Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

zaaknummer 106 .006.038/01
rolnummer 1936/06
28  februari 2008
 
GERECHTSHOF  TE  AMSTERDAM
 
ZEVENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
 
ARREST
 
in de zaak van:
 

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFAM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Bunnik,
APPELLANTE,
procureur:  mr. w. de Jong.
 
tegen
 
l. [X]
2. [Y]
beiden wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. A.E. Toenbreker
 

1.  Het geding in hoger beroep
 
De partijen worden hierna Defam en [X c.s.] genoemd.
 
Bij dagvaarding van 24 juli 2006 is Defam in hoger beroep gekomen
van een vonnis van de rechtbank te utrecht van 26 april 2006, in
deze zaak onder zaak-/rolnummer 196897/HA ZA 05-1304 gewezen
tussen [X c.s.] als eisers en Defam als gedaagde.
 
Defam heeft van grieven gediend en daarbij producties in het geding gebracht, (op een aantal punten) bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof - kort gezegd - het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vordering van [X c.s.] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X c.s.] in de kosten van beide instanties.
 
Daarop hebben [X c.s.] geantwoord, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Defam in de kosten van het hoger beroep.
 
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
 
2.  Grieven
 
Defam heeft zeventien grieven voorgesteld en toegelicht. Voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar de desbetreffende memorie.
 
3.  Feiten
 
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.5, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. over de juistheid van de aldus vastgestelde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
 
4.  Beoordeling
 
4.1 De zaak heeft betrekking op, kort gezegd, de rechten en verplichtingen van partijen in verband met een tussen hen in 1999 gesloten overeenkomst tot effectenlease. De memorie van grieven stelt, in drieënvijftig pagina's, dienaangaande kwesties aan de orde waarover dit hof, in ieder geval voor een belangrijk deel, reeds in eerdere uitspraken betrekking hebbende op effectenlease-overeenkomsten oordelen heeft gegeven. Hetzelfde geldt voor de overige tussen partijen gewisselde gedingstukken, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
 
4.2 De hierboven bedoelde eerdere uitspraken van het hof zijn alle bekend gemaakt op www.rechtspraak.nl en gepubliceerd in jurisprudentietijdschriften. Het hof wijst hierbij duidelijk-heidshalve op zijn beschikking van 25 januari 2007 naar aanleiding van het verzoek van Dexia en anderen tot verbindendverklaring van de overeenkomst tot collectieve afwikkeling van massaschade strekkende tot uitvoering van de zogeheten "Duisen-berg-regeling" (onder andere gepubliceerd in NJ 2007, 427) en zijn arresten in de zaken Dexia/Van Tuijl (arrest van 1 maart 2007, gepubliceerd in JOR 2007, 98), Breedijk & Biesenbeek en Dexia/jungblut (1 maart 2007, JOR 2007, 97), Levob/Bolle (24 mei 2007, NJF 2007, 323) en Aegon/van den Ham (16 augustus 2007, JOR 2007, 244). Het hof vertrouwt partijen en hun raadslieden bekend met de genoemde beschikking en arresten, die voor zover daarin algemeen verwoorde en toepasbare oordelen zijn opgenomen, ook in andere zaken voor dit hof richtinggevend zijn (behoudens in het geval van andersluidende oordelen van een hogere rechter).
 
4.3 In de thans voorliggende zaak zal daarom uitgangspunt zijn dat op Defam, als professionele financiële dienstverlener, tegenover [X c.s.] een bijzondere zorgplicht heeft gerust, die in ieder geval een verplichting heeft meegebracht om laatstgenoemden vóór het aangaan van de effectenlease-overeenkomst uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor het risico dat hun na ommekomst van tijd, bij beëindiging van de overeenkomst, een schuld zou resten indien de verkoopopbrengst van de geleasde effecten ontoereikend zou zijn voor de terugbetaling van het door Defam verstrekte krediet. Voor zover Defam zich bij de uitvoering van de zojuist bedoelde verplichting heeft verlaten op de tussenpersoon door de bemiddeling van wie de overeenkomst is tot stand gekomen, dan wel erop heeft vertrouwd dat deze die verplichting zou nakomen, is zij op grond van artikel 6:76 Burgerlijk Wetboek voor de gedragingen van de tussenpersoon aansprakelijk op gelijke wijze als voor eigen gedragingen. Het hof stelt vast dat in de akte waarin de effectenlease-overeenkomst ligt besloten, geen uitdrukkelijke en in niet mis te verstane bewoordingen gestelde waarschuwing voor het risico van een "restschuld" valt te lezen, dat een zodanige waarschuwing evenmin valt te lezen in de brochure die Defam als productie 2 bij de conclusie van antwoord heeft overgelegd en dat hiervan ook anderszins niet is gebleken.
 
4.4 Het hof stelt voorts vast dat indien ervan moet worden uitgegaan dat Defam uitsluitend is tekortgeschoten in haar plicht tot waarschuwing voor het risico van een "restschuld", hetgeen het  geval  is  als  Defam  zich  vóór  het  aangaan  van  de ƒ effectenlease-overeenkomst afdoende in de financiële positie van [X c.s.] heeft verdiept zoals zij heeft aangevoerd, het
vonnis waarvan beroep in ieder geval op één punt niet verenigbaar is met de onder 4.2 bedoelde eerdere oordelen van het hof. in dat geval namelijk volgt uit die eerdere oordelen dat geen grond | bestaat voor het aannemen van een verplichting van de betrokken financiële  instelling tot vergoeding van de rente die de betrokken  leasebeleggers  gedurende  de  looptijd  van  de  effectenlease-overeenkomst aan die instelling hadden betaald, hetzij omdat schade in de vorm van betaalde rente - in aanmerking genomen dat de beleggers redelijkerwijs hadden moeten begrijpen  dat zij een lening aangingen waarover zij rente waren verschuldigd - niet in een zodanig verband staat met de tekortkoming van de financiële instelling in de nakoming van haar bijzondere
zorgplicht dat zij als een gevolg van die tekortkoming heeft te gelden, hetzij omdat de betaalde rente op grond van artikel 6:101, eerste lid. Burgerlijk Wetboek voor rekening van de beleggers dient te blijven. Het hof acht geen gronden aanwezig om in de thans voorliggende zaak anders te oordelen.
 
4.5 In het bovenstaande vindt het hof aanleiding om thans ambtshalve, op de voet van artikel 87, eerste lid, wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een verschijning van partijen ter terechtzitting te bevelen teneinde een schikking te beproeven. Daartoe strekt de hierna te geven beslissing. ledere verdere beslissing zal worden aangehouden.
 
5.  Beslissing
 
Het hof:
 
bepaalt dat partijen (Defam deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die bevoegd is haar te binden en [X c.s.] in persoon), vergezeld van hun raadslieden, dienen te verschijnen op een zitting van dit hof (uitsluitend) voor het onder 4.5 vermelde doel;
 
bepaalt dat deze zitting zal plaatsvinden ten overstaan van mr. M.P. van Achterberg, raadsheer in dit hof, die hiertoe tot raadsheer-commissaris wordt benoemd, in een van de zalen van het Paleis van Justitie, Prinsengracht 436 te Amsterdam, op 7 april 2008 te 9.30 uur;
 
bepaalt dat de partij die op bovengenoemd tijdstip verhinderd is te verschijnen hiervan tot drie weken na de datum van dit arrest schriftelijk mededeling kan doen aan het enquêtebureau van de griffie van het hof, onder gelijktijdige opgave van de verhinder-data van beide partijen in de maanden april, mei en juni 2008, in welk geval met inachtneming van die verhinderdata een nieuw tijdstip voor de zitting zal worden vastgesteld;
 

houdt iedere verdere beslissing aan.
 
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, M.P. van Achterberg en P.C. Romer en in het openbaar uitgesproken op donderdag 28 februari 2008 door de rolraadsheer.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL