Eindelijk een publicatie van een uitspraak in een Delta Lloyd zaak.
Delta Lloyd probeert zo veel mogelijk om procedures te voorkomen en schikkingen te treffen met ontevreden klanten van hun aandelenlease product.
Dit lukt niet altijd, maar dat betekent niet automatisch dat de gedupeerden die doorzetten het gelijk meekrijgen van de rechter.
Op 16 december 2009 deed de rechtbank Leeuwarden een uitspraak in een Delta Lloyd zaak.
De rechter oordeelde o.a.:
2.1. De rechtbank heeft bij vonnis van 24 september 2008 geoordeeld dat de Bank de op haar rustende bijzondere zorgplicht heeft geschonden ten opzichte van [X] door hem niet te waarschuwen voor de risico's verbonden aan de door haar aangeboden effectenleaseovereenkomsten (rechtsoverwegingen 4.7 en 4.9), Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de Bank onderzoek had moeten doen naar de vermogens- en inkomenpositie van [X] om te beoordelen of hij de verplichtingen uit de door de Bank aangeboden effectenleaseovereenkomsten zou kunnen dragen (rechtsoverwegingen 4.7 en 4.10).
2.4. Uit de overwegingen van de Hoge Raad blijkt bovendien dat -anders dan de Bank heeft betoogd- zowel de restschuld, als verrichte aflossingen, als betaalde rente in beginsel als schadeposten kunnen worden aangemerkt (rechtsoverweging 5,4.3. Dexia-arrest). Met betrekking tot eventuele eigen schuld van de afnemers van een effectenlease product op de voet van art. 6:101 BW, volgt uit voornoemde rechtspraak van de Hoge Raad dat de rente en aflossingen in geval van een draagkrachtige afnemer niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien aangenomen moet worden dat deze afnemer wist dat hij met geleend geld belegde. In geval van een niet-draagkrachtige afnemer komen de rente en aflossingen wel voor vergoeding in aanmerking, alsmede de restschuld (rechtsoverweging 5,63. Dexia-arrest). De Hoge Raad heeft bovendien gezichtspunten gegeven ten aanzien van het percentage eigen schuld voor de zojuist genoemde schadeposten (rechtsoverweging 5,7. Dexia-arrest). Kort gezegd komen die gezichtslijnen erop neer dat als uitgangspunt geldt dat een niet-draagkrachtige belegger een percentage van 40% eigen schuld kan worden aangerekend. Voor een draagkrachtige afnemer komt dat neer op een percentage tussen de 40% en 50%, aangezien fouten van de afnemer die uit lichtvaardigheid of gebrek aan mzicht voortvloeien in beginsel minder zwaar wegen dan fouten aan de zijde van de aanbieder waardoor deze in de zorgplicht is tekortgeschoten (rechtsoverweging 5.6.2 Dexia-arrest). Een en ander behoudens bijzondere omstandigheden.
2.6. Ten aanzien van de eventuele verplichting [X] de onderhavige overeenkomsten te ontraden, geldt het volgende. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek naar de vermogens- en inkomenspositie van [X] blijkt dat die positie naar redelijke verwachting toereikend was om de rente en aflossingen uit de overeenkomsten te voldoen, alsmede de maximale restschuld.
2.12, Met de Bank is de rechtbank van oordeel dat [X] een zekere kennis van beleggen en effecten niet ontzegd kan worden. Assurantietussenpersonen» zoals [X], moeten geacht worden, gelet op het feit dat beleggingsverzekeringen en andere beursgerelateerde verzekeringsproducten marktbreed werden aangeboden in de jaren 1999 en 2000, enige kennis van zaken hebben omtrent de onderhavige overeenkomsten. Bovendien heeft [X] ervaring gehad met financiële voorwaarden en overeenkomsten uit hoofde van zijn beroepen (assurantietussenpersoon en boekhouder).
2.13. Gelet op voornoemde omstandigheden bepaalt de rechtbank dat [X] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een mate van eigen schuld kan worden toegerekend in de zin van art. 6:101 BW van 50% van de restschuld. Dat betekent dat [X] in conventie veroordeeld zal worden aan de Bank te betalen 50% van de restschuld, zijnde EUR 3.4510,21.
Hier de link naar de uitspraak:
http://www.platformaandelenlease.nl/uit ... 122009.htm
Groeten,
Piet