Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK UTRECHT
 
Sector kanton
 
Locatie Utrecht
 
Zaaknummer: 529222 UC EXPL 07-8667
 
vonnis d.d. 10 oktober 2007
 
inzake
 
de naamloze vennootschap                                                                        
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen: Dexia,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H. Post, advocaat te Helmond,
rolgemachtigde: F.A.Th. Vrauwdeunt, gerechtsdeurwaarder te Utrecht,
 
tegen:
 
[X],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen: [X],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. Osinga, advocaat te Utrecht.
 

Verloop van de procedure
 
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
 
- dagvaarding d.d. 21 november 2003;
- conclusie van antwoord;
- het tussen partijen gewezen vonnis van de sector handels- en familierecht van deze rechtbank van 14 april 2004 (rolnummer 170500 / HA ZA 04-11), waarbij de zaak ter behandeling is verwezen naar de kantonrechter;
- conclusie van repliek tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis;
- conclusie van dupliek;
- exploit van Dexia van 24 maart 2006;
- bericht van de griffier van 31 maart 2006 dat de procedure is geschorst in afwachting van de beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam op het verzoekschrift van Dexia en diverse belangenorganisaties uit hoofde van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM);
- akte opvoering rol;
- antwoordakte tot hervatting.
 
hierna is uitspraak bepaald.
 

Motivering
1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
 
a.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. te Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V., welke vennootschappen hierna alle worden aangeduid als Dexia.
 
b.
In mei 2000 heeft [X] met Dexia een overeenkomst gesloten onder de naam "WinstVerDriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst is gesloten nadat [X] een herhalingsmailing van Dexia had ontvangen en het daarbij behorende aanvraagformulier had ingevuld. [X] heeft op dat formulier aangekruist dat hij kiest voor een maandbedrag van ƒ 500,- en een verwachte belastingvrije uitbetaling van ƒ 41.308,- na drie jaar.
 
c.
De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [X] van Dexia een door
haar aangekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van ƒ 86.008,75
(€ 39.029,07) leaset voor een leasesom van ƒ 104.054,76 (€ 47.217,99). Deze leasesom is
opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 8.188,92 aan rente. Op de
overeenkomst zijn de "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" van toepassing.
 
d.
[X] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te
voldoen:
- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer, een
maandtermijn van € 227,47 op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
-€ 45,38 (ƒ 100,-) op of omstreeks de 35e maand;
-€ 38.983,69 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen/effecten (in de overeenkomst ook "waarden" genoemd).
 
e.
5 van de overeenkomst luidt: "Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft rtaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere en Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden."
 
f.
Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een eindafrekening opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst van de verkoop van de aandelen € 16.105,89 bedraagt en dat [X] een bedrag van € 23.150,65 aan haar dient te voldoen.
 
g.
[X] heeft bij brieven van 30 mei 2003 en 7 oktober 2003 aan Dexia bericht dat hij de restschuld absoluut niet ineens kan betalen. Hij heeft opgegeven dat zijn inkomen € 1.900,- bruto is, dat hij samenwoont, dat zijn partner geen inkomen heeft en dat na aftrek van vaste
lasten een bedrag van € 450,- netto per maand resteert. [X] heeft toepassing van de hardheidsclausule gevraagd. Dexia heeft een voorstel gedaan voor een betalingsregeling maar dit voorstel is door [X] niet aanvaard.
 
2.
Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [X] veroordeelt om aan haar te betalen € 25.042,10, bestaande uit een na de eindafrekening openstaande hoofdsom van € 23.150,65, gespecificeerde contractuele rente ad 0,96% per maand hierover ten bedrage van € 701,45, alsmede buitengerechtelijke incassokosten van € 1.190,- (inclusief BTW), vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente, over de hoofdsom vanaf 11 september 2003.
Bij conclusie van repliek heeft Dexia haar vordering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin dat zij, indien het beroep van [X] op de vernietiging dan wel ontbinding van de overeenkomst wordt gehonoreerd, met een beroep op artikel 6:278 Burgerlijk Wetboek (BW) veroordeling van [X] vordert tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de effecten verminderd met de waarde van de effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de waarde op het moment van verkoop.
 
3.
[X] voert verweer tegen de vorderding van Dexia. Op dat verweer zal voor zover nodig
hierna worden ingegaan
 
Strijd met de WCK en andere wetten en regelingen
 
4.
De kredietsom bedraagt in het onderhavige geval € 47.217,99 (ƒ104.054,76) en is daarmee hoger dan de in artikel 3 lid 1 WCK genoemde limiet (van 1 januari 1992 tot 1 februari 2001) ƒ 50.000,-. De WCK is daarom niet van toepassing.
 
Artikel 1:88/89 BW
 
5.
[X] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens het ontbreken van de toestemming van zijn echtgenote voor het aangaan van de overeenkomst (artikel 1:88 en 1:89 BW). [X] heeft zijn stelling dienaangaande, zoals Dexia bij conclusie van repliek terecht heeft aangevoerd, echter in het geheel niet toegelicht. Zo is gesteld noch gebleken dat [X] ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst gehuwd was en dat zijn echtgenote of geregistreerd partner op enig moment daadwerkelijk een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst, [X] ook bij conclusie van dupliek heeft nagelaten zijn desbetreffende stelling toe te lichten, moet die worden verworpen.
 
Dwaling
 
6.
Het beroep op dwaling faalt In de overeenkomst zelf wordt melding gemaakt van een te betalen rentetermijn van € 8.188,92 en van een bedrag van € 38.983,69 als restant aankoopbedrag aan het einde van de leaseovereenkomst. Dit had voor [X], wiens stellingen er op neer komen dat hij de inhoud van de overeenkomst niet heeft begrepen, aanleiding moeten zijn tot twijfel omtrent de strekking van de vermelding van deze bedragen in de overeenkomst en daarover nadere vragen te stellen. Dat hij dit heeft gedaan is gesteld noch gebleken. Daarom behoort, voor zover [X] onder invloed van een verkeerde voorstelling van zaken de overeenkomst is aangegaan, deze dwaling op de voet van het bepaalde in artikel 6:228 lid 2 BW voor rekening van [X] te blijven.
 
De zorgplicht
 
7.
[X] heeft gesteld dat Dexia onzorgvuldig met zijn belangen is omgesprongen. Dit verwijt is terecht. Dexia was, als bij uitstek professioneel en deskundig dienstverlener op het terrein van beleggen in effecten jegens zijn particuliere, niet professionele cliënten tot een bijzondere zorgplicht gehouden. Uit deze bijzondere zorgplicht vloeit voort dat Dexia niet aan het tot stand komen van de effectenlease-overeenkomst had mogen meewerken zonder [X] met nadruk en in niet mis te verstane woorden te wijzen op de bijzondere risico's van beleggen met geleend geld en zonder zich ervan te hebben vergewist dat de overeenkomst met haar denkbare consequenties in redelijke verhouding zou staan tot de financiële en overige omstandigheden van [X] en met de verwachtingen die deze van zijn investering koesterde. Vergelijk voor dit oordeel ook de uitspraken van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 en van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) en van 1 maart 2007 (LJN AZ9722).
 
8.
Niet is gebleken dat Dexia heeft geïnformeerd naar de financiële positie van [X], noch dat zij een cliëntenprofiel, hoe eenvoudig ook, heeft opgesteld. Evenmin is gebleken dat Dexia specifieke omstandigheden van [X] kende. Zij heeft daarmee dus ook geen rekening gehouden. Voorts is niet gebleken dat Dexia zich ervan heeft vergewist dat [X] zich van de aan het aangaan van de overeenkomst verbonden gevaren bewust was. Dexia heeft hem in ieder geval niet in duidelijke bewoordingen gewezen op het risico dat voor hem aan het beleggen met geleend geld was verbonden. Evenmin heeft zij hem gewaarschuwd voor het risico van daling van de koers van de aandelen onder de vaste koers die in de overeenkomst is vermeld. In de overeenkomst komt niet duidelijk tot uitdrukking dat [X] het gevaar loopt dat bij ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan voor hem een schuld uit hoofde van geldleen aan Dexia resteert. Daarbij is mede van belang dat in de overeenkomst is vermeld dat het restant van de lease-som in principe wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden. Deze toevoeging kan allicht tot het misverstand leiden dat [X] niet beducht hoefde te zijn dat een schuld van hem aan Dexia zou resteren.
 
De te vergoeden schade
 
9.
Het tekortschieten van Dexia in de zorgplicht die haar betaamde moet worden gekwalificeerd als onrechtmatig jegens [X]. Het is zo onaannemelijk dat [X] het aanbod van Dexia om de overeenkomst te sluiten zou hebben aanvaard indien hij zich bewust was geweest van het gevaar dat hij daardoor zou lopen, dat, nu geen aanwijzingen zijn gebleken voor het tegendeel, ervan moet worden uitgegaan dat [X] dit niet zou hebben gedaan. [X] heeft als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia schade geleden die hierin bestaat dat tussen hem en Dexia een overeenkomst tot stand is gekomen waardoor [X], gelet op diens financiële omstandigheden, op onverantwoorde wijze werd blootgesteld aan de gevolgen van koersverlies, Deze schade komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking. De restschuld als gevolg van de tekortschietende verkoopopbrengst van de aandelen, waarvan Dexia in dit geding betaling vordert, dient dus in beginsel door Dexia aan [X] te worden vergoed. (Vergelijk ook Gerechtshof Amsterdam 1 maart 2007 LJN AZ 9722)
 
10.
De door [X] geleden schade is echter mede het gevolg van een omstandigheid die hem zelf kan worden toegerekend. Hij is immers de overeenkomst aangegaan terwijl hij, zonder ervaring met beleggen, geen althans onvoldoende onderzoek ernaar heeft gedaan of zijn veronderstelling dat hij geen of slechts een beperkt risico zou lopen juist was. De duidelijke vermelding in de tekst van de overeenkomst van de naam van de fondsen waarin hij ging beleggen, van de aankoopkoers, van het totale aankoopbedrag en van de door hem te betalen rente hadden aanleiding moeten geven tot nader onderzoek.
 
11. Zoals hiervoor is overwogen moet de schade mede aan [X] worden toegerekend. Dexia is echter zo ernstig tekortgeschoten in de haar jegens [X] betamende zorg dat de kantonrechter oordeelt dat de restschuld gelet op de omstandigheden van dit geval geheel door Dexia moet worden gedragen. Dat brengt mee dat de vordering moet worden afgewezen.
 
Beslissing
 
De kantonrechter.
 
wijst de vordering af;
 
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de kant van [X] begroot op € 1.295,- waarvan € 800,- aan salaris gemachtigde;
 

Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 10 oktober 2007.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL