dossiernr LL 0765
 
Klachtencommissie DSI
 
BINDEND ADVIES
 
inzake de klacht van
 
de Belanghebbende, wonende te [woonplaats], hierna te noemen Belanghebbende
 
tegen
 
Dexia Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, als Deelnemer bij het Dutch Securities Institute geregistreerde effecteninstelling, hierna te noemen Deelnemer.
 
Behandeling van de klacht
 
De Commissie bedoeld in artikel 1 van het Reglement van de Klachtencommissie DSI heeft kennis genomen van de op 12 juni 2002 ontvangen klacht en van de overige door partijen ingezonden stukken.
 
De Commissie heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het in behandeling nemen van de klacht, als omschreven in artikel 6 van het Reglement, is voldaan, en partijen medegedeeld het niet nodig te achten een hoorzitting te houden. Tegen het achterwege laten daarvan is niet door beide partijen bezwaar gemaakt.
 
Vaststaande feiten
 
1.     Als gesteld en niet of onvoldoende weersproken, moet van de navolgende feiten worden uitgegaan.
 
1.1.   Belanghebbende heeft naar aanleiding van een advertentie op 25 maart 1998, op 21 april 1999 en op 28 november 1999 met een rechtsvoorganger van de Deelnemer overeenkomsten gesloten die neerkomen op effectenlease. Belanghebbende is hiertoe overgegaan om zijn toch al geringe inkomen onder andere aan te wenden voor het levensonderhoud van zijn zuster. Door de overeenkomsten aan te gaan wilde Belanghebbende snel geld sparen om zijn zuster en een vriendin financieel bij te staan bij hun verhuizing. Daarnaast wilde hij het geld aanwenden om de schulden van een andere vriendin af te lossen. Waar in het hiernavolgende over "Deelnemer" wordt gesproken, wordt mede op zijn rechtsvoorganger gedoeld.
 
1.2.   Tussen Belanghebbende en een rechtsvoorganger van de Deelnemer zijn drie overeenkomsten gesloten die neerkomen op effectenlease.
 
A.     Winstverdriedubbelaar, 74049928, hierna zo nodig aan te halen als 'overeenkomst A'.
 
B.     SpaArEXtra, 38201828, hierna zo nodig aan te halen als 'overeenkomst B'.
 
C.     KortingKado, 59103104, hierna zo nodig aan te halen als 'overeenkomst C'.
 
1.2.1  Overeenkomst A betreft een effectenleaseproduct dat op de markt is gebracht onder de naam "WinstVerdriedubbelaar". De Deelnemer verwerft op drie tijdstippen ter beurze genoteerde effecten (of gaat op dat moment effecten voor zijn wederpartij houden): de eerste maal bij het van kracht worden van de overeenkomst, en vervolgens nog twee maal telkens na verloop van een jaar.
 
1.2.2  Overeenkomst B betreft effectenleaseproducten die op de markt zijn gebracht onder de naam "KortingKado". Bij het van kracht worden van de overeenkomsten verwerft de Deelnemer voor rekening van zijn wederpartij ter beurze genoteerde effecten, of hij gaat die effecten op dat moment voor zijn wederpartij houden.
 
1.2.3  Overeenkomst C betreft effectenleaseproducten die op de markt zijn gebracht onder de naam "SpaArEXtra". De Deelnemer gaat bij het van kracht worden van de overeenkomst voor zijn wederpartij verhandelbare (al dan niet zelf uitgegeven) waarden houden, waarvan een koers wordt vastgesteld die is afgeleid van een beursindex.
 
1.3.   De overeenkomsten houden in essentie het volgende in.
 
1.3.1. Indien de overeenkomst betrekking heeft op ter beurze genoteerde effecten is in de overeenkomst bepaald in welke fondsen wordt belegd. Het aantal effecten (in een bepaalde verhouding) wordt bepaald door de hoogte van de "leasesom" (hierna ook wel "hoofdsom").
 
1.3.2. Na de voorziene looptijd van het effectenleaseproduct moet de afnemer daarvan het bedrag waarvoor effecten zijn verworven aan de Deelnemer hebben voldaan, plus rente over dit (voorgeschoten) bedrag. Het geheel werd door de Deelnemer ook wel aangeduid als "totale leasesom". De aflossing van deze "totale leasesom" dient doorgaans in periodieke termijnen te geschieden. Veelal is de aflossing zodanig geregeld dat de laatste termijn, bij het einde van de looptijd van de overeenkomst, veel groter is dan de voorgaande termijnen. Met die voorgaande termijnen wordt dan slechts de rente over het geleende bedrag voldaan, in een enkel geval ook een (betrekkelijk gering) deel van het geleende bedrag terugbetaald. Bij het vervallen van de laatste termijn, ter aflossing van (het restant van) de nog openstaande schuld, moet de afnemer van het effectenleaseproduct aan de Deelnemer kenbaar hebben gemaakt wat er met de geleasde waarden dient te geschieden. Na volledige voldoening van het aan de Deelnemer verschuldigde bedrag staan de geleasde waarden in beginsel volledig ter beschikking van de afnemer van het effectenleaseproduct. Om die geleasde waarden zelf te behouden zal de afnemer van het effectenleaseproduct de bij het einde van de overeenkomst nog openstaande schuld uit andere middelen moeten aflossen. Die mogelijkheid is voorzien, maar met het alternatief dat de Deelnemer - in opdracht van zijn wederpartij - de geleasde waarden te gelde maakt, zijn nog openstaande vordering op de opbrengst verhaalt, en het eventuele surplus aan de afnemer van het effectenleaseproduct uitkeert dan wel het tekort met hem verrekent.
Een aantal effectenleaseproducten kent nog een derde mogelijkheid, te weten verlenging van de
overeenkomst (en van de daarbij voorziene termijnbetalingen).
Enkele van de door de Deelnemer aangeboden effectenleaseproducten, met name producten met
een langere looptijd, kennen de mogelijkheid van beëindiging op één of meer tussenliggende
data.
Vele van deze producten kennen ook de mogelijkheid om de tot voldoening van verschuldigde
rente strekkende termijnbetalingen, dan wel de termijnen tot de eerstkomende dag waarop
tussentijds kan worden beëindigd, bij vooruitbetaling in één keer te doen. Deze mogelijkheid is in het reclame/informatiemateriaal veelal in verband gebracht met de destijds bestaande fiscale
aftrek van betaalde rente.
 
1.3.3. De afnemer van het effectenleaseproduct ziet zijn investering - het geheel van de termijnbetalingen - derhalve met een positief rendement beloond indien de koers van de geleasde waarden na ommekomst van de contractsduur (dan wel, indien toepasselijk, bij de eerstkomende mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging) een zodanige stijging heeft vertoond dat deze effecten bij verkoop méér opbrengen dan de som van het (door de Deelnemer voorgeschoten) aankoopbedrag en de daarover berekende rente.
Bij de effectenleaseproducten waarbij de maandelijkse termijnen alleen de renteverplichting afdekken resteert een bijbetalingsverplichting indien de geleasde waarden bij verkoop minder opbrengen dan het nog openstaande bedrag van de lening. Bij de (langlopende) effectenleaseovereenkomsten waarbij de termijnen ook strekken tot aflossing van de hoofdsom kan uiteraard op de einddatum geen bijbetalingsverplichting resteren, doch kan een tegenvallende verkoopopbrengst van de geleasde effecten meebrengen dat de afnemer van het product zijn investering geheel of ten dele verliest. In geval van tussentijdse beëindiging van zulke langlopende overeenkomsten kan (uiteraard) weer wel een bijbetalingsverplichting ontstaan, aangezien de termijnbedragen zijn berekend over de volledige looptijd van de overeenkomst.
 
1.4.1. De door Belanghebbende aangegane overeenkomst A is van kracht geworden op 18 maart 1998.De door Belanghebbende verschuldigde termijnbedragen belopen ƒ 243,14 (€ 110,33) per maand. Het met de aankoop van de effecten gemoeide bedrag bedraagt in totaal € 20.522,89. De overeenkomst is aangegaan voor 36 maanden.
 
1.5.1. De effectenleaseovereenkomst is op 19 maart 2001 geëindigd door ommekomst van de contractueel voorziene einddatum.
 
1.5.2. Bij die gelegenheid zijn de effecten verkocht. De opbrengst daarvan was € 17.503,80. Belanghebbende was de Deelnemer na verrekening van die opbrengst nog € 16.505,38 verschuldigd. Het verschil met de verkoopopbrengst, zijnde € 842,71, heeft de Deelnemer aan Belanghebbende doen toekomen.
 
1.6.1. De door Belanghebbende aangegane overeenkomst B is van kracht geworden op 21 april 1999. De door Belanghebbende verschuldigde termijnbedragen belopen ƒ 100,00 (€ 45,38) per maand. Het met de aankoop van de effecten gemoeide bedrag bedraagt in totaal € 10.890,72. De overeenkomst is aangegaan voor 240 maanden.
 
1.6.2. De effectenleaseovereenkomst is op 14 mei 2003 geëindigd doordat Belanghebbende de overeenkomst tussentijds heeft opgezegd.
 
1.6.3. Bij die gelegenheid zijn de effecten verkocht. De opbrengst daarvan was € 2.369,07.
Belanghebbende was de Deelnemer op dat moment nog € 4.201,82 verschuldigd. De Deelnemer heeft jegens Belanghebbende aanspraak gemaakt op betaling van het verschil met de verkoopopbrengst zijnde € 1.832,75.
 
1.7.1. De door Belanghebbende aangegane overeenkomst C is van kracht geworden op 28 september 1999. De door Belanghebbende verschuldigde termijnbedragen belopen ƒ 500,39 (€ 227,07) per maand. Het met de aankoop van de effecten gemoeide bedrag bedraagt in totaal €49.223,01.
De overeenkomst is aangegaan voor 120 maanden
 
1.7.2. De effectenleaseovereenkomst is op 22 juli 2003 geëindigd door doordat Belanghebbende de overeenkomst tussentijds heeft opgezegd.
 
1.7.3. Bij die gelegenheid zijn de effecten verkocht. De opbrengst daarvan was € 12.734,49. Belanghebbende was de Deelnemer op dat moment nog € 30.376,56 verschuldigd. De Deelnemer heeft jegens Belanghebbende aanspraak gemaakt op betaling van het verschil met de verkoopopbrengst zijnde € 17.642,07.
 
HET GESCHIL
 
2      De klacht
 
2.1.   De klacht houdt, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in.
 
2.1.1. Belanghebbende stelt aangaande de overeenkomsten gereageerd te hebben op advertenties waarin telkens een ander aan de klacht onderhavig effectenleaseproduct werd aangeprezen. Belanghebbende heeft een antwoordcoupon ingevuld en opgestuurd, waarna de Deelnemer een brochure en een schriftelijke overeenkomst (reeds voorzien van de gegevens die Belanghebbende in de antwoordcoupon had vermeld) heeft toegezonden, met verzoek één exemplaar van die overeenkomst voor akkoord ondertekend en gedateerd retour te zenden.
Daarbij heeft de Deelnemer vermeld voor welke koers de desbetreffende aandelen zouden worden aangekocht.
 
2.1.2. Belanghebbende is benaderd door de adviserende/bemiddelende tussenpersoon, die Belanghebbende ongevraagd en op wervende wijze op onderhavige effectenleaseproducten heeft gewezen. Naar aanleiding van deze aanprijzingen heeft Belanghebbende er mee ingestemd de overeenkomsten aan te gaan. De aanvraag is door de tussenpersoon verzorgd. Vervolgens heeft de Deelnemer Belanghebbende schriftelijke overeenkomsten toegezonden, reeds voorzien van de gegevens die de tussenpersoon van Belanghebbende had opgenomen, met verzoek één exemplaar van die overeenkomsten voor akkoord ondertekend en gedateerd retour te zenden.
 
Daarbij heeft de Deelnemer vermeld tegen welke koers de desbetreffende aandelen zouden worden aangekocht. Door ondertekening en retourzending van de contracten is Belanghebbende de overeenkomsten aangegaan.
 
2.1.3. Belanghebbende stelt de overeenkomsten te zijn aangegaan omdat hij uit de door de Deelnemer toegezonden brochure heeft opgemaakt, en ook mocht opmaken, dat een aantrekkelijk rendement gegarandeerd was. Belanghebbende meent dat die brochure, en in het algemeen de door de Deelnemer verstrekte bescheiden, een onjuist, of minstens onvolledig, beeld schetsen van het effectenleaseproduct en de daaraan verbonden risico's. Voorts stelt Belanghebbende dat de door de Deelnemer verschafte informatie verhullend is, en niet duidelijk maakt dat de afnemer van het effectenleaseproduct een lening aangaat. Pas later, toen steeds duidelijker werd dat Belanghebbende op de overeenkomsten zou gaan verliezen, is het tot Belanghebbende doorgedrongen dat hij geld heeft geleend tot het (totale) bedrag dat volgens de Deelnemer met de aankoop van de aandelen gemoeid is geweest. Belanghebbende stelt dat het, gelet op de vóór sluiting van de overeenkomsten verstrekte informatie, begrijpelijk en verontschuldigbaar is dat hij aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat het om een spaarvorm ging, waarbij met het totaal van de termijnbetalingen risicoloos een (aandelen)kapitaal werd opgebouwd. Naar het inzicht van Belanghebbende had de Deelnemer duidelijk behoren te vermelden dat het niet om een spaarvorm ging doch om beleggen met geleend geld.
 
2.1.4. Belanghebbende meent dat de door de Deelnemer gegeven, althans aan de Deelnemer toe te rekenen, informatie betreffende de onderhavige effectenleaseconstructie, zoals die vóór het aangaan van de overeenkomsten aan Belanghebbende is gegeven, misleidend is in de zin van art. 6:194 BW, zodat de overeenkomsten moet worden vernietigd, althans de Deelnemer de gevolgen ervan ongedaan moet maken.
 
2.1.5. Voorts stelt Belanghebbende dat de Deelnemer, in strijd met toepasselijke rechtsregels, heeft verzuimd na te gaan of de effectenleaseconstructies, mede met het oog op het daarmee (in totaal) gemoeide bedragen, een voor Belanghebbende geschikte beleggingsvorm is, in overeenstemming met de doeleinden en financiële beperkingen van Belanghebbende.
In dat verband stelt Belanghebbende dat zich ten tijde van het aangaan van de overeenkomst de navolgende feiten en omstandigheden voordeden.
 
-      Belanghebbende kon niet bogen op een opleiding die in staat stelt (tamelijk complexe) financiële kwesties te overzien of juridische teksten te doorgronden;
-      Belanghebbende had geen enkel benul van effecten en beleggen, en zou zich op eigen kracht nimmer met effectentransacties hebben ingelaten;
-      Belanghebbende genoot een betrekkelijk bescheiden inkomen, te weten een AOW-uitkering;
-      Belanghebbende kon niet over financiële reserves van enige betekenis beschikken;
 
Belanghebbende verwijt de Deelnemer dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de persoonlijke omstandigheden van zijn potentiële contractspartij, zodat hij de op hem rustende zorgplicht heeft verzaakt en er verantwoordelijk voor is dat Belanghebbende onbewust, want niet naar behoren geïnformeerd, risico's heeft genomen en financiële verplichtingen is aangegaan die met de persoonlijke omstandigheden onverenigbaar waren.
Belanghebbende meent dat de Deelnemer ook om deze reden aansprakelijk is voor de financiële nasleep van de overeenkomsten.
 
2.2.   Belanghebbende stelt dat hij de overeenkomsten nimmer zouden zijn aangegaan indien hij zich ten volle rekenschap had kunnen geven van de aard ervan en van de daaraan verbonden risico's. De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat wordt verzocht om zodanige uitspraak, eventueel met toepassing van art. 6:103 BW, dat de Deelnemer de nadelige gevolgen van de overeenkomsten zal wegnemen en Belanghebbende zal brengen in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd indien de overeenkomsten niet waren gesloten.
 
2.3.   Belanghebbende betrekt tenslotte de stelling dat de Deelnemer had moeten handelen overeenkomstig het bepaalde in het derde en/of het vierde lid van art. 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, en had moeten ingrijpen toen de waarde van de geleasde effecten daalde tot onder het bedrag van de geldlening. Op dat moment had de Deelnemer aanvullende zekerheden moeten vragen, dan wel een aantal van de krachtens de overeenkomsten verworven effecten moeten verkopen teneinde verder oplopen van een ongedekte financiële verplichting tegen te gaan.
 
De verweren
 
3.     Ten aanzien van de bevoegdheid van de Commissie tot kennisneming van de klacht, en de ontvankelijkheid van Belanghebbende in die klacht, heeft de Deelnemer stellingen betrokken zoals hierna weergegeven onder "voorvragen".
 
Voorts heeft de Deelnemer - kort en zakelijk samengevat - het volgende aangevoerd.
 
3.1.   Voor zover met de klacht wordt beoogd vernietiging van de overeenkomsten te bereiken moet zij volgens de Deelnemer falen omdat zich geen wettelijke vereiste grond voor vernietiging voordoet. Ook voor zover ontbinding van de overeenkomsten wordt beoogd moet de klacht worden afgewezen omdat er naar het inzicht van de Deelnemer geen sprake is van tekortkomingen aan zijn kant. De Deelnemer meent dat op geldige wijze bindende overeenkomsten tot stand is gekomen, dat hij (zijn rechtsvoorganger) de prestaties heeft geleverd die voor hem uit de overeenkomsten voortvloeiden, en dat ook Belanghebbende volledig aan zijn verplichtingen zal moeten voldoen.
 
3.2.   Voor zover de klacht doelt op uitlatingen, mededelingen of gedragingen van de tussenpersoon, door wiens tussenkomst de overeenkomsten zijn aangevraagd, benadrukt de Deelnemer dat die tussenpersoon niet aan de Deelnemer is gelieerd en de Deelnemer voor die tussenpersoon op geen enkele wijze aansprakelijk kan zijn.
 
3.3.   Voorts stelt de Deelnemer zich op het standpunt dat hijzelf jegens Belanghebbende niet is opgetreden in de hoedanigheid van effecteninstelling (beleggingsonderneming) aangezien het effectenleaseproduct een "kant en klaar" product is, waarmee de Deelnemer er op doelt dat de rechten en verplichtingen van de afnemer van het product volledig vastliggen, en noch deze afnemer van het product, noch de Deelnemer zelf vóór het einde van de overeenkomsten enige beslissing in verband met effectentransacties behoeft te nemen. Daarom kan er, aldus de Deelnemer, ook geen sprake zijn van enige verplichting tot adviseren ten aanzien van zulke transacties. Hieruit vloeit volgens de Deelnemer bovendien voort dat hij ten opzichte van Belanghebbende niet behoefde te voldoen aan de gedragsvoorschriften in de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR 1999), terwijl de jurisprudentie inzake bijzondere zorgplichten van effecteninstellingen evenmin toepasselijk kan zijn.
De Deelnemer betoogt dat de bepalingen in de NR 1999 alleen van toepassing zijn op dienstverlening die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering of het bewerkstelligen van effectentransacties, en niet op andersoortige (bank)diensten zoals kredietverlening. Met name betoogt de Deelnemer dat de klacht geen doel kan treffen voor zover daarin wordt gesteld dat de persoonlijke gegevens van Belanghebbende geverifieerd hadden moeten worden. Die stelling gaat volgens de Deelnemer niet op omdat deze persoonlijke gegevens niet "redelijkerwijs relevant [konden] zijn bij de uitvoering van de te verlenen effectendiensten" als bedoeld in art. 28 NR 1999. Blijkens de wetsgeschiedenis ziet deze bepaling uitsluitend op advies- en vermogensbeheerrelaties, terwijl de financiële verplichtingen die Belanghebbende jegens de Deelnemer is aangegaan uitsluitend voortkomen uit kredietverlening. De wetgever heeft er volgens de Deelnemer bewust voor gekozen kredietverlening, zijnde "bijkomende dienstverlening" in de zin van Richtlijn 1993/22 EEG, buiten de Wte 1995 te houden, terwijl uit de parlementaire geschiedenis van de Wft blijkt dat de wetgever niet heeft willen weten van zó vergaande verplichtingen van financiële dienstverleners dat er een soort algemene bevoogdingsplicht ontstaat.
 
3.4.   De Deelnemer meent dat de door hem (zijn rechtsvoorganger) uitgegeven bescheiden, brochures, de (schriftelijke vastlegging van) de overeenkomsten en daarbij gevoegde teksten van de op het effectenleaseproduct toepasselijke (algemene) voorwaarden toereikende informatie bevatten omtrent de aard van de overeenkomsten en de daaraan verbonden risico's. Voor zover Belanghebbende die bescheiden niet voldoende grondig heeft bestudeerd moet dat volgens de Deelnemer voor zijn rekening blijven.
In dit verband wijst de Deelnemer er op dat de acceptatieprocedure de (potentiële) wederpartij een gelegenheid tot bezinning en bestudering van de relevante teksten gaf. In vele gevallen verwierf de Deelnemer weliswaar reeds bij de ontvangst van het aanvraagformulier de desbetreffende effecten, zodat de koers daarvan aan het begin van de overeenkomsten vastlag, maar de overeenkomsten werden pas van kracht nadat de aanvrager het hem toegezonden (van zijn gegevens voorziene) contract ondertekend retour had gezonden, binnen een door de Deelnemer gestelde termijn. Bij gebreke van die tijdige retourzending van de ondertekende overeenkomsten kwamen geen overeenkomsten tot stand, en bleek de Deelnemer de desbetreffende effecten dus voor eigen risico te hebben gekocht.
 
BEOORDELING VAN DE KLACHT
 
Voorvragen
 
4.     Er zijn geen voorvragen opgeworpen of ambtshalve te beslissen
 
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
 
5.1.   Bij de beoordeling van deze klacht moet worden vooropgesteld dat de Deelnemer bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomsten heeft gehandeld in het kader van dienstverlening ten aanzien van financiële producten die verband houden met beleggen (voorheen: effectendienstverlening) als bedoeld in art. 5 Reglement Klachtencommissie DSI. De door hem aangeboden effectenleaseconstructies komen er immers op neer dat (uiteindelijk) voor rekening van de wederpartij effecten worden verworven, terwijl de uitkomst van de overeenkomsten voor de wederpartij afhankelijk is van het koersverloop van die effecten. Hieruit vloeit voort dat (de rechtsvoorganger van) de Deelnemer jegens zijn wederpartij de bijzondere zorg diende te betrachten waartoe een effecteninstelling, als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, in het algemeen jegens een particuliere, niet professioneel handelende, cliënt gehouden is.
 
5.1.1. De omvang van deze bijzondere zorgplicht wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aangeboden financiële diensten en producten, de specifieke risico's van die producten, de financiële omstandigheden van de cliënt en diens eventuele deskundigheid. In geval van beleggingsbeslissingen waaruit voor de belegger aanzienlijke (bij betalingsverplichtingen kunnen voortvloeien, zoals shortposities in opties, gaat de zorgplicht van de effecteninstelling zelfs zo ver dat de particuliere, niet professionele belegger desnoods in bescherming moet worden genomen tegen de gevolgen van diens eigen ondeskundigheid of lichtvaardigheid, vgl. HR NJ 1998, 192 en HR NJ 1998, 660. De Commissie verwerpt het door de Deelnemer ingenomen standpunt dat deze jurisprudentie uitsluitend betrekking heeft op het (ongedekt) schrijven van opties en/of de daarop toepasselijke regels van de toenmalige beurshouder. Naar het oordeel van de Commissie is deze rechtspraak toepasselijk op elke vorm van effectendienstverlening waarbij de wederpartij grotere risico's loopt dan de (koers)risico's die voor de gemiddelde belegger zonder meer duidelijk kunnen zijn. Gelet op de eraan verbonden risico's moeten naar het oordeel van de Commissie ook effectenlease-overeenkomsten worden gerekend tot zulke beleggingen waarbij de effecteninstelling een belegger desnoods voor eigen onkunde of lichtvaardigheid dient te behoeden.
 
5.1.2. Voor zover de Deelnemer heeft betoogd dat specifieke vereisten, neergelegd in de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, respectievelijk de Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002, niet toepasselijk zijn op (het aanbieden van) de onderhavige effectenlease-overeenkomsten, overweegt de Commissie als volgt.
 
5.1.3. De bijzondere zorgplicht van een effecteninstelling (financiële dienstverlener, wiens dienstverlening verband houdt met effectenbeleggingen) is in de hierboven bedoelde rechtspraak mede gebaseerd op de zorgvuldigheid die een professionele dienstverlener in het algemeen dient te betrachten, zeker indien die dienstverlening een zó specialistisch onderwerp betreft dat de dienstverlener er rekening mee moet houden dat zijn (potentiële) wederpartijen de materie niet voldoende beheersen.
Daarom kan de reikwijdte van de bijzondere voorschriften in en krachtens de Wte 1995 niet bepalend zijn voor de (pre)contractuele verhoudingen tussen de Deelnemer en de afnemers van de onderhavige effectenleaseproducten. Daarenboven volgt de Commissie de Deelnemer niet in zijn standpunt dat de bijzondere voorschriften in de Wte 1995, het Bte 1995 en de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, respectievelijk de Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002, nimmer betrekking kunnen hebben op de dienstverlening die méér omvat -met name kredietverlening - dan de uitvoering van bepaalde effectentransacties. Voor zover deze regelgeving inhoudt dat een effectendienstverlener zich dient te vergewissen van de geschiktheid van de door hem aangeboden diensten voor de individuele wederpartij, en dient te bevorderen dat die wederpartij zich van bepaalde risico's bewust is, acht de Commissie deze verplichting ook toepasselijk op (het aanbieden van) effectenlease-overeenkomsten als de onderhavige, waarbij de verwerving van effecten voor rekening van de cliënt onlosmakelijk verbonden is met kredietverlening.
 
5.2.   Daarom volgt de Commissie de Deelnemer niet in zijn stelling dat hij (zijn rechtsvoorganger) jegens de afnemers van het effectenleaseproduct niet gehouden was tot de bijzondere zorg van een efFectendienstverlener omdat het een "kant en klaar" product is, waarmee de Deelnemer erop doelt dat rechten en verplichtingen van partijen in de overeenkomst volledig zijn vastgelegd zodat de afnemer van het product vóór het einde van de overeenkomst geen enkele beleggingsbeslissing meer behoeft te nemen. De Commissie stelt vast dat de Deelnemer (op wervende wijze) het aanbod tot sluiten van de overeenkomsten heeft gedaan, en ter uitvoering daarvan - uiteindelijk voor rekening van zijn wederpartij - effecten heeft verworven, althans voor zijn wederpartij is gaan houden. Aldus is het optreden van de Deelnemer niet beperkt gebleven tot de uitvoering van een opdracht (tot verrichten van een effectentransactie) die de wederpartij op grond van een volledig zelfstandig gemaakte afweging heeft gegeven. Het in de klacht bedoelde optreden van de Deelnemer is naar het oordeel van de Commissie aan te merken als een vorm van effectendienstverlening die de verplichting meebrengt behoorlijk te adviseren.
 
5.3.   Ten aanzien van de feiten, relevant voor het bepalen van de reikwijdte van bedoelde zorgplicht in het onderhavige geval, stelt de Commissie verder het volgende vast.
 
5.3.1. Effectenleaseovereenkomsten als de onderhavige zijn niet eenvoudig van aard. Daarom moet er rekening mee gehouden worden dat de gemiddelde - niet in financiële (en vermogensrechtelijke) kwesties geverseerde - consument onmachtig is op eigen kracht een compleet en realistisch beeld te krijgen van de uitwerking van deze (samengestelde) overeenkomsten.
De daaraan verbonden risico's moeten evenwel niet worden onderschat, met name in verband met de kosten die op de afnemer van het product zijn gelegd. Effectenlease is een dure vorm van beleggen ten gevolge van de rente die over de geldlening wordt berekend. Daarom is een beduidende koersstijging van de geleasde effecten vereist, bemeten over de volle looptijd van de overeenkomst, om een positief nettorendement te behalen. A fortiori is een nogal forse koersstijging vereist om een nettorendement te behalen dat gunstiger is dan de rentevergoeding op een conventionele spaarvorm.
 
De afnemer van de effectenleaseconstructie wordt derhalve blootgesteld aan de mogelijkheid -niet alleen bij een koersdaling, maar ook in geval van beperkte koersstijging - dat zijn investering in het product geheel of ten dele teloor gaat, en in geval van vervroegde beëindiging van de overeenkomst - die in het bijbehorende materiaal is voorgesteld als een mogelijkheid om op een eerder tijdstip een aantrekkelijk rendement te realiseren - loopt hij zelfs de kans dat de geleasde effecten te weinig opbrengen om het nog resterende bedrag van de schuld te delgen, zodat er moet worden bijbetaald.
 
5.3.2. Er kan niet worden gezegd dat deze specifieke risico's van effectenleaseconstructies ten tijde van het sluiten van de in deze klacht bedoelde overeenkomsten een zodanige aandacht in de media gekregen hadden, dat zij ook bij het ondeskundige publiek bekend verondersteld konden worden. Daarentegen behoorde de Deelnemer zich als professionele dienstverlener bewust te zijn van de gerede mogelijkheid dat de desbetreffende effecten een ontoereikende koersstijging zouden vertonen, bemeten over de volle looptijd van de overeenkomsten, om de afnemer ten minste zijn inleg terug te bezorgen, eventueel zijn (resterende) schuld aan de Deelnemer af te lossen. Eens te meer behoorde de Deelnemer zich rekenschap te geven van de alleszins aanwezige kans dat bedoelde koersstijging ontoereikend zou blijken om de afnemer van het product een (ook ten opzichte van conventionele spaarvormen) concurrerend rendement te bezorgen.
 
5.3.3. Consumenten hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de aanschaf van financiële producten. Zij kunnen die verantwoordelijkheid evenwel pas dragen indien zij - tijdig - kunnen beschikken over volledige en heldere informatie betreffende het aangeboden product. In het bijzonder ten aanzien van een beleggingsproduct als het onderhavige, met een complexiteit die geschikt is om de risico's voor een niet-deskundige consument te verhullen, is een zo compleet mogelijke en niet voor misverstand vatbare voorlichting dringend geboden.
 
5.3.4. Dat klemt in dit geval temeer omdat de Deelnemer het product voor een breed publiek beschikbaar heeft gesteld, en het product zelden rechtstreeks doch via (zelfstandige) bemiddelaars heeft aangeboden. Zodoende heeft de Deelnemer zich voor de kwaliteit van de informatieverstrekking aan individuele (potentiële) wederpartijen ten dele afhankelijk gemaakt van die tussenpersonen. Reeds daarom diende de Deelnemer het door hemzelf verspreide voorlichtingsmateriaal - brochures, formulieren voor het aanvragen cq aangaan van de overeenkomsten, (concept)overeenkomsten en bijbehorende (algemene) voorwaarden - zodanig in te richten dat degene die overwoog de onderhavige overeenkomsten aan te gaan daarin de nadrukkelijke waarschuwing trof, in bewoordingen die voor een ondeskundig publiek duidelijk zijn, voor de niet te verwaarlozen kans dat, afhankelijk van de ontwikkelingen op de effectenmarkten, de investering - het totaal van de contractueel voorziene termijnbetalingen -verloren zou gaan, in voorkomend geval bovendien een schuld aan de Deelnemer kon resteren.
 
5.3.5. Alleen op grond van die duidelijke waarschuwing voor een niet te verwaarlozen kans op een tegenvallend resultaat - zelfs teloorgaan van de investering of, indien toepasselijk, het resteren van een schuld - had de geïnteresseerde consument een deugdelijke afweging kunnen maken tussen dit effectenleaseproduct en andere financiële producten, waaronder spaarvormen, in het licht van zijn eigen mogelijkheden en verlangens.
 
5.3.6. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat de belastingwetgeving ten tijde van het aanbieden van de onderhavige overeenkomsten toestond betaalde debetrente van het belastbaar inkomen af te trekken, zodat de kosten van de effectenleaseconstructie voor de afnemer lager, en diens nettorendement dienovereenkomstig hoger konden worden.
Deze omstandigheid, waarop veelal grote nadruk is gelegd in het bij het product behorende voorlichtingsmateriaal, ontneemt aan het product niet het risicovolle karakter dat een indringende waarschuwing voor een mogelijk ongunstige uitkomst noodzakelijk maakt. Nog daargelaten dat een financiële dienstverlener zich er ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomsten rekenschap van diende te geven dat de fiscale behandeling van betaalde rente serieus ter discussie stond, was het effect van die fiscale aftrek afhankelijk van het toepasselijke inkomstenbelastingtarief, terwijl er diverse situaties denkbaar waren waarin die aftrek niet benut kon worden. De Deelnemer kon er dus niet vanuit gaan dat afnemers van het effectenleaseproduct zonder meer konden profiteren van het belastingvoordeel. Daarin kon hij geen reden vinden het product als minder risicovol te beschouwen.
 
5.3.7. De Commissie is derhalve van oordeel dat de op de Deelnemer rustende voorlichtingsplicht, tot uitdrukking komend in eisen aan de door de Deelnemer verspreide geschriften zoals brochures, (aanvraagformulieren, (concept)overeenkomsten en (bijbehorende) voorwaarden, zich uitstrekte tot de precontractuele fase en nadrukkelijk ook gold ten opzichte van een ieder die, op welke wijze dan ook van de door de Deelnemer aangeboden effectenleaseconstructie op de hoogte geraakt, overwoog een dergelijke overeenkomst aan te gaan. De redelijkheid en billijkheid eisen dit, waaraan niet afdoet dat de tussen partijen ontstane rechtsverhouding geen aanvang heeft genomen met rechtstreeks gevoerde onderhandelingen, vgl. HR NJ 1991, 647.
 
5.4.   De Deelnemer heeft onweersproken gesteld dat de overeenkomsten pas van kracht werden nadat zijn wederpartij het op schrift gestelde contract - toegezonden naar aanleiding van een aanvraagformulier - binnen een bepaalde termijn getekend retour had gestuurd, bij gebreke van welke (tijdige) retourzending geen overeenkomst tot stand kwam. Aldus is Belanghebbende ten minste door de inhoud van (de schriftelijke vastlegging van) de door hem getekende overeenkomsten geïnformeerd, en moet worden aangenomen dat Belanghebbende daadwerkelijk gelegenheid heeft gehad, vóórdat de overeenkomsten voor hem verbindend zou worden, daarvan kennis te nemen.
 
5.4.1. De Commissie heeft vastgesteld dat in deze door Belanghebbende ondertekende overeenkomsten is vermeld welk bedrag de "(totale) leasesom" beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente. Ook is in die overeenkomsten te vinden dat de Deelnemer voor het bedrag van de hoofdsom effecten zal verwerven die aan Belanghebbende geleverd worden onder de voorwaarde dat Belanghebbende aan alle verplichtingen jegens de Deelnemer zal hebben voldaan, terwijl de verkoopopbrengst van de effecten zal worden verrekend met nog resterende (terug)betalingsverplichtingen.
Naar het oordeel van de Commissie heeft Belanghebbende uit deze vermeldingen in de overeenkomsten kunnen begrijpen, zij het wellicht pas na aandachtige bestudering en/of na door derden te zijn voorgelicht, dat de "lease-som" een bedrag betreft dat in termijnen aan de Deelnemer terugbetaald moet worden, waarbij de effecten op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om aan de nog resterende verplichtingen te voldoen.
 
5.4.2. Met het oog daarop is de Commissie van oordeel dat de klacht geen doel kan treffen voor zover zij ertoe strekt dat Belanghebbende in die mate onjuist of onvolledig is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomsten vernietigbaar zijn. Gelet op de zo-even bedoelde inhoud van de door Belanghebbende getekende overeenkomsten, en in aanmerking genomen dat Belanghebbende zich zo nodig moeite behoorde(n) te getroosten om aan de hand van de daarin vervatte informatie na te gaan welke verplichtingen hij op zich nam, kan niet met vrucht worden volgehouden dat Belanghebbende verschoonbaar heeft gedwaald omtrent de essentiële bestanddelen van de overeenkomsten.
Derhalve acht de Commissie de klacht ook ongegrond voor zover zij inhoudt dat Belanghebbende de overeenkomsten is aangegaan omdat hij (door toedoen van de Deelnemer) in de veronderstelling is gebracht dat het om een vorm van sparen ging. Van de door Belanghebbende ondertekende exemplaren van de overeenkomsten gaat niet de onmiskenbare suggestie uit dat de lease-overeenkomst een vorm van sparen betreft.
 
5.5.   Niettemin stelt de Commissie vast dat de Deelnemer niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij Belanghebbende (tijdig) duidelijk en met voldoende nadruk heeft gewezen op de risico's van het effectenleaseproduct. In deze vaststelling ligt het rechtsoordeel besloten dat het aan de Deelnemer is om aannemelijk te maken dat zijn wederpartij tijdig van adequate informatie is voorzien. Dit vloeit naar het inzicht van de Commissie dwingend voort uit de omstandigheid dat de Deelnemer, een professionele financiële dienstverlener, aan een brede kring van hem onbekende personen tamelijk complexe beleggingsproducten heeft aangeboden, die voor de afnemer zeer onvoordelig konden uitpakken, waarbij de Deelnemer zich - gelet op de aard van het product - mede of zelfs met name heeft gericht op degenen die uit zichzelf vermoedelijk juist geen interesse voor effectenbeleggingen aan de dag zouden leggen. Bij zulk bewerkstelligen van rechtsverhoudingen tussen ongelijkwaardige partijen, dient de professionele partij, ook in het licht van art. 150 Rv, de maatregelen te treffen waardoor hij nadien zo nodig aannemelijk kan maken dat hij aan zijn voorlichtingsplicht heeft voldaan. Dit geldt a fortiori indien de wederpartij aan forse risico's wordt blootgesteld.
 
5.5.1. In het materiaal waarover Belanghebbende, naar aannemelijk is, vóór het van kracht worden van de overeenkomsten in ieder geval heeft kunnen beschikken is nergens een ondubbelzinnige waarschuwing te vinden, in bewoordingen die voor een breed publiek bevattelijk zijn, voor een niet te verwaarlozen kans dat het koersverloop gedurende de looptijd van de overeenkomsten (of tot aan een contractueel voorziene eerdere datum waarop kosteloos kon worden opgezegd) tot gevolg zou hebben dat de geleasde effecten te weinig zullen opbrengen om aan alle verplichtingen jegens de Deelnemer te voldoen, respectievelijk een te geringe koersstijging over die periode tot gevolg zal hebben dat de investering in het product geen of slechts een gering positief rendement oplevert. Op grond van deze en de vele andere aan haar oordeel onderworpen klachten betreffende de effectenleaseproducten die door (de rechtsvoorgangers van) de Deelnemer zijn aangeboden stelt de Commissie vast dat in alle bij deze producten behorende brochures sterke nadruk is gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige beleggingsresultaten. Daardoor heeft de mogelijkheid van verlies in die brochures nauwelijks, in elk geval volstrekt onvoldoende, aandacht gekregen. Een voorbehoud ten aanzien van de gesuggereerde rendementsverwachting, in niet mis te verstane bewoordingen, had niet mogen ontbreken.
 
5.5.2. De Commissie volgt de Deelnemer niet in zijn betoog dat Belanghebbende de mogelijkheid van zijn verlies moet hebben onderkend omdat van algemene bekendheid is dat beleggingen in effecten een risico meebrengen, en in de door Belanghebbende ondertekende overeenkomsten ook is vermeld dat Belanghebbende zich ervan bewust is dat aan de beleggingen risico's verbonden zijn, respectievelijk dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie voor de toekomst bieden. Als feit van algemene bekendheid valt aan te merken dat de waarde van (beleggingen in) effecten door koersdaling kan afnemen. Het specifieke risico van beleggen met geleend geld, hierboven omschreven, was in ieder geval ten tijde van het van kracht worden van de onderhavige overeenkomsten geen feit van algemene bekendheid. Bekendheid met dat specifieke risico zou de Deelnemer zijn wederpartij derhalve alleen kunnen tegenwerpen na het geven van daarop toegesneden voorlichting. Zojuist is vastgesteld dat zulke voorlichting niet met de te dezen geboden helderheid en indringend is gegeven in het materiaal waarover de Belanghebbende, naar aannemelijk is, vóór het van kracht worden van de overeenkomsten heeft kunnen beschikken. In dit specifieke geval heeft de Deelnemer evenmin aannemelijk gemaakt dat de vereiste voorlichting op andere wijze tijdig aan de Belanghebbende is gegeven.
Bijgevolg is een verwijzing, in een door Belanghebbende getekend stuk, naar bekendheid met de risico's die verbonden zullen zijn aan de ingevolge de overeenkomsten te verrichten beleggingen, nietszeggend.
 
5.6.   Voorts bracht de bijzondere zorgplicht die op de aanbieder van een effectenleaseconstructie als de onderhavige rust naar het oordeel van de Commissie mee dat de Deelnemer niet alleen gehouden was te verifiëren of zijn potentiële contractspartij zich van de zojuist omschreven risico's bewust was, maar zich er ook van diende te vergewissen of de verplichtingen die de overeenkomsten voor zijn potentiële wederpartij zouden meebrengen in redelijke verhouding stonden tot diens financiële mogelijkheden.
Bij het aanbieden van beleggingsvormen met een risico zoals inherent is aan de onderhavige effectenleaseproducten brengt de op een effecteninstelling rustende zorgplicht mee dat een cliënt zo nodig ook tegen de gevolgen van eigen onkunde of lichtvaardigheid beschermd moet worden. Aan die verplichting kon de Deelnemer alleen voldoen door zich te vergewissen van de (voorzienbare) financiële beperkingen en de verwachtingen van de (potentiële) wederpartij.
 
5.6.1. Voor zover de Deelnemer de stelling heeft betrokken dat vergewissingsverplichtingen als hier bedoeld niet op hem hebben berust, doch uitsluitend op de (onafhankelijke) tussenpersoon door wiens bemiddeling de overeenkomsten zijn gesloten, heeft het volgende te gelden.
5.6.2  Het geven van duidelijke en zo volledig mogelijke informatie omtrent een aan het publiek aangeboden beleggingsdienst of-product, alsmede het onderzoek naar de relevante financiële omstandigheden van de (potentiële) wederpartij, behoren tot de essentiële verplichtingen van de financiële instelling die de dienst of het product aanbiedt. Het belang van deze voorlichting, respectievelijk dit onderzoek, moet mede gezien worden in de hierboven al meermalen genoemde, in de rechtspraak reeds geruime tijd aangenomen, noodzaak een niet professionele belegger zo nodig tegen diens eigen onkunde of lichtvaardigheid te behoeden. Deze verplichtingen wegen dientengevolge met name zwaar indien het gaat om een beleggingsvorm die voor de belegger een niet te verwaarlozen risico op algeheel verlies van zijn investering of zelfs een bijbetalingsverplichting meebrengt.
Daarom diende de Deelnemer, de vervulling van deze essentiële onderdelen van zijn zorgplicht geheel of gedeeltelijk aan zelfstandige tussenpersonen toevertrouwend, er op toe te zien dat dezen zich naar behoren kweten van (hun aandeel in) de hier bedoelde waarschuwings- en vergewissingsverplichtingen.
Dit klemt temeer omdat de Deelnemer, voor zover de Commissie is gebleken, geen beperking heeft aangebracht in aantal of omvang van de met één persoon gesloten effectenleasecontracten, en aldus heeft toegelaten dat de hem onbekende wederpartijen soms zeer aanzienlijke verplichtingen op zich namen. In het algemeen heeft de Commissie uit deze en de andere door haar behandelde zaken betreffende de door verweerders rechtsvoorgangers aangeboden effectenleaseproducten afgeleid dat het wederpartijen zonder meer werd toegestaan om verplichtingen aan te gaan in zodanige omvang, dat het gelet op hun inkomens- en vermogenspositie op dat moment minst genomen de vraag is of hen ook bij conventionele kredietverlening tot zulke bedragen leningen zouden zijn verstrekt.
 
5.6.3. Gesteld noch gebleken is dat de Deelnemer het mogelijke heeft gedaan om zeker te stellen dat de tussenpersonen vóór het van kracht worden van de effectenleaseovereenkomsten de gegevens zouden verzamelen, en de voorlichting zouden geven, waarmee/waardoor kon worden voorkomen dat een overeenkomst werd gesloten met een wederpartij die in een onjuiste veronderstelling verkeerde ten aanzien van het mogelijk rendement van zijn investering in het effectenleaseproduct en/of (de maximale omvang van) de daaraan verbonden risico's, dan wel een wederpartij wiens financiële omstandigheden en vooruitzichten niet toelieten dat die risico's werden gelopen.
Door niet te verzekeren dat de tussenpersonen aan deze informatie- en vergewissingsverplichtingen zouden voldoen heeft de Deelnemer de kans laten bestaan dat de geadviseerde beleggingsvorm is aangegaan onder invloed van een verkeerde voorstelling van de daaraan verbonden risico's. Die kans heeft zich in het onderhavige geval verwezenlijkt, en daarmee is het aan de deelnemer om aannemelijk te maken dat de overeenkomsten ook tot stand zou zijn gekomen in geval Belanghebbende ten aanzien van de aan het effectenleaseproduct verbonden risico's wèl volledig en indringend zou zijn geïnformeerd. Nu hij dit niet aannemelijk heeft gemaakt kan een causaal verband tussen tekortschieten van de Deelnemer zelf en het door Belanghebbende geleden nadeel worden aangenomen.
 
5.6.4. Aldus ten overvloede merkt de Commissie nog op dat de rol die de Deelnemer aan de onafhankelijke tussenpersonen bij het aanprijzen en tot stand brengen van de onderhavige effectenleaseproducten heeft toevertrouwd zou rechtvaardigen dat aansluiting wordt gezocht bij het bepaalde in art. 6:76 BW, en die tussenpersonen, mede gelet op de ontstaansgeschiedenis van de zojuist genoemde bepaling, worden aangemerkt als hulppersonen in de zin van die bepaling, ook voor wat betreft de advisering die aan het sluiten van de overeenkomsten voorafging.
In dit verband zou mede in aanmerking moeten worden genomen dat de Deelnemer een beloningsregeling heeft getroffen met de bemiddelaars die de effectenleasecontracten aanbrachten. Dit is de Commissie bekend uit de behandeling van de vele aan haar voorgelegde klachten betreffende de door de Deelnemer aangeboden effectenleaseproducten. Dit sterkt de Commissie in haar oordeel dat de bemiddelaars hun optreden hebben gericht op de belangen van de Deelnemer, zodat in deze zaak kan worden uitgesloten dat de bemiddelaar zich slechts door de wensen en belangen van Belanghebbende heeft laten leiden.
 
5.6.5. De Deelnemer heeft niet aannemelijk kunnen maken dat van zijn kant het nodige is vastgesteld, alvorens de overeenkomsten werden aangegaan, omtrent eventuele onverenigbaarheid van het effectenleaseproduct met de voorstelling die Belanghebbende van het mogelijk rendement van zijn investering koesterde en de risico's die hij zou lopen, danwei een eventuele wanverhouding tussen de verplichtingen die Belanghebbende jegens de Deelnemer aanging en zijn financiële mogelijkheden.
 
5.7.   De Commissie acht aannemelijk dat Belanghebbende de overeenkomsten is aangegaan omdat hij zich door tekortschietende voorlichting van de Deelnemer geen rekenschap heeft kunnen geven van het risico dat hij door de overeenkomsten maximaal zou lopen, terwijl dit gebrekkig inzicht niet (tijdig) is gecorrigeerd doordat de Deelnemer heeft nagelaten te verifiëren of zijn potentiële wederpartij begreep welk verlies in het slechtste geval gedragen zou moeten worden, en evenmin is nagegaan of het sluiten van de overeenkomsten in overeenstemming was met de financiële omstandigheden van Belanghebbende.
 
5.8    In het voorgaande ligt besloten dat de Commissie het verweer van de Deelnemer verwerpt dat er, aannemende dat de zorgplicht bij het aanbieden van het effectenleaseproduct niet is nageleefd, slechts een causaal verband kan bestaan met een eventuele restschuld, maar niet met de geldlening en de daarover berekende rente, waarbij de Deelnemer verwijst naar hetgeen is overwogen in de zogenaamde WC AM-beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007.
Naar het oordeel van de Commissie bestaat er wel degelijk voldoende causaal verband tussen de hierboven geconstateerde schending van de zorgplicht bij het aanbieden van de effectenleaseovereenkomst en de renteverplichtingen die uit de kredietverstrekking voortvloeien, aangezien de kredietverlening onverbrekelijk verbonden is met het leasen van de effecten. In de context van de onderhavige overeenkomsten kan gevoeglijk worden uitgesloten dat de lening zou zijn verstrekt óf zou zijn geaccepteerd buiten verband met de aankoop van de effecten. Het oordeel dat de onderhavige (samengestelde) overeenkomsten niet tot stand zouden zijn gekomen indien de Deelnemer aan zijn zorgplicht had voldaan, dwingt derhalve tot de vaststelling dat Belanghebbende ook geen rente verschuldigd was geworden.
 
5.9.   Het vorenoverwogene voert de Commissie tot het oordeel dat de Deelnemer, door de effectenleaseovereenkomst te sluiten zonder zich in de precontractuele fase naar behoren te kwijten van zijn bovenomschreven voorlichtings- en vergewissingsverplichtingen, jegens Belanghebbende is tekortgeschoten in de bijzondere zorgvuldigheid die hij als aanbieder van deze overeenkomst in acht diende te nemen, en derhalve jegens Belanghebbende onrechtmatig heeft gehandeld.
Het is aannemelijk dat Belanghebbende, indien hij zich rekenschap had gegeven van de omstandigheid dat hij onder ongunstige omstandigheden zijn geld kon verliezen en in voorkomend geval zelfs nog zou moeten bijbetalen, e overeenkomsten niet zou hebben gesloten. Het nadeel dat hij door het aangaan van de overeenkomsten heeft geleden vormt schade die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt.
 
6.1.   Tot op zekere hoogte moet het op de effectenleaseconstructie geleden nadeel evenwel ook aan Belanghebbende zelf worden toegerekend. De door de Deelnemer gevolgde acceptatieprocedure heeft voor Belanghebbende een periode van bezinning opgeleverd, aangezien (tijdige) retourzending van de getekende overeenkomsten vereist was om die overeenkomsten van kracht te laten worden. Door die (tijdige) retourzending achterwege te laten kon Belanghebbende alsnog van de overeenkomsten afzien. Aangenomen moet worden dat Belanghebbende tenminste kennis heeft kunnen nemen van de tekst van de door hem ondertekende overeenkomsten. Die tekst maakt - zeker voor een in financiële en/of juridische kwesties onervaren persoon - niet aanstonds duidelijk dat bij een ontoereikende koersstijging zal moeten worden bijbetaald, althans de investering in het product wordt verspeeld. Bij nauwkeurige lezing van de overeenkomsten kan het Belanghebbende evenwel zijn opgevallen dat er sprake was van een renteverplichting - en dus van een lening - en dat er voorts een verband was tussen de koersontwikkeling gedurende de looptijd van de overeenkomsten, de daardoor bepaalde opbrengst van verkoop van de effecten, en het aanzuiveren van een eventueel tekort, respectievelijk een 'laatste termijn' ter grootte van een nog openstaand bedrag.
 
6.2.   Zulke nauwkeurige kennisneming van de overeenkomsten moet Belanghebbende derhalve duidelijk hebben kunnen maken dat er onzekerheden, en dus risico's zouden zijn. Belanghebbende moet derhalve worden verweten dat hij, naar eigen opgave onervaren op het terrein van beleggingen in effecten, de overeenkomsten is aangegaan zonder zich nader te informeren omtrent de aard en potentiële omvang van die risico's.
Voorts moet worden aangenomen dat Belanghebbende heeft kunnen begrijpen dat het contract te maken had met de verwerving van aandelen, dan wel met verhandelbare waarden die de koersontwikkelingen in de aandelenhandel volgen. De Commissie houdt het er daarom voor dat Belanghebbende bij het aangaan van de overeenkomsten willens en wetens het risico heeft aanvaard dat in het algemeen verbonden is aan beleggingen in effecten.
 
6.3.   Er is derhalve aanleiding een deel van de door Belanghebbende geleden schade voor zijn eigen rekening te laten.
Aangezien de op een professionele aanbieder van risicovolle effectendiensten of beleggingsproducten rustende bijzondere zorgplicht er mede toe strekt de particuliere, niet professionele, wederpartij te behoeden voor diens eigen ondeskundigheid en onachtzaamheid, zullen tekortkomingen van die particuliere, niet professionele belegger bij de toepassing van art. 6: 101, eerste lid, BW in beginsel minder zwaar wegen dan de tekortkomingen van eerstgenoemde.
 
6.4.   Het verzuim van de Deelnemer om met voldoende nadruk te wijzen op het volledige risico dat de afnemer van het effectenleaseproduct in het slechtste geval loopt, gevoegd bij zijn verzuim na te gaan of Belanghebbende een juist en volledig beeld van (de mogelijke omvang van) dat risico had en dat risico eventueel zou kunnen dragen, afwegende tegen het verzuim van Belanghebbende zich nader te informeren omtrent de potentiële omvang van de risico's die hij kon vermoeden, oordeelt de Commissie dat het verzuim aan de kant van de Deelnemer, als professionele dienstverlener, zó veel zwaarder weegt dat bij het bepalen van de mate waarin partijen de schade behoren te dragen geen toepassing behoort te worden gegeven aan de primaire causaliteitsmaatstaf van art. 6:101, eerste lid BW, doch de billijkheid gebiedt die schade als volgt over Belanghebbende en de Deelnemer te verdelen.
 
6.5.a. Het uitgangspunt moet zijn dat Belanghebbende bij het aangaan van de overeenkomsten het normale risico van aandelenbeleggingen heeft geaccepteerd. In het door hem ondertekende exemplaren van de overeenkomsten heeft Belanghebbende immers kunnen vinden dat het om een dergelijke belegging ging. Daarom moet in ieder geval voor zijn rekening blijven het koersverlies dat Belanghebbende zou hebben geleden indien het door hem geïnvesteerde bedrag zou zijn aangewend voor rechtstreekse belegging in gangbare aandelen. Voor het bepalen van dit koersverlies zou de AEX-index een bruikbare maatstaf zijn.
Onder dit door Belanghebbende in aandelenbeleggingen geïnvesteerde, en dus aan een normaal koersrisico blootgestelde, bedrag moet worden verstaan het bedrag dat in de overeenkomsten met zoveel woorden is genoemd als (in totaal, doch in voorkomend geval met toepassing van de in de overeenkomsten vastgelegde kortingen) te betalen rente tijdens de looptijd van de leaseovereenkomsten. Aangenomen moet worden dat dit bedrag voor Belanghebbende bij het aangaan van de overeenkomsten duidelijk herkenbaar was als de betalingsverplichting die hij hoe dan ook jegens de Deelnemer aanging.
 
6.5.b. Indien deze rentebetalingen rechtstreeks zouden zijn aangewend voor de verwerving van gangbare aandelen zou dat in het slechtste geval, en met name ten aanzien van de betalingen (termijnen) die in de eerste jaren na 2000 zijn gedaan, tot een aanzienlijk verlies hebben kunnen voeren, waarbij bovendien nog transactie- en administratiekosten voldaan hadden moeten worden. Daar zouden dividenden tegenover hebben gestaan, maar bij een precieze berekening van het door de Deelnemer te dragen deel van de schade zal eveneens rekening gehouden moeten worden met (dividend)uitkeringen aan Belanghebbende uit hoofde van de geleasde effecten. Bij precieze berekening van de schade zou daarnaast rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat de aan de Deelnemer betaalde debetrente Belanghebbende een fiscaal voordeel heeft opgeleverd. Daardoor kan de uiteindelijk ondervonden schade in meerdere of mindere mate beperkt zijn, waarbij evenwel bedacht moet worden dat de aftrek ter zake van 'consumptieve rente' vanaf het belastingjaar 1997 stapsgewijs is beperkt (Wet van 13 december 1996, Stb 652) en met de invoering van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 geheel afgeschaft. Hoewel de betalingen en de voor- en nadelen uit hoofde van genoemde factoren zich op verschillende tijdstippen gedurende de looptijd zouden hebben voorgedaan neemt de Commissie voor de berekening van de verdeling van de schade een valutering op de dag van afsluiten van de overeenkomsten aan.
 
6.5.c. Met inachtneming van dit uitgangspunt en deze bij de schadedeling in aanmerking te nemen factoren oordeelt de Commissie naar billijkheid dat het voor rekening van Belanghebbende blijvende deel van de schade die hij ten gevolge van de overeenkomsten heeft geleden gelijk is aan de helft van het bedragen die in de overeenkomsten zijn genoemd als de rente die gedurende de looptijd verschuldigd wordt, eventueel met toepassing van in de overeenkomsten bepaalde kortingen op het rentepercentage. De Deelnemer dient de rest van de door Belanghebbende geleden schade voor zijn rekening te nemen, derhalve:
-      50 procent van de in de overeenkomsten vermelde, gedurende de looptijd aan de Deelnemer verschuldigd geworden, rente
plus
-      alle andere bedragen die Belanghebbende de Deelnemer krachtens de overeenkomsten verschuldigd is geworden en/of nog verschuldigd zal worden, derhalve ook ter zake van eventuele beëindiging van de overeenkomsten vóór het einde van de (maximale) looptijd.
 
minus
-      het bedrag aan dividenden of soortgelijke uitkeringen dat Belanghebbende reeds heeft ontvangen, alsmede het bedrag dat Belanghebbende bij beëindiging van de overeenkomst A heeft ontvangen.
 
7.1.   Voor zover de Deelnemer een beroep heeft gedaan op art. 6:278 BW overweegt de Commissie als volgt. Klaarblijkelijk stelt de Deelnemer zich op het standpunt dat de ingevolge de overeenkomsten aangekochte effecten volledig en terstond tot het vermogen van Belanghebbende zijn gaan behoren - en de Deelnemer in zoverre de door hem verschuldigde prestatie reeds heeft geleverd - zodat Belanghebbende, die de ongedaanmaking van de overeenkomsten slechts nastreeft om de gevolgen van koersdalingen te ontlopen, bij het welslagen van zijn klacht de Deelnemer dient te compenseren voor de verminderde waarde van de reeds geleverde prestatie.
 
7.2.   Dit beroep op art. 6:278 BW moet worden verworpen aangezien de uitspraak van de Commissie niet inhoudt dat de overeenkomsten wordt ontbonden of nietig verklaard dan wel een beroep op een vernietigingsgrond wordt aanvaard.
 
8.1.   Het voorgaande voert in deze zaak tot de slotsom dat de Deelnemer voorzover de klacht ziet op Overeenkomst A, aan Belanghebbende dient terug te betalen 50 procent van het bedrag dat hij aan rente heeft voldaan verminderd met het uit hoofde van deze overeenkomst behaalde resultaat.
Voorzover de klacht ziet op overeenkomst B en C, dient de Deelnemer Belanghebbende terug te betalen 50 procent van het bedrag dat hij aan rente heeft voldaan en daarnaast het volledige bedrag moet terugbetalen dat Belanghebbende bij afwikkeling van de afgelopen overeenkomst heeft moeten bijbetalen, dan wel deze bijbetaling, in geval die nog niet is verricht, niet meer mag vorderen en over die nog niet verrichte betaling evenmin rente mag vorderen; Op dit aan Belanghebbende terug te betalen bedrag mag de Deelnemer evenwel in mindering brengen de dividenden en soortgelijke andere voordelen die bij het ten uitvoer leggen van dit bindend advies aan Belanghebbende zullen zijn uitgekeerd.
 
8.2.   Voor zover noodzakelijk zal te Commissie bepalen dat Belanghebbende aan de overeenkomst - met inbegrip van de krachtens de overeenkomst verworven, 'geleasde' effecten -geen enkel ander recht meer zal kunnen ontlenen dan tenuitvoerlegging van dit bindend advies.
 
8.3.   Voorts zal de Commissie de Deelnemer opdragen om, in geval het Bureau Krediet Registratie door of namens hem in kennis is gesteld van de omstandigheid dat Belanghebbende uit hoofde van de overeenkomst krediet is verleend en/of Belanghebbende niet (geheel en/of tijdig) aan de uit deze overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft voldaan, mededeling te doen aan het Bureau Krediet Registratie dat de eerder aangemelde betalingsverplichtingen en/of betalingsverzuimen niet meer aanwezig zijn.
 
8.4    Over het totaal van de in 8.1 tot en met 8.3 genoemde betalingsverplichtingen dient de Deelnemer rente te vergoeden, gelijk aan de wettelijke rente, te berekenen vanaf de dag waarop Belanghebbende zich voor het eerst schriftelijk over het totstandkomen van de overeenkomsten heeft beklaagd tot aan de dag waarop de Deelnemer volledig aan zijn in dit bindend advies vastgestelde betalingsverplichting zal hebben voldaan.
 
8.5.   Ten slotte zal de Commissie bepalen, nu Belanghebbenden daarom hebben verzocht, dat de Deelnemer aan Belanghebbenden de kosten vergoed die zij in verband met deze procedure hebben gemaakt, welke kosten de Commissie met toepassing van het "Liquidatietarief rechtbanken en hoven" (een punt - tarief III) begroot op € 579,00 voor salaris van de gemachtigde."
 
8.6.   Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
 
UITSPRAAK
 
De Commissie stelt het bindend advies vast dat de Deelnemer binnen de termijn van één maand na verzending van een afschrift van dit bindend advies aan partijen aan Belanghebbende betaalt
-      hetgeen deze hem méér heeft voldaan dan 50 procent van het bedrag dat in de overeenkomst A is genoemd als rente tijdens de looptijd, als hiervóór onder 8.1 omschreven, derhalve rekening houdend met eventuele bij de overeenkomst bepaalde kortingen op de rente, met het uit hoofde van de overeenkomst behaalde resultaat en de aan Belanghebbende uitgekeerde dividenden of andere soortgelijke voordelen uit de geleasde effecten;
-      hetgeen deze hem méér heeft voldaan dan 50 procent van het bedrag dat in de overeenkomst B is genoemd als rente tijdens de looptijd, als hiervóór onder 8.1 omschreven, derhalve rekening houdend met eventuele bij de overeenkomst bepaalde kortingen op de rente, doch verminderd met aan Belanghebbende uitgekeerde dividenden of andere soortgelijke voordelen uit de geleasde effecten;
hetgeen deze hem méér heeft voldaan dan 50 procent van het bedrag dat in de overeenkomst C is genoemd als rente tijdens de looptijd, als hiervóór onder 8.1 omschreven,
derhalve rekening houdend met eventuele bij de overeenkomst bepaalde kortingen op de rente, doch verminderd met aan Belanghebbende uitgekeerde dividenden of andere soortgelijke voordelen uit de geleasde effecten;
-      rente over de som van de zojuist genoemde, aan Belanghebbende te betalen, bedragen, gelijk aan de wettelijke rente en berekend zoals hiervóór onder 8.4 genoemd;
-      de kosten van juridische bijstand van Belanghebbende ter grootte van € 579;
 
en voorts
-      de Deelnemer ter zake van de in dit bindend advies genoemde overeenkomst geen enkele betaling meer mag verlangen, ook niet ter zake van beëindiging van die overeenkomst vóór het einde van de contractueel voorziene looptijd, behoudens voor zover de betalingen die Belanghebbende de Deelnemer heeft gedaan nog geen 50 procent vormen van het in de overeenkomst genoemde bedrag aan tijdens de looptijd verschuldigde rente;
-      Belanghebbende aan de in dit bindend advies genoemde overeenkomst, met inbegrip van de effecten die de Deelnemer krachtens die overeenkomst heeft verworven, geen enkel ander recht meer kan ontlenen dan tenuitvoerlegging van dit bindend advies;
-      de Deelnemer binnen de termijn van één maand na verzending van een afschrift van dit bindend advies aan partijen, dan wel, indien dat later is, binnen één maand nadat Belanghebbende de Deelnemer 50% van het in de overeenkomst genoemde bedrag aan tijdens de looptijd verschuldigde rente heeft voldaan, ter zake van elke melding die eerder door of namens de Deelnemer aan het Bureau Krediet Registratie is gedaan betreffende kredietverstrekking krachtens de in dit bindend advies genoemde overeenkomst en/of daarmee verband houdende betalingsachterstanden, aan het Bureau Krediet Registratie zal kennisgeven dat het betreffende krediet niet meer openstaat en/of van betalingsverzuimen geen sprake meer is.
 
Het méér of anders gevorderde wordt afgewezen.
 

Deze uitspraak is op 30 MEI 2008 tot stand gekomen met inachtneming van de bepalingen van het Reglement. Zij is gegeven door mr J. Wortel, als voorzitter, mr P.J.L.M. Bartholomeus en drs L.B. Lauwaars RA, terwijl mr K. Schouten als secretaris fungeerde.