Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK
's-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 373169 / HA ZA
10-2930
Vonnis van 10 augustus
2011
in de zaak van
mr. RUTGER JAN
SCHIMMELPJENNINCK, wonende te Amsterdam, en
mr. BERNARDUS
FRANCISCUS MARIA KNάPPE, wonende te Dordrecht,
in hun hoedanigheid
van curatoren in het faillissement van de naamloze vennootschap
DSB
BANK N.V., gevestigd en kantoorhoudende te Wognum, gemeente
Medembiik,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat
mr. K.J.L. Verschoor te Amsterdam,
tegen
[X],
wonende te
[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat
mr. H.L. van Lookeren Campagne te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als de curatoren
en [X]. De gefailleerde wordt DSB genoemd.
1. De
procedure
1.1. Het verloop van de procedure
blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 augustus
2010 (met producties 1-2);
- de conclusie van
antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie (met producties), van
8 december 2010;
- het tussenvonnis van 6 april
2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast en de zaak is verwezen naar
de meervoudige
kamer;
- de conclusie van antwoord in
reconventie (met producties 1-14);
- de akten
overlegging producties van de zijde van de curatoren (met producties
17-26);
- het proces-verbaal van de comparitie
van 27 juni 2011 (gehouden in deze zaak en in andere zaken waarin de
curatoren
partij zijn) en
de daarin genoemde pleitaantekeningen van de
curatoren;
- de brief van 12 juli 2011 van de
curatoren;
- de brief van 14 juli 2011 waarbij
de griffier van de rechtbank het proces-verbaal van de zitting van 27 juni
2011 aan de advocaten
heeft toegezonden met de
mededeling dat zij binnen tien dagen nadien correcties van feitelijke
aard op de tekst van dat proces-
verbaal kunnen doorgeven;
- de op 20 juli 2011
ontvangen fax van 19 juli 2011 van de advocaat van de curatoren,
1.2. Ten slotte hebben partijen
vonnis gevraagd. Het vonnis wordt heden bij vervroeging
uitgesproken
2. De
feiten
2.0. Met de onder 1.1 vermelde fax
van 19 juli 2011 hebben de curatoren enkele wijzigingen in het door de rechtbank
opgemaakte proces-ver baal van de comparitie op 27 juni 2011 voorgesteld De
rechtbank neemt deze wijzigingen over en leest het procesverbaal met
inachtneming van deze correcties.
2.1. [X] heeft op 6 september
2007 een overeenkomst van hypothecair doorlopend krediet (hierna: de
overeenkomst of de kredietovereenkomst) gesloten met DSB. De kredietlimiet
bedroeg 70.746,, Het krediet had een aflossingsvrije looptijd van 25 jaar en
was gedekt door een recht van tweede hypotheek op de woning van [X]. DSB heeft
een afsluitprovisie van 1.061, bedongen, die in het krediet was opgenomen.
Een gedeelte van het krediet, groot 60.000,-, is als bouwdepot aangewend De
overeengekomen nominale rente bedroeg gedurende vijfjaren 5,949% per jaar, maar
tijdens het eerste jaar gold een "actierente" van nominaal 4,349%. De
maandelijkse kiedietvergoeding bedroeg 351,--.
2.2. Onderdeel van de overeenkomst was de
afsluiting van enkele verzekeringen, waaronder een overlijdensrisicoverzekering
(door [X] ook levensverzekering genoemd) en een
arbeidsongeschiktheidsverzekering, die tevens dekking gaf in geval van
werkloosheid, [X] heeft hiervoor aanvraagformulieren ondertekend. De premies
voor deze verzekeringen, ten bedrage van respectievelijk 5.112, en 3.898,
in totaal, zijn meegefοnancierd in het krediet Dit gold ook voor de notaris- en
administratiekosten. Aldus was het verstrekte krediet van 70.746,- als volgt
opgebouwd: afsluitprovisie 1.061,, koopsommen verzekeringen 9.010,,
notaris- en administratiekosten in totaal 675,-- en bouwdepot 60
000,-.,
2.3. In de overeenkomst zijn alle onder 22
opgesomde bedragen genoemd, [X] heeft de overeenkomst medeondertekend Onder haar
acceptatieverklaring vermeldt de tekst van de overeenkomst het
volgende:
"Indien geldgever geldnemer
bij het verstrekken van de geldlening verplicht tot het aangaan van en
instandhouden van een verzekering is geldnemer uitdrukkelijk vrij in de keuze
met welke verzekeringsmaatschappij deze verzekering zal worden aangegaan,
mits de verzekering ten genoege van geldgever afdoende dekking geeft."
2.4. DSB heeft kort tevoren, op 6
september 2007, een klantprofiel opgemaakt van [X], dat eveneens mede door haar
is ondertekend. Bij het opmaken van het klantprofiel beschikte DSB over een
loonafrekening van [X] over de maand juni 2007, waaruit bleek dat haar
netto-inkomen 3.256,05 per maand bedroeg In het klantprofiel is, voor zover
hiervan belang, de volgende clausule
opgenomen:
"U heeft alle gevraagde
gegevens naar waarheid verstrekt. (...) Tevens bent u erop gewezen dat overige
producten al dan niet verplicht zijn
en dat u zelf mag bepalen bij welke partij deze producten worden afgesloten. U
realiseert zich dat u uiteindelijk zelf verantwoordelijk bent voor de
genomen beslissing op basis van dit advies."
2.5. [X] heeft niet aan haar
betalingsverplichting voldaan. Per 30 juli 2010 bedroeg het saldo van het
krediet 75.083,98, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,49575% per
maand.
3. De
vordeiing
in conventie
3.1. De curatoren vorderen de
veroordeling van [X] tot betaling van het onder 2.5 vermelde bedrag van 75.083,98, te vermeerderen met rente en kosten, waaronder buitengerechtelijke
incassokosten ten bedrage van 1.785,. Zij beroepen zich hiertoe op de
overeenkomst. Volgens hen heeft [X] te laat geklaagd en zijn haar klachten
overigens ongegrond.
3.2. [X] heeft zich tegen de vordering
verweerd Zij beroept zich op een tegenvordering ten bedrage van 7.981,, die
zij in reconventie opeist en in conventie in verrekening brengt met het
openstaande saldo van het krediet.
3.3. Op de stellingen van
partijen wordt hierna voor zover nodig nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [X] vordert de veroordeling van de
curatoren tot betaling van de som van 7.891,-, met rente en kosten. Zij stelt
hiertoe, samengevat, dat DSB zich jegens haar schuldig heeft gemaakt aan een
toerekenbare tekortkoming, althans een onrechtmatige daad, door; in strijd met
de op haar, DSB, rustende bijzondere zorgplicht, "woekerpolissen" aan te bieden
als voorwaarde voor de verkrijging van het krediet. Volgens [X] bedraagt de
schade als gevolg van dit handelen van DSB 7.981,-, zijnde het totaal van de
premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering ( 2.869,--)1 en voor de overlijdensrisico-verzekering (
5.112,).
1 Dit bedrag wijkt af
van de in de overeenkomst vermelde koopsom voor de premies van deze
verzekering. Gelet op het hierna volgende kan dit verschil onbesproken
blijven.
3.5. De curatoren verweren zich
tegen deze vordering. Zij betogen dat [X] daarin niet-ontvankelijk moet worden
verklaard en bestrijden de vordering ook inhoudelijk.
3.6. Op de stellingen van partijen
wordt hierna nader ingegaan,
4. De beoordeling
van het geschil
in conventie en in
reconventie
De mogelijkheid van een reconventionele
vordering
4.1. De curatoren hebben in de
conclusie van antwoord in reconventie allereerst aangevoerd dat [X]
niet-ontvankelijk is in de reconventionele vordering omdat artikel 26
Faillissementswet bepaalt dat rechtsvorderingen die voldoening van een vordering
uit de boedel beogen, gedurende het faillissement slechts kunnen worden
ingesteld door aanmelding ter verificatie. Deze stelling is juist. Dit betekent
dat [X] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar reconventionele
vordering
Het beroep op verrekening
4.2. Dit brengt echter nog niet mee
dat het beroep op verrekening van de door [X] gestelde vordering met de
vordering van de curatoren in conventie, niet meer mogelijk is. De curatoren
hebben zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat verrekening van de
tegenvordering met hun vordering in conventie contractueel is uitgesloten. Met
hun brief van 12 juli 2011 hebben zij bericht dat zij - louter om
proceseconomische reden - het beroep op het non-verrekeningsbeding intrekken.
Dat betekent dat dit beding niet meer in de weg staat aan de beoordeling van het
onder 3.2 bedoelde verweer van [X]., in zoverre zijn de gronden voor de
reconventionele vordering nog relevant voor de beoordeling van het geding in
conventie.
De hoofdpunten van het
geschil
4.3. De rechtbank stelt voorop dat
[X] op zichzelf de omvang en de opeisbaarheid van de hoofdschuld niet betwist.
Deze staan dus tussen partijen vast. Het geschil beperkt zich tot de vraag of
[X] de bedragen die zij van DSB heeft geleend voor de twee door haar bedoelde
verzekeringen, verschuldigd is. Hierbij gaat het mede om het optreden van DSB
als intermediair; de overlijdensrisicoverzekering is immers bij een derde, de
verzekeraar Cardif Levensverzekeringen NV, ondergebracht.
4 4. Er zijn drie hoofdpunten in dit
geschil, te weten (i) de vraag of [X] tijdig heeft geklaagd, (ii) de vraag of
hier sprake is geweest van een onaanvaardbare koppelverkoop met "woekerpolissen"
en (iii) de vraag of DSB, in de verschillende hoedanigheden waarin zij hier is
opgetreden, heeft gehandeld in strijd met haar contractuele of
buitencontractuele verplichtingen. Bij deze laatste vraag gaat het mede om de
mogelijk op haar rustende bijzondere zorgplicht, met de daaruit voortvloeiende
plicht om, aan de hand van een onderzoek naar het inkomen en vermogen van [X],
haar te waarschuwen voor het aangaan van mogelijk onverantwoorde verplichtingen.
Deze drie hoofdpunten worden hierna achtereenvolgens besproken.
Tijdig geklaagd?
4.5. De curatoren stellen dat [X]
niet tijdig heeft geklaagd Zij betogen dat het om een overzichtelijk, niet
complex, product gaat, waarvan de reikwijdte voor haar meteen duidelijk moet
zijn geweest. Volgens hen had [X] moeten klagen binnen de in artikel 6:89 van
het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde "bekwame tijd", maar' is dit niet gebeurd,
nu zij haar klachten over de in september 2007 tot stand gekomen overeenkomst
pas bij haar conclusies van antwoord in conventie en van eis in reconventie, op
8 december 2010, voor het eerst heeft geuit.
4.6. [X] heeft niet gesteld - ook
niet bij de comparitie, toen zij de gelegenheid had dit betoog van de curatoren
tegen te spreken - dat zij eerder dan in december 2010 heeft geklaagd. Dit staat
dus tussen partijen vast. Daaruit volgt dat de klachten niet binnen de in
artikel 6:89 BW bedoelde "bekwame tijd" zijn geuit; een termijn van meer dan
drie jaren is immers veel langer dan die wettelijke termijn. Bezien moet dan
worden of artikel 6:89 BW in dit geval van toepassing is en of de curatoren,
gelet op alle omstandigheden van het geval, daarop terecht een beroep
doen.
4.7. De curatoren stellen terecht dat
de gewraakte verzekeringen het totale product, zoals in de kredietovereenkomst
neergelegd, niet in bijzondere mate complex hebben gemaakt. [X] kon
redelijkerwijs weten waartoe zij zich verbond. Zij heeft aanvraagformulieren
voor de beide verzekeringen getekend en uit de tekst van de kredietovereenkomst
blijkt direct welke bedragen zij verschuldigd was voor de verzekeringen tegen de
risico's van overlijden en van arbeidsongeschiktheid (en werkloosheid). Zij
heeft daarvoor ook verdere documenten ontvangen. Zij heeft niet (nader)
toegelicht waarom zij pas na meer dan drie jaren tot haar klacht is gekomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt de termijn van artikel 6:89 BW
ook als de uit de klacht voortvloeiende vordering in essentie is gebaseerd op
een gebrek in de prestatie. Het subsidiair aangevoerde onrechtmatige handelen
van DSB bestaat volledig in de (gestelde) toerekenbare tekortkoming in de
zorgplicht van DSB. Ook voor de desbetreffende klacht is de termijn van artikel
6:89 BW dus van toepassing
4.8. Dit betekent dat zij haar klacht
te laat naar voren heeft gebracht en dat voor een nader onderzoek naar de
juistheid daarvan geen plaats meer is. Er zijn ook geen bijzondere
omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. [X] heeft
dergelijke omstandigheden niet gesteld en daarvan is ook overigens niet
gebleken,. Voor zoveel nodig is hierbij nog van belang dat de curatoren hebben
gesteld dat zij na verloop van zo lange tijd bemoeilijkt zijn in hun verweer ter
zake van gebeurtenissen in september 2007. [X] heeft ook op dit punt niets
aangevoerd waaruit kan volgen dat dit aspect niet relevant is. Hierbij verdient
opmerking dat zij niet - in enigszins concrete zin - heeft gesteld waarom en in
welk opzicht het bij deze verzekeringen om woekerpolissen zou gaan. Zij heeft
ook niet gesteld, laat staan gedocumenteerd, dat de daardoor in rekening
gebrachte bedragen destijds voor verzekeringen als deze buitenproportioneel
waren.
4.9. Hierop stuit het beroep op
verrekening af De hoofd vorder ing van de curatoren is dus toewijsbaar De
rechtbank zal echter niettemin, geheel ten overvloede, nog ingaan op de beide
andere hoofdpunten van het geschil.
Onaanvaardbare koppelverkoop met
"woekerpolissen "?
4.10. Voor zover het betoog van [X] de
strekking heeft dat DSB door haar handelwijze met betrekking tot de beide
verzekeringen de regel van artikel 3.3 van de Wet op het consumentenkrediet
heeft geschonden, kan de rechtbank haar niet volgen. Deze wet is immers niet van
toepassing op de overeenkomst, nu het krediet het maximum van 40 000,-- (als
de bovengrens voor toepasselijkheid van de wet) te boven ging en de wet
bovendien toepassing mist bij kredieten die, zoals hier het geval is, door
hypothecaire zekerheid zijn gedekt.
4.11. Ook overigens heeft het hier
besproken betoog van [X] geen succes. Bij het verlenen van een krediet onder het
verband van een tweede hypotheek is het afsluiten van verzekeringen om de
risico's van overlijden, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid af te dekken niet
ongebruikelijk en in elk geval niet in algemene zin onbehoorlijk. [X] heeft geen
bijzondere omstandigheden aangevoerd die in dit geval tot een andere conclusie
behoren te leiden De onder 2 3 en 2.4 aangehaalde, door haar ondertekende
teksten komen niet overeen met haar stelling dat zij verplicht was deze
verzekeringen af te sluiten bij de door DSB naar voren gebrachte verzekeraar.
Zij heeft geen (concrete) feiten aangevoerd die op dit punt tot een andere
conclusie zouden kunnen leiden en daardoor nader onderzoek behoeven. Het aspect
"woekerpolissen" is onder 4.8 al besproken.
4.12. Ook op dit punt slaagt het verweer van [X]
dus niet en is er geen grond voor de door haar bepleite verrekening met de
vorderingen van de curator.
Strijd met de zorgplicht of andere
verplichtingen?
4.13. Anders dan [X] in haar
conclusies van antwoord in conventie en van eis in reconventie heeft gesteld,
heeft DSB - zoals onder de vaststaande feiten is vermeld - wel degelijk een
klantprofiel opgemaakt. In dit profiel is aandacht besteed aan de vermogens- en
de inkomenspositie van [X]. Zij heeft dit stuk ook medeondertekend. Daarmee
geconfronteerd, heeft zij niets gesteld waaruit kan volgen dat DSB in dit
opzicht haar verplichtingen als verantwoord handelende kredietverlener of
tussenpersoon heeft geschonden. Uit de stukken die de curatoren hierbij in het
geding hebben gebracht blijkt ook dat niet kan worden gezegd dat [X] door het
geheel van de betalingsverplichtingen waartoe zij zich heeft verbonden,
financiλle lasten op zich heeft genomen die, naar de toen geldende maatstaven,
niet verantwoord waren. En ook op dit punt stelt de rechtbank vast dat [X] niets
specifieks heeft aangevoerd dat een andere conclusie kan
rechtvaardigen.
4.14. Ook op dit punt zou het beroep
op verrekening, als de rechtbank daaraan al zou kunnen toekomen, dus niet
slagen.
De slotsom, de kosten
4.15. De hoofd vorder ing van de curatoren,
in het geding in conventie, is toewijsbaai. Het beroep van [X] op verrekening
met een tegenvordering van haar wordt verworpen, nu zij te laat heeft geklaagd
en ook als daarover anders zou moeten worden geoordeeld, geen grond heeft voor
een dergelijke tegenvordering.
4.16. Tijdens de comparitie heeft de
advocaat van [X] nog verzocht om al hetgeen mrs. Dommerholt en Ten Heuw, de
advocaten van de gelijktijdig behandelde zaak van de curatoren tegen de
gedaagden Hollander en Blaauw, hebben aangevoerd, in deze zaak als herhaald en
ingelast te beschouwen, Een dergelijk algemeen en ongeclausuleerd verzoek met
betrekking tot stellingen en verweren in een zaak die met de onderhavige zaak
niet in enig (juridisch) verband staat en waarin de feiten zich in elk geval
goeddeels anders hebben toegedragen, is in strijd met de goede procesorde, en
dit temeer in deze fase van de procedure, De rechtbank gaat hieraan dan ook
voorbij.
4.17. Toewijsbaar zijn ook de gevorderde
contractuele rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Tegen deze
nevenvordelingen heeft [X] zich niet verweerd en de door de curatoren terzake
gevorderde bedragen zijn op de wet gebaseerd.
4 18, Als de in het ongelijk gestelde
partij dient [X] te worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de
curatoren, zowel in conventie als in reconventie In conventie begroot de
rechtbank deze kosten op 1.777,93 wegens verschotten (te weten: 87,93 wegens
de kosten van de dagvaarding en 1.690,-- wegens griffierecht) en op 1.788,
(twee punten a 894,--, volgens tarief IV) wegens salaris van de advocaat. In
reconventie worden de proceskosten aan de zijde van de curatoren begroot op
192,-- (een half punt volgens tarief 1).
5.
Beslissing
De rechtbank:
in conventie
- veroordeelt [X]
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curatoren te betalen (i) de som
van 75.083,98, vermeerderd met een daarover berekende rente van 0,49575% per
maand, gerekend vanaf 30 juli 2010 tot het tijdstip van de voldoening, en (ii)
de som van 1.785, wegens buitengerechtelijke kosten;
- veroordeelt [X]
in de proceskosten, aan de zijde van de curatoren tot aan deze uitspraak begroot
op 1.777,93 wegens verschotten en op 1.788,-- voor salaris van de advocaat,
welke bedrage dienen te worden vermeer met de som van 199,-- in geval van
betekening van dit vonnis en met 133,-- indien betekening achterwege
blijft;
- verklaart deze
veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad
in reconventie
- verklaart [X]
niet ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt [X]
in de proceskosten, aan de zijde van de curatoren tot aan deze uitspraak begroot
op 192,-- wegens salaris van de advocaat;
- verklaart deze
veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr H.F M.
Hofhuis, mr. I. Brand en mr M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op
10 augustus 2011.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL