Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

arrest

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I zaaknummer: 200.125.724/01

zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 909498 DX EXPL 07-1574

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 april 2014

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam, appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen:

[X],
wonende te [WOONPLAATS],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.

1. Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [X] genoemd.

Dexia is bij dagvaarding van 5 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 januari 2013, gewezen tussen haar als gedaagde en [X] als eiser.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend: memorie van grieven; memorie van antwoord, met producties.

Ten slotte is arrest gevraagd.

Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en -uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [X] zal afwijzen en [X] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.

[X] heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep met beslissing -uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.    Feiten

2.1    De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 7 september 2011 onder 1 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan.

3.    Beoordeling

3.1    Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [X] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.

3.2    Deze procedure ziet op de door [X] met Dexia gesloten leaseovereenkomst waarvan de echtgenote van [X] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [X] tot vernietiging daarvan.

3.3    De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenote van [X] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.

3.4    Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming veijaart na driejaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.

3.5    De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening alsmede aan de telefoongesprekken in oktober 2003. [X] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft [X] en zijn dochter als getuigen gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat [X] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden heeft weerlegd. Dit brengt mee dat geoordeeld moet worden dat de echtgenote van [X] tijdig de nietigheid heeft ingeroepen van de leaseovereenkomst. Om die reden zijn de vorderingen van [X] toegewezen.

3.6    Tegen laatstgenoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grieven op.

3.7    Evenals de kantonrechter acht het hof het bewij svermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening op grond van de afgelegde getuigenverklaringen weerlegd.

3.8    Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij de echtgenote van [X] op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen in essentie veronderstellingen en aannames. Hetgeen Dexia stelt, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat de echtgenote van [X] eerder dan driejaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. De getuigenverklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunt voor. Mede in aanmerking nemend de in eerste aanleg overgelegde bewijsstukken aangaande de psychische toestand van de echtgenote van [X] en de verklaring van de dochter van [X], biedt ook het telefoongesprek tussen haar en Dexia van oktober 2003 daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Dat, en waarom wel de dochter maar niet de echtgenote van [X] door hem van de lening verwittigd was heeft [X] verklaard en zijn dochter bevestigd, zodat het gesprek van de dochter evenmin voldoende is voor het bewijs.

3.9    Het bewijsaanbod zal worden gepasseerd, nu dit slechts in algemene bewoordingen is gesteld en niet in enig opzicht is geconcretiseerd.

3.10    Met het voorgaande falen de grieven van Dexia.

3.11    Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

4. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 683,00 aan verschotten en € 1.158,00 voor salaris;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, W.J. van den Bergh en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 april 2014.



Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL