onder II en III, voor zover de laatstgenoemde vordering betrekking heeft op vernietiging op grond van art. 1:88 jo 1:89 BW, afgewezen.

Dwaling
 
7.  Ook het beroep van [X c.s.] op dwaling wordt verworpen. De kantonrechter verwijst in dit verband in de eerste plaats naar hetgeen in het tussenvonnis in rechtsoverweging 6.5.1. is overwogen. Daaraan wordt toegevoegd dat eisers sub 1 en 2 uit de inhoud van de lease-overeenkomsten en van de daarbij gevoegde Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease hebben kunnen en moeten afleiden dat sprake was van renteverplichtingen voor de financiering van ten behoeve van hen gekochte effecten, en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag vermeerderd met rente en kosten. Bij vragen daaromtrent had (ook) van eisers sub 1 en 2 enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Zij woonden ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten ongeveer zeven jaar in Nederland. Juist omdat eisers sub 1 en 2, naar zij gesteld hebben, ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten de Nederlandse taal niet voldoende beheersten hadden zij zich beter moeten laten informeren. Daarnaast hadden zij ervoor moeten zorgen dat zij wisten wat de tekst van de lease-overeenkomsten inhield. Ter comparitie heeft eiser sub 1 verklaard dat hij in 2000 enkele bedrijven in voormalig Joegoslavië had en dat toen bij die bedrijven ongeveer 25 werknemers in dienst waren. Eiser sub I had tevens een onderneming in Nederland. Als zakenman behoorde hij te weten dat hij zich goed moest laten informeren voordat hij een overeenkomst aanging, temeer daar het hier gecompliceerde overeenkomsten betrof met bepaalde risico's.
 
8.  Gelet op het voorgaande worden de vorderingen onder I en III, voor zover de laatstgenoemde vordering betrekking heeft op vernietiging op grond van dwaling, afgewezen.
 
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR)
 
9.  De kantonrechter is van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van het onderhavige product gehouden was aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht. De NR vindt haar wettelijke basis in art. 11 van de Wte 1995. Het verweer van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, omdat de daarin neergelegde regels ook uit de zorgplicht volgen. Voor de motivering van dit oordeel wordt verwezen naar rechtsoverweging 6.8.3. van het tussenvonnis.
 
Nakoming zorgplicht
 
10. In rechtsoverweging 6.5.2. van het tussenvonnis is reeds overwogen dat verwerping van het beroep op dwaling onverlet laat dat Dexia tekort kan zijn geschoten in de nakoming van haar zorgplicht als zij de daaruit voortvloeiende waarschuwingsplicht heeft geschonden. Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval sprake van een dergelijke schending. De kantonrechter verwijst in dit verband in de eerste plaats naar hetgeen in het tussenvonnis in rechtsoverweging(en) 6.9. ("Nakoming zorgplicht") is overwogen. Gesteld noch gebleken is dat Dexia [X c.s.] de daar bedoelde informatie en waarschuwing heeft gegeven en al evenmin dat Dexia anders dan bij het BKR informatie over [X c.s.] heeft ingewonnen. De vordering onder IV is derhalve toewijsbaar.
 
11. Dexia is aansprakelijk voor het door [X c.s.] geleden nadeel. De kantonrechter verwijst in dit verband naar hetgeen in het tussenvonnis in rechtsoverweging 6.5.2., laatste volzin, is overwogen. De in aanmerking te nemen uitgaven en kosten alsmede de wijze van toerekening daarvan aan partijen zijn in het tussenvonnis in rechtsoverweging 7.2. vermeld.
 
12. Het nadeel uit lease-overeenkomst 1 bedraagt € 29.507,67. Bij de berekening hiervan is
    uitgegaan van de volgende bedragen:
-   verschuldigde maandtermijnen           €  8.210,16
-   restant hoofdsom                           € 39.128,82
-   verkoopopbrengst van de effecten    € 17.831,31
-   ontvangen dividenden                     €         0,00
 
13. Het nadeel uit lease-overeenkomst 2 bedraagt 6 30.157,62.Bij de berekening hiervan is
     uitgegaan van de volgende bedragen:
-   verschuldigde maandtermijnen          €  8.218,80
-   restant hoofdsom                          € 39.171,24
-   verkoopopbrengst van de effecten    € 17.232,42
-   ontvangen dividenden                     €         0,00
 
14. Het nadeel uit lease-overeenkomst 3 bedraagt € 29.717,55 Bij de berekening hiervan is
     uitgegaan van de volgende bedragen:
-   verschuldigde maandtermijnen          €  8.213,76
-   restant hoofdsom                          € 39.145,95
-   verkoopopbrengst van de effecten    € 17.642,16
-   ontvangen dividenden                     €         0,00
 
15. Gelet op het bovenstaande bedraagt het totale nadeel uit lease-overeenkomsten 1,2 en 3 € 89.382,84. Tijdens de comparitie hebben partijen verklaard dat ter zake van de leaseovereenkomsten 1,2 en 3 in totaal een bedrag ad € 18.886,96 door [X c.s.] aan Dexia is betaald.
 
16. In het tussenvonnis is in rechtsoverweging 7.10. de door deze rechtbank gehanteerde categorie-indeling uiteengezet. Eisers sub 1 en 2 vallen niet in categorie 1. Zij voldoen niet aan de eis van een laag opleidingsniveau, aangezien zij, zoals blijkt uit de akte ten behoeve van de comparitie van partijen, beiden een academische opleiding hebben genoten. Voorts is gebleken dat eisers sub 1 en 2 ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten terug konden vallen op enig vermogen, nu hun levensstandaard op dat moment hoger was dan uit de belastingaangifte over het jaar 2000 blijkt en zij ook zelf ter comparitie hebben verklaard dat de maandtermijnen voor de lease-overeenkomsten uit hun spaargeld werden betaald. Eisers sub 1 en 2 hebben daarover geen nadere gegevens verstrekt. De kantonrechter merkt daarbij op dat blijkens de door eisers sub 1 en 2 overgelegde gegevens alleen al de rentelasten uit hoofde van de hypothecaire lening in verband met de eigen woning circa 60% van het bruto maandinkomen bedroegen, waardoor voldoende aannemelijk is geworden dat eisers sub 1 en 2 konden terugvallen op enig vermogen. Zij hebben bovendien geen gegevens overgelegd van de ondernemingen in voormalig Joegoslavië en Nederland. Het is daardoor niet bekend welke bedragen voor privé doeleinden uit die ondernemingen werden onttrokken. Tenslotte heeft eiser sub 1 door zijn beroepservaring ook ervaring met het sluiten van (gecompliceerde) overeenkomsten.
 
17. Uit het bovenstaande volgt dat in het voor [X c.s.] meest gunstige geval (indeling in categorie 2 met daarbinnen het hoogste percentage ten laste van Dexia) Dexia 65% van het nadeel zou dienen te dragen. Zelfs in dat geval zouden , uitgaande van bovenstaande gegevens, nog een bedrag aan Dexia dienen te voldoen en komt aan hen dus geen vordering op Dexia toe. Indeling van [X c.s.] in categorie 2,3 of 4 wordt dan ook achterwege gelaten.
 
18. De kantonrechter wijst de vordering tot verwijzing naar een schadestaatprocedure af, nu vastgesteld is dat er aan de zijde van [X c.s.] geen schade is.
 
19. Bij dagvaarding hebben [X c.s.] vorderingen ingesteld die betrekking hadden op de lease-overeenkomsten die op naam stonden van de minderjarige kinderen (eisers 3 en 4). Dexia heeft daartegen verweer gevoerd. In een later stadium van de procedure heeft zij zich om haar moverende redenen neergelegd bij de gevolgen van de vernietiging van de lease-overeenkomsten 4 en 5, onder gelijktijdige afstanddoening van haar rechten uit hoofde van die overeenkomsten. Door in eerste instantie verweer te voeren en later dat verweer prijs te geven heeft Dexia niet onrechtmatig gehandeld jegens [X c.s.]. Voor een vergoeding van de daadwerkelijk ten behoeve van de minderjarige kinderen gemaakte advocaatkosten is dan ook geen plaats. De vorderingen onder VI en VII worden daarom afgewezen.
 
20. Nu het merendeel van de vorderingen van [X c.s.] wordt afgewezen, worden zij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van Dexia.
 
BESLISSING
 
De kantonrechter:
 
I.   verklaart voor recht dat Dexia toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens eiser sub 1;
 
II.  veroordeelt [X c.s.] in de proceskosten van dit geding gevallen aan de zijde van Dexia en tot op heden begroot op € 900,00 aan salaris gemachtigde;
 
III. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
 
IV.  wijst het meer of anders gevorderde af.
 
Aldus gewezen door mr. M.S.F. Voskens, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.