Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

Vonnis
 
RECHTBANK ROTTERDAM
 
Sector Kanton
 
Locatie Brielle
 
Zaak- / rolnummer: 728678 / DX 06-2689
vonnis van: 20 september 2011
f.no.: 574
 
Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
1. [X],
nader te noemen: [X],
2. [Y],
nader te noemen: [Y],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
gemachtigde: mr. A. Faber,
 
tegen
 
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: Maas-Delta Deurwaarders.
 
1.     De procedure in conventie en in reconventie
 
1.1.   Op 3 november 2009 heeft de kantonrechter een in deze zaak gewezen tussenvonnis uitgesproken (hierna: het tussenvonnis). Voor het verloop van de procedure tot dan toe, verwijst de kantonrechter naar hetgeen dienaangaande in het tussenvonnis is overwogen.
 
1.2.   Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-    een akte uitlating naar aanleiding van het tussenvonnis van zijde van [X] en [Y], met producties;
-    een proces-verbaal van het op 28 januari 2011 gehouden getuigenverhoor, bij gelegenheid waarvan is bepaald dat
     een op 18 januari 2011 gedateerde fax van Dexia tot de gedingstukken behoort;
-    een akte vermeerdering eis van de zijde van Dexia;
-    een antwoordakte vermeerdering eis, tevens houdende een conclusie na enquête van de zijde van [X] en [Y],
-    een conclusie na enquête van de zijde van Dexia, met producties.
 
1.3.   Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
 
2.     De verdere beoordeling
 
in conventie en in reconventie
 
2.1.   Dexia Bank Nederland N.V., de vennootschap die aanvankelijk procespartij was, is na een fusie met haar aandeelhoudster verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchère N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchère of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
 
voorts in conventie
 
2.2.   Het gaat in deze zaak om vier door [Y] op 8 juli 1999 en 10 september 1999 gesloten lease-overeenkomsten (in het tussenvonnis en hierna geduid als: lease-overeenkomst I, respectievelijk II, III en IV), welk inmiddels zijn beëindigd. [X] was geen partij bij deze lease-overeenkomsten. De in conventie ingestelde vorderingen vallen uiteen in - naar de kantonrechter heeft begrepen - door [Y] als contractspartij ingestelde vorderingen op grond van - kort gezegd - dwaling, tekortkoming in de nakoming, schending door Dexia van haar bijzondere zorgplicht en strijd met de Wet op het consumentenkrediet en in door [X] en [Y] gezamenlijk ingestelde vorderingen op grond van vernietiging op de voet van artikel 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In het tussenvonnis heeft de kantonrechter reeds vastgesteld dat [Y] zich jegens Dexia heeft gebonden aan het zogenoemde Dexia-aanbod, waarmee hij zijn (mogelijke) aanspraken op Dexia heeft prijsgegeven, op welke grond de door [Y] ingestelde vorderingen reeds zijn afgewezen. Thans gaat het derhalve nog uitsluitend om de vernietiging door [X] van de lease-overeenkomsten doormiddel van haar brief van 30 april 2005.
 
2.3.   Te dier zake heeft Dexia zich verweerd met de stelling dat [X] al eerder dan driejaar voor de vernietiging van de lease-overeenkomsten, derhalve voor 30 april 2002, wist van het bestaan de Ivokk, zodat haar vernietigingsrecht ingevolge artikel 3:52, lid 1, sub d, BW reeds was verjaard toen het werd uitgeoefend. [X] en [Y] hebben dit gemotiveerd weersproken. Daaromtrent heeft de kantonrechter in het tussenvonnis vastgesteld dat betalingen ingevolge de lease-overeenkomsten deels zijn verricht van een zogenoemde en/of-rekening die mede op naam stond van [X] en deels van een rekening op naam van de onderneming van [Y]. Tevens heeft de kantonrechter vastgesteld dat [X] bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven als bedrijfsleider van de onderneming van [Y], Uit deze vaststaande feiten heeft de kantonrechter bij wege van vermoeden afgeleid dat [X] reeds voor 30 april 2002 wist van de lease-overeenkomsten. Daaraan lag de gedachte ten grondslag dat bankafschriften betreffende betalingen aan Dexia (mede) aan [X], of aan de onderneming waarvan zij bedrijfsleiders was, waren gericht en zij dus langs die weg al vanaf de eerste betaling - op 29 juli 1999 ten aanzien van lease-overeenkomsten I en II en op 28 september 1999 ten aanzien van lease-overeenkomsten III en IV - kennis droeg van deze lease-overeenkomsten. De kantonrechter heeft [X] evenwel in de gelegenheid gesteld dit vermoeden tot ontzenuwen door het bij brengen van tegenbewijs, waarvan zij gebruik heeft gemaakt. Aldus hebben op 28 januari 2011 getuigenverhoren plaatsgehad en zijn de heer Arie Willem [Z] alsmede [Y] en [X] zelf als getuige zijn gehoord. Dexia heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op contra-enquête.
 
2.4.   De verklaring van [Z] komt - naar de kern weergegeven - erop neer dat hij vanaf 1996 tot en met 2010 de boekhouding en belastingaangifte van de onderneming van [Y] heeft verzorgd. In dat verband heeft hij nimmer met [X] van doen gehad. Uit de jaarrapportages die hij voor [Y] maakte, is hem nimmer enige betrokkenheid van [X] bij de onderneming van [Y] gebleken. Zij genoot geen winst uit de onderneming en stond niet op de loonlijst. [Y] en [X] dienden afzonderlijk een belastingaangifte in. Met de belastingaangifte van [X] heeft hij geen bemoeienis gehad. [Z] heeft [X] ter terechtzitting waarop hij als getuigen is gehoord voor het eerst ontmoet.
 
2.5.   De getuigenverklaringen van [X] en [Y] houden - naar de kern genomen - in dat [Y] begin 2003, in de tijd dat hij het Dexia-aanbod heeft ondertekend, voor het eerst aan [X] verteld dat hij lease-overeenkomsten had afgesloten. De reden daarvoor was dat de lease-overeenkomsten een behoorlijk hoge schuld hadden opgeleverd. Verder hebben [X] en [Y] beiden verklaard dat [Y] de bankzaken regelde en [X] de zorg had voor het huishouden. [X] heeft geen bankafschriften geopend, daar deze door [Y] werden verwerkt. Vanaf 2001 maakt [Y] gebruik van internetbankieren en heeft hij zelf ook geen bankafschriften meer geopend. Ten bewijze daarvan heeft hij ter terechtzitting een stapel ongeopende bankafschriften getoond die hij sedert 2004 heeft ontvangen. [X] heeft nimmer gebruik gemaakt van interetbankieren. [Y] en [X] maken eikaars post niet open. [X] heeft het huishoudgeld maandelijks contant ontvangen, waarvan zij vrijwel al haar uitgaven betaalde. Een enkele keer maakt zij gebruik van haar pinpas, zonder die betaling achteraf op de afschrijving te controleren. Of er voldoende geld is voor grotere uitgaven zou [X] niet kunnen zeggen. Dat [X] als bedrijfsleider van de onderneming van [Y] stond ingeschreven, strekte uitsluitend ertoe dat [X] ingeval van langdurige ziekte of het overlijden van [Y] voor de onderneming kon handelen. Dit is echter nooit nodig gebleken. Zodoende bestond de betrokkenheid van [X] bij de onderneming van [Y] uitsluitend op papier. In de praktijk heeft zij nimmer voor die onderneming gewerkt of daaruit inkomsten genoten.
 
2.6.   Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [X] met voormelde getuigenverklaringen het in het tussenvonnis aanvaarde bewïjsvermoeden genoegzaam ontzenuwd. Het bijgebrachte bewijs toont immers genoegzaam aan dat [X] niet via bankafschriften en/of haar (de facto ontbrekende) positie in de onderneming van [Y] kennis heeft gekregen de lease-overeenkomsten, maar dat zij eerst begin 2003 daarvan door [Y] op de hoogte is gesteld. Hetgeen [X] en [Y] als getuigen hebben verklaard over de wijze waarop zij de taken in hun huwelijk hebben verdeeld, is zozeer consistent en gedetailleerd, dat de kantonrechter, anders dan Dexia, geen grond ziet om aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen te moeten twijfelen. Met betrekking tot de (ontbrekende) rol van [X] in de onderneming van [Y], vinden hun beider verklaringen bovendien bevestiging in die van [Z].
 
2.7.   Hetgeen Dexia tegen de getuigenverklaringen heeft ingebracht, kan de kantonrechter niet tot een ander oordeel voeren. Dat [X] aan haar gerichte post opent, zoals zij heeft verklaard, betekent nog niet dat zij ook bankafschriften van de en/of-rekening opende, nu zij immers ook heeft verklaard dat [X] de bankzaken regelde zodat zij de bankafschriften als voor hem bestemd beschouwde. Verder heeft [Y] verklaard dat hij op niet in geding zijnde lease-overeenkomsten uitgekeerde bedragen heeft aangewend voor investeringen in zijn onderneming - waarmee [X] geen bemoeienis had - of voor herinvesteringen - waarmee [X] zich evenmin be2ig hield. Dat [Y] die uitkeringen niet met [X] heeft besproken, is in dit licht niet onbegrijpelijk of opmerkelijk te noemen, niettegenstaande de hoogte daarvan. Dat [X] - thans - heeft verklaard dat [Y] aan internet-bankieren deed, dat hij daarom een grote stapel bankafschriften ongeopend heeft gelaten en hij die bankafschriften na vijfjaar weggooit, kan bezwaarlijk tot de conclusie worden geleid dat zij goed op de hoogte zou zijn geweest van de financiële stand van zaken van het huishouden. Hetgeen Dexia overigens nog heeft opgeworpen, behelst niet meer dan niet nader onderbouwde suggesties.
 
2.8.   Nu het in het tussenvonnis aangenomen bewijs vermoeden is ontzenuwd, moet worden geoordeeld dat geen feiten en/of omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit volgt dat [X] meer dan driejaar vóór haar vemietigingsbrief, wist van de onderwerpelijke lease-overeenkomsten. Daarmee faalt het beroep van Dexia op verjaring, zodat heeft te gelden dat de lease-overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd. Die vernietiging treft ook de verlengingen van de lease-overeenkomsten.
 
2.9.   Bij deze stand van zaken dienen alle betalingen aan Dexia op grond van de lease-overeenkomsten te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen [Y] op grond van die overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden. Uit de door Dexia bij gelegenheid van de getuigenverhoren overgelegde gegevens, welke [X] onweersproken heeft gelaten, leidt de kantonrechter als vaststaand af dat [Y] ingevolge de vernietigde lease-overeenkomsten 1 en 11, inclusief de verlengingen daarvan, € 4.667,67 respectievelijk € 9.465,16 heeft betaald en dat hij ingevolge de leaseovereenkomsten III en IV € 2.144,58 respectievelijk € 4.289,16 heeft betaald. Voorts staat aldus vast dat Dexia krachtens de lease-overeenkomsten € 854,34 respectievelijk € 1.732,46, € 364,23 en € 728,23 aan dividenden aan [Y] heeft uitbetaald. Dit betekent dat Dexia per saldo het bedrag van € 16.887,23 dient terug te betalen. Het bepaalde in artikel 1:89, lid 5, BW brengt mee dat in zoverre het primair door [X] gevorderde toewijsbaar is, waarmee behoudens het volgende niet meer wordt toegekomen aan de beoordeling van het overigens gevorderde. De kantonrechter tekent hierbij aan dat eerst met de door Dexia bij gelegenheid van de getuigenverhoren overgelegde gegevens is gebleken wat de omvang is van het per saldo door [Y] aan Dexia betaalde. De primaire vordering van [X] strekt onmiskenbaar tot terugbetaling hiervan, gelijk Dexia dan ook moest begrijpen.
 
2.10.  Dexia is te dezer zake in verzuim geraakt vanaf de afloop van de termijn van 14 dagen als genoemd in de vemietigingsbrief, zijnde 14 mei 2005. De gevorderde wettelijke rente is derhalve vanaf deze datum toewijsbaar.
 
2.11.  Nu [Y] uit hoofde van de lease-overeenkomsten ingevolge dit vonnis geen betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen als na te melden met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen Dexia aan haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
 
2.12.  Het voorgaande brengt mee dat Dexia als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in conventie moet worden veroordeeld.

voorts in reconventie
 
2.13.  Hetgeen hierboven in conventie is overwogen brengt reeds mee dat het in reconventie gevorderde voor afwijzig gereed ligt. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in reconventie worden veroordeeld. In de samenhang tussen beide gedingen ziet de kantonrechter evenwel aanleiding de proceskosten in reconventie op nihil te bepalen.
 
3.     Beslissing
 
De kantonrechter:
 
in conventie
 
3.1.   verklaart voor recht dat de lease-overeenkomsten 1, II, III en IV buitengerechtelijk zijn vernietigd;
 
3.2.   veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen het bedrag van € 16.887,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
 
3.3.   veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in conventie, aan de zijde van de [X] gevallen, tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht   €   196,00
voor exploot van dagvaarding   €    84,87
voor salaris van gemachtigde   € 1.650,00
totaal                                  € 1.930,87
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
 
3.4.   veroordeelt Dexia om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het BKR te berichten dat [Y] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00;
 
3.5.   verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
 
3.6.   wijst af het meer of anders gevorderde;
 
in reconventie
 
3.7.   wijst het gevorderde af;
 
3.8.   veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in reconventie, aan de zijde van de [X] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
 

Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den Reek, kantonrechter, en uitgesproken door mr. R. Veenendaal ter openbare terechtzitting van dinsdag 20 september 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL