zaaknr./rolnr. 175658/HAZA 04-695          WJ        18 augustus 2004
 

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudigekamer
voor de behandeling van burgerlijke zaken,
sector handels- en familierecht, in de zaak van:
 
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
rechtsopvolger onder algemene titel van
Bank Labouchere N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur: mr. I.M. Jebbink;
 
-tegen-
 
[X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
 

1.
Het verloop van de procedure
 
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van deze
rechtbank van 23 juni 2004.
 
Ter rolle van 7 juli 2004 heeft Dexia een akte houdende uitlating ambtshalve verwijzing
genomen.
 
2.
Overwegingen
 
2.1
De rechtbank blijft bij de inhoud van het tussenvonnis van 23 juni 2004 en bouwt
daarop voort. In dit tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat -naar haar voorlopig
oordeel- de vordering van Dexia deel uitmaakt van een onderwerp dat op grond van
artikel 93 onder c Rv door de kantonrechter dient te worden behandeld en mitsdien
ambtshalve verwezen zou moeten worden naar de sector kanton van de rechtbank. Zij
heeft vervolgens eiseres in de gelegenheid gesteld zich over deze voorgenomen
verwijzing uit te laten.
 
2.2
Dexia heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
 
2.3
Uit artikel 7a:1576 lid 5 BW vloeit voort dat titel 5a van boek 7a BW, welke titel primair
handelt over koop op afbetaling en huurkoop van zaken, van overeenkomstige
toepassing is op vermogensrechten. Dit brengt mee dat effecten. die als
vermogensrechten zijn aan te merken, onderwerp kunnen zijn van koop op afbetaling en
huurkoop in de zin van die titel. De overeenkomst voldoet naar het oordeel van de
rechtbank op grond van het hierna volgende niet aan alle vereisten voor een
huurkoopovereenkomst zoals die volgen uit de artikelen 7a:1576h lid 1 BW
jo 7a:1576lid 1 BW.
 
2.4
De effecten kunnen in het onderhavige geval immers niet voorafgaand aan de mogelijke
eigendomsoverdracht als afgeleverd in de zin van artikel 7a:1576lid 1 BW worden
aangemerkt. Ingevolge artikel 10 en 11 van de bijzondere voorwaarden worden de
effecten pas aan gedaagde geleverd, indien hij aan al zijn verplichtingen uit de
overeenkomst heeft voldaan.
 
2.5
Uit het voorgaande volgt dat niet de sector kanton, doch de sector handels- en
familierecht van de rechtbank bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te
nemen.
 
2.6
De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Zij zal daarom
worden toegewezen, behoudens het navolgende.
 
Niet gesteld of geblekenis dat gedaagde na beëindiging van de overeenkomst
contractuele rente over het restantbedrag verschuldigd is. Dit betekent dat alleen de
wettelijke rente over dit bedrag voor toewijzing vatbaar is.
 

3.
De beslissing
 
De rechtbank:
 
3.1
veroordeelt gedaagde om tegen kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 5.059,59
vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.411,59 vanaf 21juli 2003 tot
aan de dag der algehele voldoening;
 
3.2
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, begroot deze kosten tot aan de
uitspraak van dit vonnis aan de zijde van eiseres op € 331,00 voor salaris van de
procureur en € 358,40 (inclusief B.T.W.) voor verschotten;
 
3.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
3.4
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
 
 
 
Dit vonnis is gewezen door mr. M.van Delft-Baasen is in het openbaar uitgesproken op
woensdag 18 augustus 2004.