Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling Privaatrecht Locatie
Rotterdam
zaak- en rolnummer: 1320445 CV EXPL 12-8063
vonnis van: 2 augustus 2013
f.no.: 466
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND
B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. T.R. van Ginkel.
tegen
[X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
nader te noemen: [X],
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
De procedure
1. Het verloop van de
procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7
februari 2012 van Dexia, met producties.
- de conclusie van
antwoord in conventie en van eis in reconventie van [X], met producties.
- de conclusie van
repliek in conventie en van antwoord in reconventie van Dexia, met
producties,
- de conclusie van
dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [X], met
producties,
- de conclusie van
dupliek in reconventie van Dexia.
- Op 27 mei 2013 heeft er
op verzoek van [X] een pleidooi plaatsgevonden.
- Beide partijen waren
daarbij aanwezig. Partijen hebben verschillende aanvullende stukken
overgelegd.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de
beslissing
In conventie en in
reconventie
De feiten
2. Als gesteld en onvoldoende
weersproken staat vast.
2.1. Dexia Bank Nederland N.V., de vennootschap
die aanvankelijk procespartij was, is na een fusie met haar aandeel houdster
verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene
titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank
Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of
Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters
daaronder mede begrepen.
2.2 [X] heeft de volgende
lease-overeenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als
wederpartij Dexia:
Nr Contractnr.
Datum Naam
overeenkomst Looptijd Leasesom
1. 29488942 27-12-2000
WinstVerDriedubbelaar 36 mnd € 23.437,26
2.3. In totaal heeft [X] op grond van de
lease-overeenkomsten € 3.838,94 aan maandtermijnen aan Dexia betaald en € 3,61
aan dividenden en andere voordelen ontvangen.
2.4. Dexia heeft met betrekking tot de
lease-overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende
resultaat:
Nr. Datum eindafrekening
Resultaat Betaald
I.
22-12-2003
- € 13.194,45 nee
3. Vordering in
conventie
3.1. Dexia vordert [X] te veroordelen tot
betaling van € 4.397,71 te vermeerderen met de wettelijke rente, stellende dat
[X] in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen uit de
lease-overeenkomst, met veroordeling van hem in de proceskosten.
3.2. [X] voert gemotiveerd verweer tegen de
vorderingen van Dexia.
4. Vordering in
reconventie
4.1. [X] vordert dat bij vonnis, zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al
hetgeen in het kader van de lease-overeenkomst is betaald, zijnde een bedrag van
€ 3.835,33, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot
aan de dag van algehele terugbetaling. Voorts vordert [X] dat Dexia een
eventuele registratie bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel ongedaan laat
maken, zulks op straffe van een dwangsom. Ten slotte vordert [X] Dexia te
veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke en de
proceskosten.
4. Beoordeling van de
vorderingen
4.1. Voor de maatstaven en beoordelingskaders
verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008
(LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1
december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden
genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden
gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen.
Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige
geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van
huurkoop;
B. er is geen sprake van
dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er
sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere
zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor
onrechtmatig gehandeld;
D. [X] heeft schade geleden,
bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal
verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van
Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de
kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de
rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
Verder wordt overwogen dat een effecteninstelling (als Dexia) aansprakelijk is
voor gedragingen van een tussenpersoon, derhalve ook voor gedragingen van de
tussenpersoon.
4.2. In het onderhavige geval dient op de schade
eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100
BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [X] wegens eigen
schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit
gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voor de concrete berekening in het onderhavige
geval wordt verwezen naar de bijlage bij dit vonnis.
4.3. Ingevolge artikel 6:100 BW dient in
mindering te worden gebracht al het voordeel dat [X] ingevolge de
lease-overeenkomst heeft genoten, zoals aan hem betaalde of toekomende
dividenden. Het in mindering te brengen voordeel met betrekking tot de
onderhavige lease-overeenkomst bedraagt in totaal € 3,61. De kantonrechter zal
dit voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de schade bestaande uit
de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor
zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld. Dit ligt het
meest voor de hand. omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder hebben
voorgedaan dan dat de restschuld zich openbaarde.
4.4. Nadat het (eventuele) voordeel op de schade
in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de
resterende door [X] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen
schuld) als door [X] veroorzaakt voor rekening van hem moet blijven. Daarbij
dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld.
Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis
van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden
overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van
bevindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de 'betaalde'
termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet
uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar
onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
Termijnen
4.5. Tussen partijen is in geschil of [X] met
betrekking tot zijn inkomens- en vermogenspositie voldoende financiële gegevens
in het geding heeft gebracht.
Ter gelegenheid van het pleidooi van 27 mei 2013
heeft [X] verschillende stukken overgelegd, waaruit blijkt dat [X] in het jaar
2000 en 2001 een bijstandsuitkering genoot.
In dit geval zou nakoming door Dexia van haar
onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de
lease-overeenkomst had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke
verwachting wel een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] werd gelegd.
Gelet hierop wordt geconcludeerd dat in dit geval toepassing van de door het hof
ontwikkelde formule zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de
lease-overeenkomst wel had behoren te ontraden.
In navolging van het Amsterdamse hof is de
kantonrechter derhalve van oordeel dat de schade aan termijnen voor 1/3 deel
voor rekening van [X] behoort te blijven.
Voor de aan bovenbedoelde beoordeling ten
grondslag liggende berekening wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte
bijlage I. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof
dienaangaande in zijn arresten van 1 december 2009 heeft overwogen. De
kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking
genomen de zogenoemde "Nibud-basisnorm"ť (Y) en het door Nibud gehanteerde
basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de
gezinssamenstelling van [X] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst
(voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de verschillende
gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de kantonrechter
naar :
www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm).
Restschuld
4.6. Ten aanzien van de restschuld stelt de
kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomst voldoende duidelijk kenbaar
was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in
effecten, dat [X] over het geleende bedrag rente waren verschuldigd en dat het
geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de
effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is
overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de
(na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in
beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te
blijven.
4.7. [X] betwist de verschuldigdheid van de in de
eindafrekening opgenomen post 'contractueel nog verschuldigd dividend' ten
bedrage van € 337,13. Geconstateerd wordt dat deze post zijn grondslag vindt in
artikel 6 van de door [X] ondertekende lease-overeenkomst. Geconcludeerd wordt
dat [X] aldus bekend had kunnen zijn, met de grondslag van deze
betalingsverplichting.
Verder heeft [X] om een onderbouwing van het door
Dexia in rekening gebrachte bedrag van € 337,13 verzocht. Dexia is op dat
verzoek niet inhoudelijk ingegaan, zodat in het onderhavige geval de grondslag
en de wijze van totstandkoming van dit bedrag niet kan worden vastgesteld. Om
die reden komt dit bedrag niet voor toewijzing in aanmerking.
Dat betekent dat de eindafrekening van de in
geding zijnde lease-overeenkomst wordt gecorrigeerd naar een bedrag van €
12.857,32.
Algemeen
4.8. Van omstandigheden (zoals onder meer door
[X] gesteld: de rol van de tussenpersoon, zijn ervaring, leeftijd,
beleggingsdoelstelling en het te verwachten rendement) die meebrengen dat de
billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen
hiervoor is overwogen, is niet gebleken.
Echter, de omstandigheden dat [X] een
bijstanduitkering genoot en dat hij na 3 jaar € 19.327,12 aan restant leasesom
zou hebben af te lossen, leiden tot de conclusie dat Dexia bedacht had moeten
zijn dat iemand onder die omstandigheden niet tot betaling daartoe in staat zou
kunnen zijn. De combinatie van deze omstandigheden rechtvaardigen een andere
verdeling van de schade.
Om die reden behoort de schade bestaande uit a)
restschuld en b) de door hem betaalde termijnen, voor 1/10 deel daarvan vanwege
eigen schuld voor rekening van [X] te blijven.
Berekening
4.9. Onder verwijzing naar de in de bijgevoegde
bijlage weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia een bedrag
van € 11.469,97 aan schade wegens restschuld dient te dragen.
5.1. Nu de lease-overeenkomst niet rechtsgeldig
is vernietigd of ontbonden zal [X] aan de daaruit voortkomende
betalingsverplichtingen dienen te voldoen voor zover deze méér bedragen dan de
schade welke volgens de bijlage door Dexia moet worden gedragen.
5.2. De in aanmerking te nemen schade terzake van
de maandtermijnen komt voor 1/10 deel voor rekening van [X].
5.3. Dit betekent dat, na verrekening van de door
Dexia te dragen schade als vastgesteld en na vermindering met hetgeen reeds aan
Dexia is voldaan door verrekening of betaling, een en ander zoals berekend in de
bijlage, door [X] terzake van de vordering in conventie nog een bedrag van €
1.285,74 aan Dexia zal moeten worden voldaan.
De kantonrechter is daarbij uitgegaan van de door
Dexia bij inleidende dagvaarding overgelegde financiële gegevens, welke niet dan
wel onvoldoende door [X] zijn weersproken.
Wettelijke rente
5.4. [X] is over dit bedrag wettelijke rente
verschuldigd vanaf de dag waarop de betalingstermijn van de eindafrekening waren
verstreken, zijnde 1 januari 2004.
in reconventie
5.5. Nu de in aanmerking te nemen schade terzake
van de maandtermijnen voor 1/3 deel rekening van [X] komt, betekent dit, dat er
een bedrag van € 3.451,80 aan schade wegens teveel betaalde termijnen door Dexia
terzake van de vordering in reconventie aan [X] zal moeten worden
gerestitueerd.
Wettelijke rente
5.6. Dexia is over dit bedrag wettelijke rente
verschuldigd vanaf de dag van de eindafrekening, zijnde 22 december
2003.
BKR-registratie
5.7. Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat
[X] nog betalingsverplichtingen jegens Dexia heeft, zal de vordering met
betrekking tot de BKR-registratie worden afgewezen
in conventie en in
reconventie
5.8. Voor zover buitengerechtelijke kosten zijn
gevorderd worden deze afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat
werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en
instructie van de zaak. Voor zover Dexia vergoeding vordert van kosten voor het
bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv
bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
5.9. Gelet op de uitkomst van het geding in
conventie en in reconventie ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te
compenseren.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt [X] om aan Dexia
te betalen een bedrag van 1.285,74, te vermeerderen met de wettelijke rente
hierover vanaf 1 januari 2004 tot aan de dag der algehele
voldoening;
in reconventie
II. veroordeelt Dexia om aan [X] te
betalen een bedrag van 3.451,80, te vermeerderen met de wettelijke rente
hierover vanaf 22 december 2003 tot aan de dag der algehele
voldoening;
in conventie en in
reconventie
III. compenseert de proceskosten, in dier
voege dat beide partijen de eigen kosten dragen;
IV. verklaart dit vonnis tot zover
uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders
gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal,
kantonrechter-plaatsvervanger, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2
augustus 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL