Note: Onderstaande uitspraak is gepubliceerd op de site van rechtspraak.nl op 20 juli 2005. De volgende dag is deze uitspraak van de site van rechtspraak.nl verwijderd. Op de oorspronkelijke link, wanneer daar op wordt geklikt, wordt nu het volgende vermeld:

"LJN: AT9576, Gerechtshof 's-Hertogenbosch, C0401721/RO Printbare versie

Datum uitspraak: 19-07-2005

Deze uitspraak is ingetrokken door de centrale redactie."

Nadere informatie leverde het volgende op:
Over de reden en oorzaak kan met behulp van informatie die door mr. J.L.M. Dohmen (rolgriffier) verstrekt is het volgende geconcludeerd worden: In de betreffende zaak (door het hof geregistreerd onder rolnummer 04/1721) is er na het ontvangen van de memorie van grieven, door Dexia in de eerste instantie geen memorie van antwoord gemaakt. Bij het bepalen op welke datum het hof het arrest zou wijzen (dit gebeurde overigens op 17 mei 2005), was het hof blijkbaar in de veronderstelling dat er van Dexia ook geen memorie van antwoord meer zou komen. De datum voor wanneer het arrest gewezen zou worden werd: 19 juli 2005. Bij brief van 13 juli 2005 heeft mr. Lenglet aangegeven op 19 juli 2005 het verstek te willen zuiveren en zich als procureur namens Dexia te willen stellen. Uiterlijk 30 augustus moet Dexia nu hun memorie van antwoord hebben ingediend. Het hof heeft vervolgens de status van de zaak gewijzigd van ‘arrest op 19 juli 2005’ in ‘zuiveren verstek ter rolzitting van 19 juli 2005’. Er is vervolgens op 19 juli 2005 geen arrest gewezen. Wel is het verstek op de rolzitting van laatstgenoemde datum gezuiverd door mr. Lenglet. Op 17 mei 2005 is, zoals hiervoor reeds werd vermeld, 19 juli 2005 als datum voor het wijzen van het arrest in de zaak met rolnummer 04/1721 bepaald. Een concept van het op die datum te wijzen arrest was op 13 juli 2005 al gereed. Per abuis is dit concept geplaatst op Rechtspraak.nl en kennelijk ook op Trosradar.nl. Dat had niet behoren te gebeuren. Het hof heeft dan ook verzocht om verwijdering van het concept van genoemde websites. Totdat het arrest gewezen is, kan het verstek gezuiverd worden. In de zaak met rolnummer 04/1721 is op 19 juli 2005 geen arrest gewezen. Wel is op die dag het verstek gezuiverd op de rolzitting.


   
LJN: AT9576, Gerechtshof 's-Hertogenbosch, C0401721/RO
 
Datum uitspraak: 19-07-2005
Datum publicatie: 20-07-2005
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Aandelenlease - Dexia - WinstVerDriedubbelaar. Huurkoopovereenkomst. Ontbinding ex art. 1:88 BW. Art. 6:278 niet van toepassing.
 

Uitspraak
 
typ. JP
rolnr. C0401721/RO
 
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 19 juli 2005,
gewezen in de zaak van:
 
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 19 oktober 2004,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
 
tegen:
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geďntimeerde bij gemeld exploot,
niet verschenen,
 
op het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen incidenteel vonnis van 10 maart 2004 en het eindvonnis van 4 augustus 2004 tussen appellant
- [naam] - als eiser in het incident respectievelijk gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie, en geďntimeerde - Dexia - als verweerster in het incident resp. eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie.
 
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 59018/HA ZA 03-885)
 
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
 
2. Het geding in hoger beroep
 
2.1. Bij appeldagvaarding heeft [appellant] gevorderd dat het hof de beroepen vonnissen zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, in conventie de vordering van Dexia alsnog zal afwijzen en in reconventie de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Dexia in de kosten van beide instanties.
 
2.2. Op de eerste roldatum is Dexia niet in het geding verschenen, waarop het hof verstek tegen haar heeft verleend.
 
2.3. Bij memorie van grieven heeft [appellant], onder overlegging van producties, 14 grieven aangevoerd en zijn eis gewijzigd.
 
2.4. [appellant] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
 
3. De gronden van het hoger beroep
 
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
 
4. De beoordeling
 
4.1. [appellant] is niet-ontvankelijk in zijn appel van het incidenteel vonnis, nu de rechtbank hierbij de incidentele vordering van [appellant] tot verwijzing van de zaak naar de kantonrechter heeft afgewezen, en daartegen ingevolge artikel 71 lid 5 Rv geen voorziening openstaat.
 
4.2. In overweging 2.1 tot en met 2.7 van het beroepen eindvonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
 
4.3.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. Op of omstreeks 10 mei 2000 heeft [appellant] met de rechtsvoorganger van Dexia, Bank Labouchčre h.o.d.n. Legio-Lease (hierna: de bank), een schriftelijke overeenkomst gesloten genaamd WinstVerDriedubbelaar met betrekking tot door de bank op 5 mei 2000 gekochte aandelen ABN Amro, Ahold en ING, alsmede een tweetal door de bank nog te kopen pakketten aandelen ABN Amro, Ahold en ING.
b. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 36 maanden, te rekenen vanaf de eerste aankoop van de aandelen op
5 mei 2000.
c. In de overeenkomst is bepaald dat [appellant] de aandelen van de bank least tegen een leasesom van f. 104.221,62.
d. Op grond van artikel 3 van de overeenkomst is [appellant] deze leasesom aan de bank verschuldigd als volgt:
- 36 gelijke, opeenvolgende maandtermijnen van f. 502,09, voor het eerst te voldoen op of omstreeks de 1e van de maand volgend op de eerste aankoopdag van de aandelen;
- op of omstreeks de 35e maand: f. 100,--;
- aan het einde van de lease-overeenkomst het restant ad f. 86.046,26. Daarbij is bepaald dat dit restant in principe wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen.
e. Voorts is in de overeenkomst onder andere bepaald:
'5. Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden (bedoeld zijn de aandelen, hof) geworden.
8. Aan het einde van de looptijd heeft lessee het recht om deze lease-overeenkomst te verlengen voor een periode van 36 maanden.'
f. De op de overeenkomst toepasselijke Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease bepalen onder meer:
'2. Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. (...)
3. Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen lessee toe. (...)
10. Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, zullen de waarden aan lessee worden uitgeleverd, tenzij lessee alsdan mededeelt de voorkeur te geven aan de verkoop van de waarden. De verkoopopbrengst zal in dat geval door Legio-Lease aan lessee worden uitbetaald. Verkoop vindt zo spoedig mogelijk na opdracht daartoe plaats.'
g. Bij brief van 3 februari 2003 heeft [naam], de echtgenote van [appellant], aan Dexia medegedeeld dat zij voornoemde overeenkomst tussen [appellant] en - thans - Dexia vernietigt, omdat [echtgenote appellant] voor die overeenkomst geen toestemming als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub d BW heeft verleend aan [appellant].
h. Op 5 mei 2003, na afloop van de overeenkomst, heeft Dexia de aandelen met verlies verkocht. In verband daarmee heeft Dexia naar [appellant] een eindafrekening ad E. 21.071,30 gestuurd, te voldoen door [appellant].
i. Ondanks aanmaningen heeft [appellant] deze eindafrekening niet betaald.
 
4.3.2. Bij inleidende dagvaarding heeft Dexia gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld om aan Dexia te betalen E. 22.986,20, te vermeerderen met de contractuele rente ad 0,96% per maand over E. 21.071,30, althans met de wettelijke rente, vanaf 6 september 2003.
 
4.3.3. Dexia heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] op grond van de overeenkomst de eindafrekening ad E. 21.071,30 aan Dexia is verschuldigd, de tot en met 5 september 2003 vervallen contractuele rente van in totaal
E. 724,90, en de vanaf 6 september 2003 te vervallen contractuele rente. Daarnaast is [appellant] E. 1.190,-- aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief BTW verschuldigd, aldus Dexia.
 
4.3.4. [appellant] heeft de vordering van Dexia gemotiveerd bestreden, onder meer stellende dat bedoelde overeenkomst tussen (thans) Dexia en [appellant] een huurkoopovereenkomst is, een species van een overeenkomst van koop op afbetaling, waarvoor [appellant] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW de toestemming van zijn echtgenote [naam] behoefde. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] voorts aldus dat, nu [echtgenote appellant] die toestemming niet heeft verleend en op die grond de overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd, [appellant] niet gehouden is de eindafrekening te voldoen.
 
4.3.5. Voorts heeft [appellant] in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de onderhavige overeenkomst zal vernietigen wegens dwaling;
b. Dexia zal veroordelen om de van [appellant] ontvangen bedragen aan hem terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 11 februari 2004;
c. Dexia zal veroordelen om aan [appellant] te vergoeden alle schade die hij heeft geleden en zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
 
4.3.6. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] redelijkerwijze aldus dat hij aan zijn reconventionele vordering sub b ten grondslag heeft gelegd dat de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst door [echtgenote appellante] wegens het ontbreken van toestemming, althans de rechterlijke vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling, meebrengt dat Dexia de door [appellant] op grond van de vernietigde overeenkomst betaalde bedragen aan hem moet terugbetalen.
 
4.3.7. Dexia heeft de vorderingen van [appellant] gemotiveerd bestreden.
 
4.3.8. Verder heeft Dexia in conventie haar eis voorwaardelijk gewijzigd. Dexia heeft, voor het geval haar vordering in conventie wordt afgewezen en de vorderingen van [appellant] in reconventie geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] zal veroordelen om aan Dexia te betalen een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde aandelen minus de waarde van die aandelen op de datum van verkoop.
 
4.3.9. Dexia heeft aan deze voorwaardelijke vordering ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat geen beroep zou zijn gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst, indien de aandelenkoersen zouden zijn gestegen in plaats van gedaald. [appellant] is daarom op grond van artikel 6:278 BW verplicht om door bijbetaling het waardeverschil op te heffen tussen de, als gevolg van de vernietiging van de overeenkomst, over en weer ongedaan te maken prestaties.
 
4.3.10. Bij het eindvonnis waarvan beroep heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld om aan Dexia te betalen E. 21.796,20 (eindafrekening en contractuele rente tot en met 5 september 2003), te vermeerderen met de contractuele rente van 0,96% per maand over E. 21.071,30 vanaf 6 september 2003. Verder heeft de rechtbank de door Dexia gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Voorts heeft de rechtbank alle reconventionele vorderingen van [appellant] afgewezen, en hem veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 sub d BW geen betrekking heeft op overeenkomsten van koop op afbetaling van vermogensrechten, zoals de onderhavige aandelenlease- overeenkomst. Het beroep van [appellant] op de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst door [echtgenote appellant] wegens het ontbreken van toestemming, kan daarom geen doel kan treffen.
 
4.4.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn reconventionele vordering sub a gewijzigd door niet alleen op grond van dwaling maar ook wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet (WCK) en de Wet giraal effectenverkeer te vorderen dat het hof de overeenkomst zal vernietigen. Daarnaast heeft [appellant] de grondslag van zijn vordering sub c gewijzigd door deze vordering tevens te baseren op artikel 6:194 BW (misleidende reclame).
 
4.4.2. Op grond van artikel 353 lid 1 Rv juncto artikel 130 lid 3 Rv zijn deze eiswijzigingen echter niet toegestaan, nu Dexia in appel niet is verschenen en gesteld noch gebleken is dat [appellant] de eiswijzigingen tijdig bij exploot aan Dexia kenbaar heeft gemaakt. Het hof zal deze eiswijzigingen dan ook buiten beschouwing laten.
 
De (oorspronkelijke) vordering van Dexia in conventie
 
4.5. Het hof stelt ambtshalve voorop dat ook indien er veronderstellenderwijze van uit wordt gegaan dat de onderhavige overeenkomst een krediettransactie in de zin van artikel 1 WCK betreft, de WCK niet geldt voor deze overeenkomst omdat de daarbij overeengekomen kredietsom (de leasesom ad f. 104.221,62) meer dan f. 50.000,-- bedraagt (zie artikel 3 WCK zoals dat luidde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst).
 
4.6.1. Met grief I klaagt [appellant] erover dat de rechtbank het beroep op artikel 1:88 BW heeft verworpen. Deze grief slaagt, en wel om de volgende redenen.
 
4.6.2. Op 1 februari 2005 heeft dit hof in drie andere zaken waarbij Dexia partij was arrest gewezen (LJN AS4446, AS4448 en AS4449). In deze arresten heeft het hof (voorlopig) geoordeeld dat de in die zaken aan de orde zijnde aandelenlease- overeenkomsten, eveneens genaamd WinstVerDriedubbelaar, gekwalificeerd moeten worden als huurkoopovereenkomsten.
Het hof heeft in die arresten voorts (voorlopig) geoordeeld dat ook een koop op afbetaling van vermogensrechten, zoals aandelen, door lid 5 van artikel 7A:1576 BW een overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 lid 1 BW is. Hierdoor heeft het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 sub d BW ook betrekking op het aangaan van bedoelde huurkoopovereenkomsten, zijnde species van koop op afbetaling.
 
4.6.3. Op de gronden zoals vermeld in genoemde arresten, welke zonder het daaraan verbonden voorlopig karakter als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, oordeelt het hof dat ook de onderhavige aandelenlease-overeenkomst een huurkoopovereenkomst is waarvoor het toestemmingsvereiste geldt. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat deze overeenkomst inhoudelijk (nagenoeg) gelijk is aan de overeenkomsten die aan de orde waren in bovengenoemde zaken (alleen de overeenkomst in de zaak die gepubliceerd is onder LJN AS4448 wijkt qua betalingsschema enigszins af van de litigieuze overeenkomst). Verder moet geconstateerd worden dat Dexia in het onderhavige appel op dit punt geen andere verweren heeft gevoerd dan de verweren die het hof in bedoelde arresten heeft beoordeeld en verworpen, zodat het hof ook daarom geen aanleiding ziet om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
 
4.7.1. [appellant] behoefde voor het aangaan van de overeenkomst dus de toestemming van [echtgenote appellant]. Tussen partijen staat echter als onbetwist vast dat [echtgenote appellant] de vereiste toestemming niet heeft verleend, en dat zij op die grond buitengerechtelijk een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. Nu het hof voorts het enige verweer dat Dexia in dit verband heeft gevoerd - te weten dat het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 sub d BW niet van toepassing is op de onderhavige aandelenlease-overeenkomst - hierboven reeds heeft verworpen, moet er in rechte van uit worden gegaan dat [echtgenote appellant] de overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd en dat [appellant] daar terecht een beroep op doet.
 
4.7.2. De vernietiging van de overeenkomst tussen Dexia en [appellant] heeft tot gevolg dat deze overeenkomst achteraf bezien reeds nietig is geweest vanaf het moment waarop zij werd gesloten. Daarmee is de grondslag komen te ontvallen aan de (oorspronkelijke) vordering van Dexia in conventie tot betaling van de eindafrekening vermeerderd met contractuele rente, welke vordering immers is gegrond op de vernietigde overeenkomst. Zulks brengt mee dat het beroepen vonnis, waarbij deze vordering is toegewezen, in zoverre niet in stand kan blijven en dat de vordering van Dexia dus alsnog zal worden afgewezen. De grieven XII tot en met XIV, welke (mede) zijn gericht tegen de toewijzing van deze vordering, slagen derhalve.
 
De vorderingen van [appellant] in reconventie
 
4.8. Het feit dat de overeenkomst is vernietigd leidt ertoe dat de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds door de bank en [appellant] verrichte prestaties, met terugwerkende kracht daaraan is komen te ontvallen. Derhalve zal hetgeen partijen ter uitvoering van de overeenkomst hebben voldaan, in beginsel als onverschuldigd moeten worden terugbetaald. De vordering van [appellant] strekkende tot terugbetaling van de door hem betaalde bedragen, is derhalve toewijsbaar. Ook in zoverre slaagt grief XII.
 
De voorwaardelijke vordering van Dexia in conventie
 
4.9.1. Nu de vordering van Dexia in conventie zal worden afgewezen en laatstbedoelde reconventionele vordering van [appellant] zal worden toegewezen, is de voorwaarde vervuld waaronder Dexia haar eis in conventie heeft gewijzigd ( zie overweging 4.3.8 ). Door de devolutieve werking van het appel dient deze gewijzigde vordering, die gegrond is op artikel 6:278 BW, alsnog te worden beoordeeld.
 
4.9.2. Ofschoon [appellant] op dit punt geen verweer heeft gevoerd, constateert het hof ambtshalve dat artikel 6:278 BW geen toepassing kán vinden indien, zoals in casu, de overeenkomst is vernietigd door de echtgenoot van degene die partij is bij de aandelenlease-overeenkomst met Dexia. Ter motivering van dit oordeel verwijst het hof kortheidshalve naar de gronden zoals vermeld in zijn arresten van 5 juli 2005 (LJN AT8689 en AT8691), welke als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, temeer daar Dexia in het onderhavige appel op dit punt geen andere stellingen heeft ingenomen dan de stellingen die het hof reeds in voormelde arresten heeft beoordeeld en gepasseerd.
De op artikel 6:278 BW gegronde vordering van Dexia is dus niet toewijsbaar.
 
4.10. Het hof zal de reconventionele vordering van [appellant] afwijzen strekkende tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, die hij heeft geleden doordat Dexia in de precontractuele fase haar zorgplicht jegens [appellant] zou hebben geschonden en aldus onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] reeds op grond van het vorenoverwogene recht heeft op terugbetaling van de bedragen die hij uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan, terwijl hij voorts het bedrag van de eindafrekening niet aan Dexia hoeft te betalen. [appellant] heeft niet gesteld dat hij los daarvan nog schade zou lijden door voormelde onrechtmatige daad van Dexia, terwijl de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden naar 's hofs evenmin aannemelijk is.
 
4.11. Gelet op al het bovenstaande behoeven de grieven II tot en met XI geen bespreking meer. Hetzelfde geldt voor genoemde reconventionele vordering sub a van [appellant].
 
Conclusie
 
4.12. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hof het beroepen eindvonnis zal vernietigen, behoudens voor zover de rechtbank hierbij de door Dexia gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft afgewezen (nu tegen deze afwijzing geen incidentele grief is gericht). Opnieuw rechtdoende zal het hof in conventie de (gewijzigde) vordering van Dexia (alsnog) afwijzen. In reconventie zal het hof Dexia veroordelen om de door [appellant] op grond van de vernietigde overeenkomst betaalde bedragen aan hem terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 februari 2004, aangezien Dexia niet heeft betwist dat zij vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd.
Tenslotte zal het hof Dexia als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en in reconventie, alsmede in de proceskosten van het hoger beroep.
 
5. De uitspraak
 
Het hof:
 
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel van het incidenteel vonnis van 10 maart 2004;
 
vernietigt het eindvonnis waarvan beroep, behoudens voor zover de rechtbank hierbij de door Dexia gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
 
in conventie:
 
wijst de (gewijzigde) vordering van Dexia af;
 
in reconventie:
 
veroordeelt Dexia om de door [appellant] op grond van de onderhavige (vernietigde) overeenkomst betaalde bedragen aan hem terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 11 februari 2004 tot de dag der algehele voldoening;
 
in conventie en in reconventie:
 
veroordeelt Dexia in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en in reconventie, welke kosten aan de zijde van [appellant] worden begroot op
E. 435,-- aan verschotten en E. 1.247,50 aan salaris procureur;
 
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [appellant] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op E. 773,78 aan verschotten en E. 1.158,-- aan salaris procureur;
 
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
 
wijst af het meer of anders gevorderde.
 
Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, Hendriks-Jansen en Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 19 juli 2005.