Datum verzending:
Dossiernummer : BAN03-1131
Referentie : ES
 

BINDEND ADVIES
van de Geschillencommissie Bankzaken
 
in het geschil tussen:
 
, wonende te
(verder te noemen: de consument)
 

en
 

, gevestigd te
(verder te noemen: de bank).
 

Behandeling van het geschil
 
Partijen zijn overeengekomen dit geschil, binnen de door het reglement van de
Geschillencommissie Bankzaken(hierna te noemen: de Commissie) gestelde grenzen, bij wege
van bindend advies door de Commissiete laten beslechten.
 
De Commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
 
De Commissie heeft het geschil behandeld ter zitting van 28 september 2004 te Utrecht.
 
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen teneinde mondeling te
worden gehoord.
 
Beide partijen zijn op de zitting verschenen en hebben aldaar hun standpunten nader
toegelicht.
 
De bank werd vertegenwoordigd door
 
De consument werd op de zitting bijgestaan door
 

Onderwerp van het geschil
 
Het verstrekken van persoonsgegevens.
 
Standpunt van de consument
 
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
 
Op 14 december 2000 heeft de consument een effectenlease-overeenkomst gesloten met de
rechtsvoorganger van de bank. Op 9 april 2002 heeft de echtgenote van de consument per email
de overeenkomst buiten rechte vernietigd op grond van de gezinsbeschermende
bepalingen van artikel 1:88 en 1: 89 BW. Deze vernietiging is door de consument en de bank
niet in rechte betwist waardoor met terugwerkende kracht geen sprake meer is van een
overeenkomst tussen de consument en de bank. Op 22 april 2004 heeft de consument de bank
gedagvaard aangaande de gebreken in de totstandkoming van de overeenkomst.
 
Uit een brief van 10 september 2003 van een handelsinformatiebureau heeft de consument
opgemaakt dat iemand zonder zijn toestemming onderzoek naar zijn persoon had laten
verrichten. Nadat de consument telefonisch contact met deze onderneming had opgenomen
vernam hij dat het de bank betrof. Dat was een van de redenen waarom de consument op 30
september 2003 aan de bank heeft verzocht om kennis te nemen van de gegevens die de bank
over hem verwerkt heeft. Het overzicht dat de consument op 21 oktober 2003 van de bank
ontving was niet volledig. Gelet hierop heeft hij de bank op 27 oktober 2003 verzocht zijn
oorspronkelijke verzoek alsnog in te willigen. Dit verzoek heeft de bank op 6 november 2003
opnieuw ongemotiveerd afgewezen. Vervolgens heeft de consument zich gewend tot de
Commissie.
 
Eerst nadat de consument zijn geschil heeft voorgelegd aan de Commissie formuleert de bank
de weigeringsgronden. Volgens de consument had de bank deze weigeringsgronden reeds bij
afwijzing van zijn verzoek dienen te verstrekken. Volgens de consument hebben deze
weigeringsgronden geen rol gespeeld bij de afwijzing van het verzoek. Daarbij weerspreekt de
consument dat sprake is van een situatie die de desbetreffende weigeringsgronden
rechtvaardigen.
 
De bank beroept zich op misbruik van recht, artikel 3:13 BW. De bank stelt ten onrechte dat de
consument met zijn verzoek om kennisneming van zijn gegevens het oogmerk heeft zijn
vordering tot vernietiging van de overeenkomst te onderbouwen. Het recht op kennisneming is
er ondermeer om de consument de mogelijkheid te geven vermeend onrecht te achterhalen en
ter toetsing voor te leggen aan de rechter. Dit recht kan volgens de Hoge Raad zonder meer
worden ingeroepen in het kader van een beoogde(of reeds aanhangig gemaakte)procedure.
Volgens uitspraken van de Hoge Raad en de Registratiekamer hoeft de consument geen doel of
reden voor zijn verzoek aan te geven. De reden dat de consument zijn verzoek heeft gedaan, is
gelegen in het feit dat de consument onvolkomenheden in de verwerking vermoedt. Openheid
van het dossier zou duidelijkheid kunnen verschaffen omtrent hetgeen echt is gebeurd, op
welke wijze en waarom. Daarbij heeft de consument uit het verstrekte beknopte overzicht
opgemaakt dat er gegevens zijn verwerkt die de bank heeft achtergehouden. De consument
vraagt zich af waarom de bank dit heeft gedaan. Volgens de consument is gebleken dat de
bank uiterst onzorgvuldig omgaat met zijn dossier. Daarover maakt hij zich ernstig zorgen.
Onzorgvuldig handelen door de bank kan hem schade berokkenen waartegen de consument de
kans wil krijgen op te treden. Het valt niet uit te sluiten dat de consument juridische stappen
zal nemen tegen de bank indien de verwerking daartoe aanleiding geeft. Die beoordeling kan
hij pas maken na kennisgeving. Gelet op het voorgaande mist het argument dat de bank
kennisneming mocht weigeren omdat de consument zijn verzoek zou doen met het oogmerk
een vordering te onderbouwen, doel.
 
Volgens de bank deed de consument zijn verzoek met geen ander doel dan het pesten en op
kosten jagen van de bank. Daarmee zou hij misbruik van recht maken. De bank verwijst
hiervoor naar een nieuwsbrief van een vereniging Payback waarin melding wordt gemaakt van
een actie begin december 2003. Reeds op 30 september 2003 verzocht de consument de bank
om kennisneming, zodat een actie 11 weken later hem niet kan worden tegengeworpen.
Daarnaast stelt de bank dat kwade motieven van de consument zouden blijken uit het feit dat
zijn gemachtigde op 23 september 2003 een modelbrief voor kennisneming heeft gepubliceerd
op een forum op internet. Daarmee impliceert de bank dat de motieven van de gemachtigde
verkeerd zouden zijn, hetgeen de consument niet kan worden verweten.
 
Ten slotte stelt de bank dat sprake is van misbruik van recht omdat het verzoek van de
consument te standaard zou zijn. Echter zoals reeds is aangegeven behoefde de consument
niet in te gaan op de reden van zijn verzoek.
 
Naast misbruik van recht beroept de bank zich op de weigeringsgrond van artikel 43 sub e
Wbp: bescherming van rechten en vrijheden van de bank als verantwoordelijke zelf. Deze
weigeringsgrond is volgens de consument niet absoluut en dient restrictief te worden uitgelegd.
Alleen in zeldzame gevallen, indien een zware belangenafweging dit rechtvaardigt, mag het
recht op kennisneming buiten toepassing blijven. Indien sprake is van misbruik van recht kan
sprake zijn van zo'n zeldzaam geval. Echter gelet op het voorgaande is in dit geval geen sprake
van misbruik van recht. Ten aanzien van een beroep op deze weigeringsgrond rust op de bank
een zware bewijslast. In haar verweerschrift levert de bank geen bewijs van de gestelde
frustratie van de bedrijfsvoering. De bank dient overigens rekening te houden met het feit dat
degene wiens gegevens worden verwerkt rechten heeft. Indien degene zijn rechten inroept zal
dit kosten en tijd in beslag nemen. Volgens de consument prevaleert in dit geval zijn belang bij
kennisneming om zo tot mogelijk noodzakelijke correctie te komen en eventuele schade te
verhalen boven het belang van de bank.
 
Het door de bank uiteindelijk verstrekte overzicht voldoet niet aan hetgeen de consument heeft
gevraagd. Zo geeft de verstrekte samenvatting slechts in zijn algemeenheid weer hoe de bank
gewoonlijk gegevens verkrijgt. Wat de herkomst van de verwerkte gegevens is wordt niet
vermeld. De bank stelt zich op het standpunt dat zij de herkomst van de gegevens niet hoeft te
vermelden. Volgens de consument is dat standpunt onjuist. Daarbij baseert de consument zich
op de memorie van toelichting bij de Wbp. Daarnaast is in het overzicht niet weergegeven of en
zo ja wanneer de bank gegevens van de consument aan derden heeft verstrekt en met welk
doel. De bank heeft verklaard zich uitdrukkelijk te hebben verdiept in de financiële positie van
de consument, echter hiervan is in het overzicht niets terug te vinden.
De consument heeft verzocht om een afschrift van zijn volledige cliëntendossier. De bank stelt
dat het verstrekken van een afschrift niet nodig is, hetgeen door de consument wordt betwist
met verwijzing naar de wetsgeschiedenisen rechtspraak.
 
De consument verzoekt de Commissie de bank te verplichten aan hem te verstrekken:
   -    een volledig afschrift van het papieren dossier;
   -    een uitdraai van het digitale dossier;
   -    kopieën van bandopnamen van de gevoerde telefoongesprekken;
   -    gegevens omtrent de herkomst van verwerkingen;
   -    gegevens omtrent de eventuele vestrekking aan derden en het doel van die verstrekking.
 
Daarnaast vordert de consument vergoeding van het door hem betaalde klachtengeld.
 
 
Standpunt van de bank
 
Het standpunt van de bank luidt in hoofdzaak als volgt.
 
De consument stelt dat hij op 22 april 2004 een dagvaarding aan de bank heeft doen uitgaan.
Het betreft hier een dagvaarding die door 70 eisers is betekend aan de bank, waaronder de
consument en zijn echtgenote. In de dagvaarding wordt door een deel van de eisers, diegenen
die een effectenlease overeenkomst met de bank zijn aangegaan, vernietiging gevorderd van
deze overeenkomst op grond van oneigenlijke dwaling en subsidiair op grond van dwaling.
Meer subsidiair beroepen de eisers zich op contractuele aansprakelijkheid van de bank wegens
beweerdelijke schending van de op haar rustende zorgplicht. Daarnaast doen zij een beroep op
misleidende reclame, althans onrechtmatig handelen door beweerdelijke schending van de
buitencontractuele zorgplicht. Door de eega's van de effectenleasebeleggers, waaronder die
van de consument, wordt een beroep gedaan op artikel 1:88 sub d BW.
 
Primair is de bank van mening dat de consument niet-ontvankelijk is in zijn vordering, nu hij
tegen de bank een geschil bij de burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt. In dit geding
dient de rechter te oordelen over de rechtsvraag of de overeenkomst van de consument is
vernietigd of niet. De vordering in de onderhavige procedure hangt volgens de bank zo nauw
samen met deze rechtsvraag, dat de consument volgens de bank niet-ontvankelijk is.
 
Subsidiair verzoekt de bank de behandeling van de klacht van de consument aan te houden
totdat de bevoegde rechter een in kracht van gewijsde gegaan vonnis heeft gewezen. De vraag
of de grondslag voor de verwerking is komen te vervallen hangt af van het oordeel van de
rechter over de vraag of de effectenlease-overeenkomst van de consument rechtsgeldig is
vernietigd.
 
Mocht de Commissie de klacht van de consument ontvankelijk verklaren, dan voert de bank
inhoudelijk het volgende aan.
 
De bank ziet zich geconfronteerd met een groot aantal inzageverzoeken op grond van artikel 35
WBP. De bank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verzoeken in de meeste gevallen
en ook in het geval van de consument, zijn gedaan met geen ander doel dan de bank op kosten
jagen en haar aldus te schaden. Dit blijkt onder andere uit de nieuwsbrief van de vereniging
Payback van 15 december 2003. Door op collectieve wijze inzageverzoekente doen en deze
vlak voor Sinterklaas bij de bank te laten binnenkomen, wil men een "cadeautje" uitdelen. Het
doel dat de consument met zijn verzoek om inzage nastreeft is niet gelegen in de belangen die
de Wbp beoogt te beschermen maar is gerelateerd aan zijn belang om zijn vordering tot
vernietiging van zijn effectenlease-overeenkomst te onderbouwen.
 
Primair is de bank daarom van mening dat zij reeds op grond van het bepaalde in art. 43 sub e
WBP niet gehouden is gehoor te gegeven aan het informatieverzoek van de consument op de
wijze zoals hij dat voorstaat. Hoewel zijn inzageverzoek is gedaan voordat de vereniging
Payback haar oproep deed, kan gezien het conflictvan de consument met de bank worden
gesteld dat het doel van zijn inzageverzoek is om de bank tot last te zijn en op kosten te jagen.
Dit wordt nog eens benadrukt door het feit dat de gemachtigde van de consument de auteur is
van het sjabloon-inzageverzoek zoals dat is gepubliceerd op het forum van een website. De
bank ontvangt zeer veel inzageverzoeken die op dit sjabloon zijn gebaseerd. De honorering van
het verzoek van de consument, en van vergelijkbare verzoeken, vormt voor de bank een
onevenredige inspanning en de daaraan verbonden administratieve lasten zijn voor de bank
dermate hoog dat in redelijkheid niet van haar kan worden verwacht dat zij aan deze verzoeken
tegemoet komt, temeer niet nu uit het volstrekte standaardkarakter van dit verzoek en
daarmee vergelijkbare verzoeken kan worden afgeleid dat deze informatieverzoeken met geen
ander doel worden gedaan dan om de bank te schaden, en aldus misbruikvan recht vormen.
Hieraan behoeft de bank niet mee te werken. Doorhet grote aantal verzoeken wordt de
bedrijfsvoeringvan de bank gefrustreerd. In dit geval is de bank daarom van mening dat haar
belang bij het uitoefenen van haar bedrijf prevaleert boven het inzagerecht van haar cliënten.
 
Subsidiair zal hieronder puntsgewijs worden ingegaan op de verwijten die de consument maakt
in zijn klaagschrift.
(i)  De bank weigert gehoor te geven aan het verzoek om kennisneming van alle over de
consument verwerkte persoonsgegevens. Volgens de consument is een onduidelijk een
absoluut onvolledige opsomming van verwerkingen verstrekt en is er geen afschrift van de
stukken verstrekt.
(ii) Dexia heeft de consument nietverwezen naar Uw Commissie, maar naar een
onbevoegde instantie, te weten de Klachtencommissie van het Dutch Securities Institute.
 
De bank is van mening dat de klacht onder (i) ongegrond is. Door het door de bank op 21
oktober 2003 opgestuurde overzicht, heeft de bank op marktconforme wijze voldaan aan zijn
verzoek om inzage. Op grond van art. 35 lid2 WBP is de bank verplicht om - kortgezegd- de
consument een volledig overzicht te verschaffen van de door de bank verwerkte
persoonsgegevens die op hem betrekking hebben. De vraag is of onder het begrip 'volledig
overzicht' ook een afschrift of kopie van een dossier moet worden begrepen.
 
Bij de beantwoording van de vraag wat moet worden verstaan onder een "volledigoverzicht",
moet de Europese Richtlijn, hierna "de Richtlijn", worden betrokken waarop de WBP is
gebaseerd,' de tekst van de wet en de daarbij behorende toelichting alsmede Gedragscode
Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen, hierna "de Gedragscode". Ten aanzien
van de Gedragscode is immers door het College Bescherming Persoonsgegevens, hierna "CBP",
op 27 januari 2003 verklaard dat de Gedragscode, gelet op de bijzondere kenmerken van de
financiële sector, een juiste uitwerking vormt van de WBP en andere wettelijke bepalingen
betreffende de verwerking van persoonsgegevens.
 
Uit de Richtlijn blijkt niet dat van de vastgelegde persoonsgegevens een afschrift/kopie moet
worden verstrekt. De tekst van art. 35 lid2 WBP biedt ook geen aanknopingspunten voor de
opvatting dat een verzoek om inzage op grond van dit artikel betekent dat een afschrift/kopie
van de vastgelegde gegevens moet worden verstrekt. Het artikellid spreekt immers slechts over
een "volledigoverzicht"van de verwerkte persoonsgegevens. Ook de Memorie van Toelichting
bij art. 35 lid 2 WBP blijkt niet dat onder "volledig overzicht" een afschrift/kopie dient te worden
verstaan. In de toelichting bij de Gedragscode wordt niet nader geconcretiseerd wat moet
worden verstaan onder een "overzicht". Er wordt slechts opgemerkt dat het recht kennis te
nemen van de eigen gegevens een algemeen erkend recht is dat slechts in uitzonderingsituaties
vervalt. Hoe deze kennisname in concreto dient te geschieden valt echter niet op te maken uit
de toelichting bij de Gedragscode. Ook dient te worden opgemerkt dat de Gedragscode niet de
eis stelt van een "volledig overzicht", maar slechts verlangt dat een betrokkene schriftelijk "een
overzicht" kan vragen. Op grond van de Gedragscode is de bank dus niet verplicht een volledig
overzicht te verstrekken van de vastgelegde persoonsgegevens aan haar cliënten. Onder "een
overzicht" kan moeilijk een kopie/afschrift van het gehele dossier van de consument worden
verstaan. Uit de "Handleiding voor verwerkers van persoonsgegevens, Wet Bescherming
Persoonsgegevens" blijkt niet dat door de verwerker van de persoonsgegevens een
afschrift/kopie of een uitdraai moet worden verstrekt als een verzoek om inzage wordt gedaan.
Ook de betekenis die aan het woord "overzicht" in het spraakgebruik wordt toegekend wijst er
niet op dat dit ziet op een afschrift/kopie. Zo wordt in Van Dale het begrip "overzicht" als volgt
omschreven: "beknopt verhaal, korte opgave syn. samenvatting".
 
Naar de mening van de bank hoeft geen afschrift/kopie van de vastgelegde persoonsgegevens
aan de consument te worden verstuurd om hem een volledig overzicht te bieden van de door
de bank vastgelegde persoonsgegevens. Uit het door de bank verstuurde overzicht blijkt welke
gegevens over de consument zijn vastgelegd. Aangenomen mag worden dat de consument
bekend zal zijn met de vastgelegde gegevens. Zo zal hij bekend zijn met de effectenleaseovereenkomst
die door hem is ondertekend, zal hij bekend zijn met de tussen hem en de bank
gevoerde correspondentie, zal de consument bekend zijn met de transacties die de bank heeft
uitgevoerd in het kader van zijn effectenlease-overeenkomsten zal hij bekend zijn met de
telefoongesprekken die door hem met de bank zijn gevoerd. De bank ziet, gezien de
wetenschap van de consument ten aanzien van de hierboven genoemde stukken, niet in wat de
meerwaarde zou zijn van het verstrekken van kopieën/afschriften van deze documenten. De
consument heeft immers al kennis genomen van de ten aanzien van hem vastgelegde
persoonsgegevens. Op grond van art. 35 WBP is de bank dus niet verplicht de consument een
afschrift te verstrekken van zijn dossier en heeft zij bovendien op marktconforme wijze voldaan
aan art. 35 WBP door het overzicht te versturen dat zij op 21 oktober 2003 heeft verstuurd.
 
In het vragenformulier motiveert de consument niet waarom het door de bank verstuurde
overzicht "onduidelijk en absoluut onvolledig" zou zijn. In zijn brief van 27 oktober 2003 noemt
de consument slechts de volgende omstandigheden die deze stelling zouden moeten dragen:
a. De bank zou op geen enkele wijze vermelden hoe zij aan de genoemde gegevens is gekomen
    noch op welk moment deze gegevens zijn verkregen;
b. de bank zou hebben nagelaten te vermelden welke gegevens door haar aan derden zijn
    verstrekt;
c. van het onderzoek dat de bank heeft gedaan naar de financiële positie van de consument is
    geen spoor terug te vinden in het door de bank verstrekte overzicht. Onder de noemer
    "Overige gegevens" wordt wel vermeld dat deze gegevens aanwezig zijn, maar wordt door
    de bank geen overzicht gegeven van hetgeen er dan aan gegevens in die zin zou zijn
    verwerkt.
 
Daarover merkt de bank het volgende op. Het verwijt onder a is ongegrond. In de eerste plaats
is in de brief van 21 oktober 2003 wel degelijk aangegeven hoe de bank de genoemde
gegevens heeft verkregen. In de brief staat immers: "De herkomst van de persoonsgegevens
kan zijn gelegen in één of meerdere van de volgende bronnen:
    -    Schriftelijke communicatie en lopende en/of verrichte transacties met (ex)cliënten,
          precontractuele cliënten of door deze gemachtigden
    -    Telefonische communicatie en lopende en/of verrichte transacties met (ex)cliënten,
    -    precontractuele cliënten of door deze gemachtigden
    -    Het bestand van het Bureau Krediet Registratie"
 
In de tweede plaats dwingt art. 35 lid 2 WBP er niet toe dat in het overzicht wordt aangegeven
hoe en op welk moment de gegevens zijn verkregen. De bank is slechts gehouden de
beschikbare informatie omtrent de herkomst van de gegevens op te nemen. Daar de bank niet
van geval tot geval vastlegt hoe zij gegevens heeft verkregen, kan zij dan ook niet meer
informatie verstrekken dan de algemene informatie die in het overzicht van 21 oktober 2003 is
opgenomen. Door deze globale informatie te verstrekken heeft de bank voldaan aan art. 35 lid
2 WBP.
 
Ook het verwijt onder b is ongegrond, omdat art. 35 lid 2 WBP niet ertoe verplicht dat deze
informatie in het overzicht wordt opgenomen. Art 35 lid 2 WBP verlangt immers niet meer dan
dat de bank de categorieën van ontvangers opneemt. Daaraan heeft de bank voldaan, nu door
de bank in de brief van 21 oktober 2003 is aangegeven aan welke derden zij gegevens kan
verstrekken.
 
Het verwijt onder c is eveneens ongegrond. Uit hierboven geciteerde passage uit de brief van
de 21 oktober 2003 blijkt dat de bank gegevens van het BKR verkrijgt. Het moge duidelijk zijn
dat dit gegevens zijn omtrent de financiële positie van de consument. De bank toetst voor de
totstandkoming van een overeenkomst iedere cliënt bij het BKR. Deze toetsing kan op
verschillende manieren geschieden; zij vindt in de regel elektronisch plaats. Daarnaast vindt in
bepaalde gevallen een extra toetsing plaats van de inkomenspositie en van de waarde van
eventuele al bij (de rechtsvoorgangsters van) de bank lopende contracten. Indien de
consument inzage zou wensen in hetgeen op zijn naam door het BKRwordt verwerkt, dan kan
hij een daartoe strekkend verzoek richten aan het BKR.
 
(ii) Dexia heeft de consument niet verwezen naar de Commissie, maar naar een onbevoegde
instantie, te weten de Klachtencommissievan het Dutch Securities Institute.
 
Ten aanzien van dit verwijt doelt de consument kennelijk op het feit dat hij door de bank met
betrekking tot zijn klachten is doorverwezen naar de Klachtencommissievan het Dutch
Securities Institute ("KCD"), in plaats van naar de Commissie. De bank erkent dat zij de
consument weliswaar niet heeft gewezen op de Commissie als geschilbeslechtende instantie op
het gebied van privacygeschillen, maar zij ziet niet in welk nadeel de consument hierdoor heeft
geleden. De klacht is immers door de consument ingediend bij de juiste instantie en niet is
gebleken dat hij niet zal worden ontvangen in zijn klacht. Daarnaast is de klacht, voor zover de
bank bekend, ook niet aan de KCD voorgelegd en is de consument in het geheel niet afgegaan
op de mededelingen van de bank. De consument heeft dus geen belang bij de klacht.
 
Schade
Zonder enige motivering stelt de consument dat pas na kennisneming van het dossier kan
worden beoordeeld of er schade is voortgevloeid uit de wijze van gegevenswerking. De bank
kan de consument niet volgen in deze stelling. Naar de mening van de bank valt uit het
overzicht van 21 oktober 2003 genoegzaam af te leiden op welke wijze zij gegevens verwerkt
en had het op de weg van de consument gelegen nader te onderbouwen welke schade hij heeft
geleden uit deze wijze van gegevensverwerking. Bij gebreke van een dergelijke nadere
onderbouwing houdt de bank het er dan ook op dat de consument geen schade heeft geleden.
De consument merkt ook nog op dat de WBP een "billijkheids schadevergoeding" kent.
Kennelijk doelt hij hiermee op art. 49 lid 2 WBP, op grond van welk artikel de benadeelde recht
heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoedingvoor nadeel dat niet in
vermogensschade bestaat. De consument heeft echter niet onderbouwd welk nadeel hij heeft
geleden dat niet in vermogensschadebestaat. De bank houdt het er dan ook op dat de
consument niet een dergelijk nadeel heeft geleden. Deswege kan hij dan ook geen aanspraak
maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
 
Op grond van het bovenstaande verzoekt de bank de Commissiede vordering af te wijzen.
 
 
Beoordeling van het geschil
 
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de Commissie het
volgende.
 
Niet-ontvankelijkheid
Ten aanzien van het beroep van de bank op niet-ontvankelijkheid overweegt de Commissieals
volgt.
Vaststaat dat de consument een geschil bij de rechter aanhangig heeft gemaakt dat handelt
over de vernietiging van zijn effectenlease-overeenkomst. Het verzoek van de consument om
inzage in zijn persoonsgegevensis gebaseerd op de Wet Bescherming Persoonsgegevens
(WBP). In de WBP is dienaangaande geen motiveringsplicht opgenomen. Gelet hierop is de
Commissie van oordeel dat een eventuele procedure bij de rechter die handelt over een andere
rechtsvraag, niet in de weg kan staan aan een verzoek om inzage in de verwerkte
persoonsgegevens. Dit kan alleen anders zijn indien gesproken kan worden van misbruik van
een wettelijk recht dan wel het gebruik van een bevoegdheid voor een ander doel dan
waarvoor deze bevoegdheid is geschapen. Dat daarvan sprake is, is naar het oordeel van de
Commissie niet vast komen te staan, zodat een verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring wordt
afgewezen. Hetzelfde geldt voor het subsidiaire verzoek tot aanhouding van de zaak in
afwachting van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van de Rechtbank.
 
Aan de Commissie is een aantal zaken voorgelegd die handelen over de Gedragscode
Verwerking Persoonsgegevens FinanciëleInstellingen (Verder: Gedragscode). Deze
Gedragscode beoogt:
a. richtlijnen te geven aan financiële instellingen voor de omgang met persoonsgegevens,
b. informatie te verschaffen aan personen van wie persoonsgegevens door financiële
instellingen verwerkt (zullen) worden en
c. bij te dragen aan de doorzichtigheid van de gehanteerde regels met betrekking tot
de door financiële instellingen verwerkte en te verwerken persoonsgegevens.
 
Op grond van artikel 10.1 van de Gedragscode kunnen betrokkenen die van mening zijn dat
door een bank wordt gehandeld in strijd met de Gedragscode dan wel anderszins in strijd met
de WBP, zich wenden tot de Geschillencommissie Bankzaken. De consument heeft zijn klacht
aldus aan de Commissie voorgelegd. De Commissie heeft deze zaak beoordeeld naar
Nederlands recht en naar redelijkheid en billijkheid. Daarbij heeft de Commissie kennis
genomen van het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Dit oordeel
heeft het CBP uitgebracht op 3 september 2004. Het CBP heeft tot taak toe te zien op de
verwerking van persoonsgegevens. Ingevolge artikel 60 WBP kan het CBP ambtshalve een
onderzoek instellen naar de wijze waarop ten aanzien van gegevensverwerking toepassing
wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de wet. Het CBP heeft besloten zo'n
onderzoek in te stellen aangezien er een verschil van opvatting bestaat tussen de bank en een
aantal betrokkenen over de wijze waarop het geven van inzage in concreto dient te geschieden.
Het gaat om klanten die zich hebben beklaagd over de wijze waarop de bank tegenover hen
het recht op inzage realiseert.
 
De Commissie kan de overwegingen van de het CBP volgen en conformeert zich in de aan haar
voorgelegde zaken aan dit oordeel.
 
De Commissie zal de specifieke klachtonderdelen van de consument hieronder bespreken.
 
De consument heeft geklaagd over het feit dat de bank hem heeft verwezen naar de verkeerde
klachteninstantie, te weten de klachtencommissie DSI. De Commissie acht deze verwijzing
incorrect en niet verstandig. Dat door deze handelwijze de consument is geschaad in zijn
belangen is echter niet gebleken. Vaststaat immers dat hij bij de juiste instantie terecht is
gekomen. De klacht dienaangaande acht de Commissiederhalve ongegrond.
 
Daarnaast heeft de consument klachten met betrekking tot het overzicht dat de bank heeft
verstrekt. De klacht van de consument dienaangaande is tweeledig:
A. het overzicht dat de bank heeft verstrekt is onduidelijk en onvolledig want:
    -    de herkomst van de gegevens is onvermeld;
    -    de verwerking en de verstrekking aan derden ontbreekt;
    -    gegevens omtrent de financiële situatie van de consument ontbreken.
 
Volgens de consument geeft de WBP betrokkene het recht op volledige kennisneming
waaronder mede verstaan wordt het recht op een afschrift van de verwerking. De WBP
prevaleert boven Gedragscode. De weigering van de bank vormt geen belemmering voor het
effectueren van de rechten van de consument. Zonder afschrift van het volledig dossier is de
consument niet in staat om onregelmatigheden te constateren en zichzelf te beschermen.
 
B. De bank heeft volgens de consument ongemotiveerd geweigerd een volledig overzicht te
verstrekken. Indien de bank niet had begrepen wat de consument bedoelde, had zij dat naar
aanleiding van de brief van de consument op 29 september 2003 aan hem kunnen vragen. Dat
heeft de bank niet gedaan. Daarnaast is deze vraag in de interne klachtenprocedure ook niet
gesteld door de bank.
 
De Commissie overweegt met betrekking tot deze klachten als volgt:
Art. 35, lid 2 WBP schrijft voor dat aan betrokkenen een begrijpelijk gecommuniceerd, volledig
overzicht moet worden verstrekt van de verwerkte gegevens voorzover deze op de betrokkene
betrekking hebben. Daarbij moet aan betrokkene informatie worden verstrekt over het doel of de
doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking
heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over
de herkomst van gegevens. Aldus biedt art. 35 WBP de consument de mogelijkheid om zich door
de bank te laten informeren, opdat hij kan nagaan of de bank zijn persoonsgegevenscorrect
heeft verwerkt. Op het moment dat hij daarin inzage heeft gekregen kan hij de bank op grond
van artikel 36 WBP verzoeken de gegevenste verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te
schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking
onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift
worden verwerkt.
 
De Commissie is van oordeel dat het door de bank toegezonden overzicht onvoldoende specifieke
informatie bevat over de persoonsgegevens waarover de bank beschikt (de paragraaf "overige
gegevens" is niet nader gespecificeerd), over de herkomst van de gegevens (de bank volstaat
met een algemene aanduiding), over de wijze waarop deze worden verwerkt (ook hier volstaat
de bank met een globale aanduiding van het doel of de doeleinden van de verwerking) en over
de informatieverstrekking van deze gegevens aan derden (ook hier biedt de bank niet meer dan
een algemene aanduiding). Het overzicht geeft de consument daardoor niet de informatie die
nodig is om zijn rechten voortvloeiend uit de WBP te effectueren.
Uit het doel dat de WBP nastreeft volgt naar het oordeel van de Commissiedat het door de bank
te verschaffen overzicht in elk geval inzicht moet verschaffen in:
    1) De informatie die tussen de bank en de cliënt uitgewisseld wordt, gericht op de tussen
        hen bestaande overeenkomst(en). Daarbij zal een aanduiding van de bestanden waarin
        persoonsgevensvan de consument zijn opgeslagen en het doel waarmee de
        desbetreffende bestanden worden opgemaakt, een beter inzicht geven in de verwerking
        van persoonsgegevensvan de consument;
    2) De persoonsgegevens die de bank verstrekt aan derden. Daarbij moet concreet
        aangegeven worden welke persoonsgegevensde bank aan welke derden heeft verstrekt;
    3) De herkomst van de persoonsgegevensvan de consument. Daarbij moet aangegeven
        worden wat de bron van de desbetreffende gegevens is. Zijn de gegevens afkomstig van
        derden of van de betrokkene zelf? Vervolgens is van belang te weten op welk document
        de gegevens gebaseerd zijn.
 
Ten aanzien van de kredietbeoordeling (financiële positie) wenst de Commissie op te merken dat
ook hierin inzage moet worden verschaft, maar alleen voorzover de informatie die daarop
betrekking heeft te herleiden is tot een individualiseerbaar persoon (met andere woorden: een
persoonsgegeven betreft). Onder de te verstrekken informatie behoort naar het oordeel van de
Commissie daarom bijvoorbeeld niet de bij het systeem van kredietbeoordeling gehanteerde
fiatteringsregels.
 
Ten aanzien van de vraag of en in welke mate de bank aan het verzoek van consument om een
volledig afschrift van zijn dossier moet voldoen, verwijst de Commissie naar het oordeel van het
CBP (p. 4, derde alinea en p. 7). Opmerking verdient dat naarmate het door de bank te
verstrekken overzicht meer gespecificeerd is, minder snel behoefte zal bestaan aan een volledig
afschrift van alle relevante stukken en de bank - ter vermindering van zijn administratieve lasten
- ook eerder met een beperkt aantal afschriften aan de consument zal kunnen volstaan.
 
De bank stelt zich op het standpunt dat alleen in die gevallen waarin geen juridisch geschil
(procedure) bestaat met betrekking tot de gesloten overeenkomst, zij gehouden is te voldoen
aan een verzoek om inzage op grond van artikel 35 WBP.
De Commissie is van oordeel dat dit standpunt onjuist is. Art. 35 lid 1 WBP verleent de
consument immers een onbeperkt recht op kennisneming, dat slechts in uitzonderingssituaties
vervalt. De beweegredenen die ten grondslag liggen aan het verzoek tot kennisneming spelen
derhalve geen rol. De bank beroept zich in dit geval echter op de uitzonderingsgrond van art.
43 WBP, sub e, omdat voldoening aan het verzoek om inzage zijn processuele positie zou
schaden. In zijn algemeenheid valt echter niet in te zien dat het verschaffen van informatie
omtrent de bij een verantwoordelijke verwerkte persoonsgegevensde processuele positie van
de verantwoordelijke kan schaden. Onder omstandigheden kan dit anders zijn, maar in casu is
van dergelijke omstandigheden niet gebleken. De bank dient wanneer zij (deels) weigert aan
een verzoek om kennisneming te voldoen, concreet te maken waarom en welke
persoonsgegevens of bijkomende informatie zij niet wenst te verschaffen. Alleen in dat geval
kan na afweging van alle betrokken belangen - waaronder het belang van een behoorlijke
rechtsbedeling - vastgesteld worden of een weigering al dan niet noodzakelijk is.
 
De Commissie is overigens van oordeel dat de bank wel een beroep op art. 43 WBP, sub e, kan
toekomen wanneer vast komt te staan dat de inzage om volstrekt irrelevante reden is gevraagd
en daardoor hinder veroorzaakt. Zo'n situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer uit de
door een verantwoordelijke verschafte informatie blijkt dat alle bij die verantwoordelijke
verwerkte persoonsgegevens afkomstig zijn van bij de betrokkene berustende documenten.
Door de bank is evenwel niet aangetoond dat zich in onderhavige zaak een dergelijke situatie
voordoet. Het door de bank verschafte overzicht is te summier om een dergelijk oordeel te
kunnen schragen.
Gelet op het bovenstaande is de Commissievan oordeel dat de bank gehouden is conform het
oordeel van het CBP aan de consument te verstrekken de door hem gevraagde gegevens,
waarbij het bovenoverwogene in aanmerking moet worden genomen.
 
Ten aanzien van het verzoek van de consument om kopieën van bandopnamen van de
gevoerde telefoongesprekken merkt de Commissiedaarnaast het volgende op.
 
In de Gedragscodeis omtrent telefoongesprekken het volgende opgenomen:
 
"8.5 Opnemen telefoongesprekken
 
8.5.1 Behoudens ten behoeve van het gebruik voor trainings-, coachings- en beoordelingsdoeleinden
worden telefoongesprekken slechts opgenomen:
    a.   ter verificatie en onderzoek naar of ten bewijze van opdrachten, transacties en andere (precontractuele)
          afspraken met de Cliënt;
    b.   b. indien dat noodzakelijk is ter bestrijding van frauduleuze of andere strafbare gedragingen gericht tegen de
          Financiële instelling, de Groep waartoe de Financiële instelling behoort dan wel Cliënten en medewerkers;
    c.   c. indien daartoe een voorschrift is gegeven krachtens wet
 
8.5.2 De Betrokkene van wie telefoongesprekken worden opgenomen wordt hiervan in beginsel op de hoogte gesteld,
        tenzij dit in verband met de in 8.5.1 onder ben c genoemde doeleinden onmogelijk is.
 
8.5.3 De opgenomen telefoongesprekken en andere Persoonsgegevens betreffende de opgenomen telefoongesprekken
       worden zodanig bewaard en beveiligd dat deze niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Technische en
       organisatorische voorzieningen worden getroffen om manipulatie van de gegevens te voorkomen en om deze
       gegevens zonodig te kunnen traceren en reconstrueren.
 
8.5.4 De opgenomen telefoongesprekken worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is voor de in artikel 8.5.1
        genoemde doeleinden.
 
8.5.5 Een Cliënt heeft bij interpretatieverschillen of onenigheden met betrekking tot de inhoud van de opgenomen
        telefoongesprekken het recht het opgenomen telefoongesprek te beluisteren enlof een transcriptie van het opgenomen
        telefoongesprek te verkrijgen.
"
 
De Commissie stelt vast dat uit de toelichting van de bank ter zake de manier waarop
telefoongesprekken binnen haar organisatie worden opgenomen en bewaard blijkt dat deze -
voorzover al te herleiden tot een identificeerbaar persoon - een ongestructureerd, niet volgens
bepaalde criteria (of systematisch) toegankelijk, geheel vormen en dus buiten de reikwijdte van
de WBP vallen. Daaraan doet evenwel niet af dat de manier waarop de bank omgaat met deze
telefoongesprekken naar het oordeel van de Commissie niet voldoet aan de eisen die de
Gedragscode hier aan stelt. Art. 8.5.3 verplicht de bank immers om technische en
organisatorische voorzieningen te treffen om de met het oog op art. 8.5.1 opgenomen
telefoongesprekken te kunnen traceren en reconstrueren. Op die gronden is de Commissie van
oordeel dat de bank gehouden is om de onder art. 8.5.1 vermelde telefoongesprekken alsnog
te ontsluiten en de betrokkenen daarvan in kennis te stellen. De consument kan desgewenst
een transscriptie hiervan opvragen. Buiten deze bepaling vallende telefoongesprekken moeten
naar het oordeel van de Commissie worden gewist.
 
Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de klacht gegrond is als na te
melden en dat als volgt moet worden beslist:
 
Beslissing
 
De Commissiestelt bij bindend advies vast dat de bank op de voet van het hiervoor overwogene
aan de consument dient te verstrekken:
1) Eenvolledig overzicht van de door de bank over de consument verwerkte persoonsgegevens
inhoudende:
- een specificatie van de "overige gegevens" zoals aangeduid op het overzicht van 21 oktober
2003;
- een aanduiding van de bronnen waaruit de persoonsgegevens zijn afgeleid;
- informatie over welke gegevens aan welke derden zijn verstrekt en het doel van die
verstrekking.
2) Een afschrift van niet bij betrokkene aanwezige bescheiden.
 
Ten aanzien van gevoerde telefoongesprekken dient de bank de ten onrechte bewaarde
gegevens te wissen, en de op grond van art. 8.5.1 van de Gedragscode verkregen gegevens in
een bestand te verwerken. In dat laatste geval dient zij de consument, behoudens de in art.
8.5.2 vermelde uitzondering, daarvan in kennis te stellen. De consument kan alsdan desgewenst
een transscriptie hiervan opvragen.
 
De klacht wordt voor het overige afgewezen
 
Tenslotte dient de bank aan de consument een bedrag van € 35,-- dient te betalen terzake van
klachtengeld
 
Aldus beslist op 4 februari 2005 door de Geschillencommissie Bankzaken bestaande uit de heer
mr A.J.W.M.Jurgens, voorzitter, de heer drs. A. Adriaansen en mevrouw mr drs. I. Brand, leden,
waarbij mevrouw mr E. Steenks als secretaris fungeerde.
 
A.J.W.M. Jurgens