Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

15 juli 2008
zesde civiele kamer
zaaknummer 104.000.609
 

GERECHTSHOF     TE     ARNHEM
 
Arrest
 
in  de zaak van:
 
[X],
 
wonende te [woonplaats],
 
appellant
 
procureur mr. AO.C.A. van Schravendijk,
 
tegen
 
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
 
gevestigd te Amsterdam,
 
geïntimeerde,
 
procureur mr. A.T. Bolt.
 
 
 
1          Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
 
1.1       Voor het verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar de rolbeschikkingen van 11 april 2006 an 11 juli 2006 en hei tussenarrest van 1 april 2008.
 
1.2      Het hof heeft bij rol beschikking van 20 mei 2008 het verzoek van partijen, gedaan bij brief van 25 april 2008 van mr. J.M.K.P. Comegoor, advocaat van Dexia, om verlof te verlenen voor het instellen van beroep in cassatie tegen het tussenarrest afgewezen.
 
1.3      Vervolgens heeft [X] op 17 juni 2008 een akte genomen.
 
1.4      Ten slotte hebben partijen wederom hun stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest
 
2         De motivering van de beslissing in hoger beroep
 
2.1       Blijkens voomoemd tussenanest moet nog beslist worden over de vordering genoemd in rechtsoverweging 1.2 onder D) van het tussenarrest.
 
2.2       [X] heeft gesteld dat hij geen schuld heeft aan Dexia en dat derhalve zijn BKR-reglstratie ongegrond is. Hij heeft gevorderd, zakelijk weergegeven, Dexia te gebieden aan de Stichting Buro Kredietregistratie (BKR) schriftelijk te melden dat geen betalingsachterstanden bestaan op basis van genoemde overeenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In voornoemd tussenarrest heeft het hof onder 3."/5 overwogen dat [X] in de gelegenheid zal worden gesteld zich bij akte uit te laten omtrent de stelling van Dexia dat zij op 27 september 2004 reeds aan het BKR heeft gemeld dat er geen achterstanden meer waren.
 
2.3   In de akte van 17 juni 2008 heeft [X] erkend dat Dexia op 27 september 2004 aan het BKR heeft gemeld dat geen betalingsachterstanden bestaan op basis van de overeenkomst.
 
2.4      De vordering genoemd in rechtsoverweging 1.2 onder D) in het tussenarrest van 1 april 2008. strekkende tot een gebod schriftelijk aan het BKR te melden dat geen betalingsachterstanden op basis van de overeenkomst bestaan, zal derhalve worden afgewezen.
 
De beslissing
 
Het hof, recht doende in hoger beroep:
 
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zwolle, sector kanton, locatie Lelystad] van 11 augustus 2004 voor zover [X] daarbij in conventie is veroordeeld tot betaling van een geldsom, bekrachtigt dit vonnis voor het overige en
 
opnieuw recht doende:
 
veroordeelt [X} om aan Dexia 20% van de restschuld (zijnde € 1.703,37) te voldoen. derhalve een bedrag van € 340.61, te vermeerderen met de contractuele rente over 20% van € 1.431,07 (zijnde € 286.21) van 18 oktober 2003 tot de dag der voldoening;
 
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
 
wijst het meer of anders gevorderde af.
 

Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Makkink. R.A. van der Pol en W. Duitemeijer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2003.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL